Ambtelijke hobbies
Maarten Mourik
De discussie die sinds jaar en dag in ons land wordt gevoerd over buitenlands (of internationaal) cultuurbeleid is er weliswaar niet een tussen doven, maar dan toch wel tussen slechthorenden. Tot een werkelijke dialoog wil het maar niet komen. Aan de ene kant staan diegenen die menen dat buitenlands cultuurbeleid beperkt dient te blijven tot de kunsten, het standpunt voor de Raad voor de Kunst, of hoogstens tot kunst, onderwijs en wetenschappen, de opvatting van de Commissie Gevers. Aan de andere kant degenen die van oordeel zijn dat buitenlands cultuurbeleid, om nader uiteen te zetten redenen, zich moet uitstrekken tot de cultuur in de meest brede zin van het begrip, de allesomvattende levensstijl van een cultuurgemeenschap. Dit laatste, laat dat maar meteen gezegd worden, houdt in dat we buitenlands cultuurbeleid niet kunnen beperken tot de Noordnederlandse cultuur, maar dat ook de Vlaamse cultuur erbij betrokken dient te zijn. Dat bredere buitenlandse cultuurbeleid, op te zetten in nauwe samenwerking met Vlaanderen, is de doelstelling van het mede door mij in 1990 opgerichte Nederlands-Vlaams ‘Comité Buitenlands Cultureel Beleid.’
Het eerstgenoemde standpunt ziet buitenlands cultuurbeleid als een verlengstuk van en hulpmiddel bij het nationale kunstenbeleid, en in die visie behoort dat beleid inhoudelijk vastgesteld te worden door de minister van OCW. Het laatstgenoemde uitgangspunt voert al even logisch tot de conclusie dat het primaat bij de minister van BuiZa ligt. Intussen blijven die ministeries op hun vage strepen staan, zonder dat er een beleid wordt gevoerd dat die naam verdient. Het ontbreekt aan een gemeenschappelijke visie waarbinnen prioriteiten worden vastgesteld. Met andere woorden: we hebben aan veelal ambtelijke hobbies ontsproten buitenlandse culturele betrekkingen, maar geen beleid. Ik doe hierbij niets af aan de zeer vele initiatieven van particuliere instellingen, netwerken en personen, maar ook die behoeven een beleidskader en materiële overheidshulp, om optimaal effect te sorteren.
De brede cultuurvisie van het Comité Buitenlands Cultureel Beleid stoelt op de historische waarheid dat de Europese beschaving het resultaat is van de interactie van alle Europese culturen. Dat die beschaving, als meerwaarde, derhalve gebaat is bij het behoud van pluriformiteit in Europa. We stellen tegelijkertijd vast dat kleine en kleinere cultuurgemeenschappen blootstaan aan economische en psychologische druk van grote en grotere cultuurgemeenschappen. Dat de kleine(re)n derhalve, bij ontstentenis van een allesomvattend Europees Cultureel Handvest, waarvoor ons Comité zich eveneens sterk maakt, alle zeilen die ze kunnen voeren moeten bijzetten, om hun grote Europese partners duidelijk te maken dat hun materiële en immateriële culturele erfgoed en huidige culturele produktie, hun maatschappelijke instellingen, kwalitatief een even belangrijke bijdrage aan onze Europese samenwerking in wording kunnen leveren, als die van de grote partners. Bovendien zijn er nog vele andere motieven, ook buiten Europa, om de cultuur in brede zin te betrekken bij buitenlands beleid. Daarvoor is een buitenlands cultuurbeleid nodig dat aan alle aspecten van onze cultuurgemeenschap recht doet, en niet alleen aan de kunsten, hoe belangrijk die ook zijn. Als literator en echtgenoot van een beeldend kunstenares hoef ik van dat laatste echt niet overtuigd te worden.
Ons Comité ziet de gesignaleerde tegenstellingen niet als onoverbrugbaar, maar stelt een synthese