Nationalisme, Kritische opstellen
Dit pamflet bindt de strijd aan tegen het als ‘nationalistisch’ gekwalificeerd discours van de huidige Vlaamse politieke elite, hoofdzakelijk aan de hand van een beperkt aantal niet eens fundamentele teksten en gelegenheidstoespraken van de Vlaamseminister-president. De inleiders betreuren dat de Vlaamse beweging niet in staat is gebleken haar idealen te realiseren zonder een einde te maken aan het bestaan van een Franstalig cultureel leven in de Vlaamse steden. Dat heeft volgens hen te maken met de nationalistische afkeer van taalkundige, etnische en culturele heterogeniteit (14). Ze beweren - zonder enige verwijzing naar bronnen (cijfers van volkstellingen bijvoorbeeld) - dat de Franstaligen een groter deel van de bevolking uitmaakten dan de Vlamingen in Brussel.
Op bladzijde 98 wordt beweerd dat de Vlaamse Gemeenschap zich het recht voorbehoudt francofone bewoners van Vlaams territorium te verbieden zich kandidaat te stellen voor politieke mandaten binnen de Franstalige Gemeenschap: verzwegen wordt daarbij a. dat het in de logica van de staatshervorming gaat om de verkiezing van de ‘Franse’ - niet de Franstalige- Gemeenschapsraad, die geen bevoegdheid heeft op het Vlaamse territorium; b. dat het verbod ook de Nederlandstalige bewoners betreft, omdat het inderdaad niet bepaald democratisch zou zijn dat bewoners van een territorium als politiek mandataris zitting zouden hebben in de legislatieve assemblée van een territorium en daar mee zouden beslissingen treffen in aangelegenheden die ze niet aangaan. Ook het vriendschapsverdrag tussen de Bondsrepubliek en Frankrijk gaat niet zover dat Duitse staatsburgers zitting kunnen nemen in het Franse parlement; c) dat de Vlaamse Gemeenschap ondertussen niet verbiedt of eraan denkt te verbieden dat de francofone bewoners van haar territorium zich kandidaat stellen voor de gemeenteraadsverkiezingen en daar het ambt van burgemeester, schepen of gemeenteraadslid opnemen, dat er zelfs al vertegenwoordigers van Franstalige partijen zitting hebben gehad in de Vlaamse Raad en terwijl de kandidaat van een Vlaamse partij die democratisch verkozen werd als lid van de Franse Gemeenschapsraad door de andere leden van die raad unaniem werd uitgesloten; d)dat de salarissen, de studiebeurzen en de infrastructuur voor het Franstalig onderwijs in het randgebied van het Vlaamse territorium sinds 1963 zonder problemen uit de begroting van de Vlaamse Gemeenschap worden bekostigd.
Op bladzijde 149 beweert een ‘historicus’ zonder verwijzing naar enig partijprogramma, verkiezingsprogramma, congresbesluit of initiatief van de Volksunie dat die partij de collaboratie heeft verdedigd.
Het komt bij de redacteurs en auteurs van deze verbazend eenzijdige bijdragen niet op dat de Belgische regelingen inzake taalgebruik en de achtereenvolgende staatshervormingen het resultaat zijn van compromissen waarbij ook Franstaligen duidelijk maakten wat zij niet wilden en waar het bepaald niet alleen de Vlaamse nationalisten waren die de dienst uitmaakten. En het is ze blijkbaar volkomen ontgaan dat er tussen 1968 en 1990 in de Vlaamse beweging tientallen keren discussie is geweest over termen als ‘staatsnationalisme’, ‘volksnationalisme’, ‘bevrijdingsnationalisme, enzovoort en dat er ook over de aard en de zin van de relatie Vlaanderen-Nederland in de voorbije decennia veelvuldig en creatief is nagedacht: een discussie die er op zijn minst op wijst dat er ook in die kringen toch wel kritischer werd nagedacht over het nationalisme als maatschappijmodel dan deze auteurs het willen doen voorkomen. Dat model heeft zelfs de overgrote meerderheid van de ‘vlaamsgezinden’ nooit voor ogen gestaan!
Voor de argeloze lezer van dit boek hoop ik dat de stukken over het nationalisme in de Habsburgmonarchie, op de Balkan, in Rusland en in Japan op betere informatie steunen. Ik ben het wel helemaal eens met Geert Lernout op bladzijde 222: ‘De manier waar-