Politiek & Mentaliteit (2)
Het Verdriet der Belgen
Joris Dedeurwaerder
De heer J. Dedeurwaerder was ambtenaar bij de Vlaamse Raad en griffier van de Interparlementaire Commissie van de Nederlandse Taalunie. Nu hoofdredacteur van Neerlandia.
Je kunt het je vandaag nauwelijks nog voorstellen. Scholieren in een katholieke middelbare school, in een Vlaamse provinciestad in de televisieloze jaren vijftig van deze eeuw. Grondige studie van Latijnse en Griekse teksten. Enige aandacht voor wiskunde en fysica. Apologetisch gekleurd geschiedenisonderricht. Bepaald weinig inspanning voor andere moderne talen dan het Frans. Onbekendheid met de hedendaagse literatuur.
Duidelijk een onderwijssysteem dat aanzette tot engagement. Religieus. Sociaal. Politiek. Tot op de speelplaats en het voetbalveld drongen echo's van de maatschappelijke discussies door.
Op school noemden de meeste leerlingen zich ‘Belgen’. Anderen, een soms luidruchtige minderheid, beschouwden zich in de eerste plaats als ‘Vlamingen’. De eerste groep bestempelen de anderen met de pejoratief bedoelde term ‘flaminganten’, of gewoon als ‘zwarten’, het Vlaamse scheldwoord voor degenen die tijdens de Tweede Wereldoorlog fout waren geweest. Dat laatste klopte eigenlijk niet, want de vlaamsgezinde pubers en adolescenten waren veelal afkomstig uit ter zake onverdachte gezinnen. De vlaamsgezinde jongelui betitelden de belgicistische medeleerlingen dan weer als ‘franskiljons’: ook dat was bepaald onjuist.
Terloops: in die nadagen van oorlog en repressie - de ‘zuivering’ was nog volop aan de gang - heetten in België degenen die fout waren geweest meestal ‘landverraders’, ‘incivieken’ of ‘slechte Belgen’. ‘Fascisten’ zijn ze in Vlaanderen pas in het jargon van de late jaren zestig geworden. Een verandering in de terminologie die op een verandering in het nationale zelfbeeld wijst!
De schooldirecties probeerden, hierin gesterkt door de richtlijnen van het episcopaat en met medewerking van de katholieke jeugdbewegingen, de scholieren een evenwichtige kijk op het vaderlandse nationaliteitenprobleem in te prenten waarin de Vlaamse emancipatie verzoenbaar leek met het onverkort handhaven van de unitaire Belgische staat. In die visie hadden de Belgische christen-democraten in hun Kerstprogramma van 1945 het federalisme verworpen. Maar evenmin als hun volwassen medeburgers ontging het de jongelui dat het establishment in dat unitaire België het voortdurend op akkoordjes gooide die voor de Vlaamse meerderheid nadelig uitvielen: de oplossing van de ‘koningskwestie’ - de politieke consequenties van de opstelling van koning Leopold III tijdens de oorlog - werd door de overgrote meerderheid van koningsgezinde Vlamingen als een zware nederlaag ervaren, de zuivering kwam over als een afrekening met de Vlaamse beweging, in de werkgelegenheidspolitiek bleven de Vlaamse gewesten in de kou staan.
Had het Belgische nationalisme door het gemeenschappelijk leed en lijden in de bezettingsjaren weer aan kracht gewonnen, het Vlaamse nationalisme - hoezeer ook gecompromitteerd door de collaboratie van het VNV (Vlaams Nationaal Verbond) - bleek niet dood. De naoorlogse machtsverhoudingen en de prioritaire aandacht voor de heropbouw van het land beletten vooralsnog dat het als politieke stroming weer aan de oppervlakte kwam. En bovendien liet ten zuiden van de taalgrens het Waalse nationalisme onverwacht krachtig van zich horen.