Dubbelportret XV
door Peter Krug
De Haagse passsage (foto J. van Hoorn)
's-Gravenhage, de Nederlandse residentie, ook wel de hofstad genoemd, heeft vele dichters geïnspireerd en niet alleen Haagse. Bij dit dichterskoor heeft zich ook de Vlaming Eddy van Vliet (geb. 1942) gevoegd. Bij zijn aankomst per trein in Den Haag wordt hij getroffen door de hoge stationskoepel, dit ‘baldakijn uit staal’. Eddy van Vliet publiceerde o.m. de dichtbundel 'Duel' (1967), ‘Glazen’ (1979) en ‘De binnenplaats’ (1987). Zijn werk is bekroond met de Jan Campertprijs en de Prijs der Vlaamse Poëziedagen.
Ook de grote Nederlandse dichter Gerrit Achterberg (1905-1962), bekend om zijn doodspoëzie, voelde zich aangetrokken door de sfeer van de hofstad. Iedere Hagenaar kent de oude door glas overdekte winkelgalerij in het centrum van de stad met zijn drie armen, die niet zo lang geleden na een brand werd gerestaureerd. In zijn gedicht weet Achterberg op bijzondere wijze dit levendige stukje Den Haag te evoceren.
Den haag
‘U nadert het zonovergoten Den Haag.’
De mededeling galmt onwerkelijk na.
De hemel ontvangt haar met een weids gebaar.
Onder de stationskoepel vliegt een raaf.
De kabel, waarop zij zitten gaat, vangt licht,
gefilterd door witte en gele kerkramen.
Glazen ornamenten van een baldakijn uit staal.
Een aanplakbiljet, half geraamte, half vlees,
doet beroep op zijn geweten. Van traag naar loom
loop ik langs de rails en voel, als was heden verleden,
een scherpe kou die trekt in mijn rug en mijn benen.
Passage
Den Haag, stad, boordevol Bordewijk
en van Couperus overal een vleug
op Scheveningen aan, de villawijk
die kwijnt en zich Eline Vere heugt.
Maar in de binnenstad staan ze te kijk,
deurwaardershuizen met de harde deugd
van Katadreuffe die zijn doel bereikt
Ik drink twee werelden in ene teug.
Den Haag, je tikt er tegen en het zingt.
In de passage krijgt de klank een hoog
weergalmen en omlaag een fluistering
tussen de voeten over het graniet;
rode hartkamer die in elleboog
met drie uitmondingen de stad geniet.
(Uit: Ode aan Den Haag. Maatstaf, 1953)