Neerlandia. Jaargang 98
(1994)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
Het taalgebruik in het Europese parlement
| |
[pagina 151]
| |
In het licht van dit beginsel dienen ook de overige bepalingen uit deze Verordening te worden geïnterpreteerd. Elke andere uitleg die de lidstaten de bevoegdheid teruggeeft om zelf de officiële communautaire talen vast te stellen, zou de communautaire regeling van het taalgebruik zoals vastgelegd bij deze eerder genoemde Verdrags- en Verordeningbepalingen tot een volstrekt loze regeling maken. De keuze van de lidstaten is in feite beperkt tot de in Verordening nr. 1 van de Raad opgesomde officiële talen. Het is duidelijk dat Verordening nr. 1 een raamverordening is die een aantal algemene principes bevat zonder het taalgebruik evenwel tot in de details te regelen. Door haar algemeenheid bevat de Verordening een aantal hiaten. In Artikel 1 worden de werktalen in één adem genoemd met de officiële Op de achtergrond de tolkencabine. Meer talen, meer tolken?
talen. Een precieze definitie van werktaal wordt echter niet gegeven. Meteen rijst de vraag of er ook een onderscheid bestaat tussen werktaal en officiële taal. Het valt op dat in de overige artikelen wel voor het gebruik van de officiële talen richtlijnen worden gegeven, maar niet voor het gebruik van de werktalen. Voorstanders van een beperking van de meertaligheid zeggen dan ook dat Verordening nr. 1, artikel 1, alleen bepaalt dat de werktalen ook officiële talen moeten zijn, maar niet dat daaruit volgt dat alle werktalen per se en in gelijke mate moeten worden gebruikt. In die visie kan het aantal werktalen beperkt worden tot twee of drie grote talen. Daar kan op grond van Verordening nr. 1 weinig tegen in worden gebracht, behalve dat aan de gelijkwaardigheid van de talen afbreuk wordt gedaan, wat strijdig is met de geest van het Verdrag. Het aantal officiële talen en werktalen is telkens uitgebreid met de toetreding van nieuwe lidstaten in 1972, 1979 en 1985. Zoals bekend zijn er momenteel negen officiële talen en werktalen: Deens, Duits, Grieks, Engels, Spaans, Frans, Italiaans, Nederlands en Portugees. Niettemin wordt het beginsel van meertaligheid sinds de toetreding van de Republiek Ierland in 1972 niet langer volledig geëerbiedigd. De Ierse taal heeft namelijk niet de status van ‘officiële taal en werktaal’ van de Unie verworven. Wel worden officiële teksten die heel in het bijzonder van belang zijn voor die delen van Ierland waar het ‘Gaelic’ de gangbare taal is, eveneens in het Gaelic gepubliceerd. Ook de Verdragen van de Europese Unie zijn in deze taal vertaald. In al deze gevallen betreft het eindteksten. Tijdens het besluitvormingsproces wordt het Gaelic niet gebruikt. | |
[pagina 152]
| |
Het Europese Parlement te Straatsburg bijeen
Elke instelling heeft dus de vrijheid voor zichzelf het gebruik der talen te regelen. Voor het Europese Parlement gebeurt dit door artikel 102 van het Reglement: 1. Alle stukken van het Parlement worden gesteld in de officiële talen. 2. De uiteenzettingen in één der officiële talen worden gelijktijdig vertolkt in elk van de andere officiële talen en in iedere andere taal welke het Bureau noodzakelijk acht.
Ook in verschillende resoluties heeft het Europese Parlement zich steeds voor het behoud van de meertaligheid uitgesproken. Zo legt het Verslag Nyborg de nadruk op het gebruik (actief, passief, schriftelijk en mondeling) van de officiële talen van het Europese Parlement en zijn organen. Ook het Verslag Hänsch over de Europese Unie stelt dat de landstalen in de Europese Unie de officiële talen van de Unie zijn. Iedere burger en afgevaardigde heeft het recht zich binnen de instellingen van de Unie in zijn eigen taal uit te drukken en zich in deze taal te informeren over het beleid en de werking van de Unie.
Ook het Verdrag van Maastricht stimuleert het gebruik van de talen. Immers, de taal is een fundamenteel aspect van de culturele eigenheid en volgens Artikel 128 van het Verdrag draagt de Europese Unie bij tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten. Duidelijker echter is de Verklaring betreffende de regeing van het taalgebruik in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid, toegevoegd aan het Verdrag. Daarin staat expliciet dat de regeling van het taalgebruik in overeenstemming zal zijn met de voorschriften van de Europese Unie. ‘...alle teksten inzake het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid die tijdens de bijeenkomsten van de Europese raad worden voorgelegd of aangenomen, alsmede alle bekend te maken teksten worden onmiddellijk en gelijktijdig in alle officiële talen van de Gemeenschappen vertaald.’
Dat de leden zich voor hun officiële interventies dienen uit te drukken in de eigen taal, is ook noodzakelijk omdat de Europese afgevaardigden in het Europese Parlement niet zetelen namens zichzelf, maar namens hun kiezers. Het eerste vereiste om die kiezers naar behoren te kunnen vertegenwoordigen is dat men ook letterlijk hun taal spreekt. Daardoor worden tezelfdertijd de werkzaamheden van het EP-lid direct toegankelijk gemaakt voor de Europese burger en heeft deze de mogelijkheid om democratische controle uit te oefenen op het werk van de door hem verkozen leden resp. instelling. Beperking van het aantal talen in de praktijk doet hieraan aanzienlijk afbreuk. Het is een miskenning | |
[pagina 153]
| |
van het verlangen van de kiezer om vertegenwoordigd te worden.
In een instelling waar alle werktalen evenwaardig zijn is het overschakelen naar een andere taal een verkeerd begrepen vorm van tegemoetkoming jegens anderstalige collega's. Eenieder die zich de moeite getroost heeft om een vreemde taal te leren, weet dat echte meertaligheid een zeldzaam fenomeen is. De meesten onder ons beheersen alleen hun moedertaal in alle nuances. Het is evident dat men politiek sterker staat als men zijn eigen taal kan spreken. In de eigen taal mogen spreken is een voordeel tegenover wie zich in een andere taal goedschiks kwaadschiks moet behelpen. Omgekeerd, door niet in de eigen taal te mogen spreken geeft men een wapen in de handen van anderstalige politieke tegenstanders. Dit is de werkelijke drijfveer achter alle voorstellen om - zogezegd op grond van kostenoverwegingen - het huidige taalregime af te slanken.
Zoals reeds gezegd staat het nut van de actieve beheersing van andere talen voor informele, persoonlijke contacten niet ter discussie. Overigens is het bevorderen van de vreemde talenkennis van de Europese burgers sinds de goedkeuring van het LINGUA-programma ook een officiële beleidsdoelstelling van de Unie. Het Lingua-programma evenwel maakt geen onderscheid tussen de talen van de Unie: het streeft ernaar de kennis van alle communautaire talen te bevorderen, dus niet alleen de kennis van het Engels of het Frans. Dit programma is door het EP zonder voorbehoud goedgekeurd. Kan het EP dan instemmen met een beperking van het huidige regime tot het Frans en het Engels? Kan het EP het zich dan veroorloven om zelf het eigen talenregime af te bouwen, en de huidige meertaligheid te vervangen door slechts 2 werktalen, wat een totaal ander onderwijsbeleid impliceert? Hier staat mede de geloofwaardigheid van het EP op het spel.
De Europese Unie wordt gekenmerkt door een groot aantal talen en culturen. De Europese volksvertegenwoordiging dient de belichaming te zijn van deze culturele verscheidenheid. Het is dan ook niet meer dan terecht dat het EP zich voor zijn werkzaamheden bedient van alle talen van de lidstaten. Het kostenargument is in deze discussie niet relevant. Zoals in het verslag Nyborg al becijferd, maken de kosten van het huidig talenregime slechts ± 2% uit van de gehele EG-begroting. Ook na de toetreding van Spanje en Portugal is het aandeel van de kosten van vertaling en vertolking in de totale werkingskosten niet wezenlijk toegenomen. Men dient bovendien te bedenken dat de EG-begroting in haar geheel thans nog zeer bescheiden is. Naarmate de Unie meer en meer nationale beleidstaken overneemt zal de EG-begroting toenemen en het aandeel van de kosten voor vertaling en vertolking naar verhouding afnemen.
Daarnaast is er het feit dat talrijke parlementen in deze wereld zich vertaling en vertolking in meerdere talen veroorloven, ofschoon zij beduidend minder kiezers vertegenwoordigen dan het EP. Trouwens, elk nationaal parlement wil altijd wel controle uitoefenen op de werkzaamheden van onze instelling. Uiteindelijk zullen zij dan zelf voor de vertaalkosten mogen opdraaien. Dit is gewoon het verschuiven van het probleem.
Marc Galle, lid van het Europese Parlement. De illustraties zijn door de voorlichtingsdienst van het Europese Parlement beschikbaar gesteld. |
|