| |
| |
| |
België
Zijn staatkundige ontwikkelingen door een Nederlandse bril bekeken
door H.J.Th. Wilmer
Gedurende het afgelopen jaar werd in beschouwingen in de Belgische media de toekomst van België nogal eens rechtstreeks gekoppeld aan de taakvervulling door de Belgische monarch. Opvallend genoeg gebeurde dit ook in de belangrijkste Nederlandse media en wel met een voor Nederlandse begrippen serieuze en intensieve belangstelling. In het nog niet zo verre verleden was er in Nederland of een zeer oppervlakkige aandacht voor wat er in België gebeurde, of in het geheel geen. Dat verandert; het lijkt erop dat ook in Nederland begint door te dringen dat het federale België voor Nederland directere betekenis heeft dan het vroegere unitaire ‘Belgique de papa’. Resultaatgericht als veel Nederlanders plegen te zijn mag men de toenemende belangstelling aflezen aan de aandacht in de media voor afspraken tussen de Vlaamse en de Nederlandse eerste ministers over o.m. de verdieping van de Westerschelde en de tracering van de hogesnelheidslijn Antwerpen-Rotterdam. Eindelijk lijkt de Benelux Economische Unie, na vijftig jaar, aan tastbaar beleid bij te kunnen dragen.
Maar er is meer aan de hand. De aanvankelijke, van onbegrip getuigende, opstelling van de vorige Nederlandse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur Hedy d'Ancona ten opzichte van de Taalunie en de Nederlands-Vlaamse culturele samenwerking heeft in Nederland een verrassende, afwijzende reflex opgeleverd. De minister werd zowel door parlementariërs van diverse pluimage - niet alleen de oppositie - als vanuit het veld - taal-en letterorganisaties en de wetenschap - verweten geen oog te hebben voor het belang van de eenheid van het Nederlandse taalgebied. Sindsdien is het officiële Nederlandse taal-en cultuurbeleid bezig met een koers verlegging; weliswaar nog lang niet voldoende, maar gezamenlijke activiteiten als deelname aan de Buchmesse van Frankfort en de Biënnale van Venetië zijn er dan toch maar.
De Buchmesse: bewijs van samenwerking
Sinds kort wordt ook een voorzichtige koerswijziging in het Nederlandse buitenlandse beleid ten opzichte van België en de Benelux zichtbaar. Het zou tijd worden. Maar voorlopig zijn de politieke belangen aan Nederlandse en aan Vlaamse zijde nog asymmetrisch.
Niet onbelangrijk is de appreciatie onder de bevolking. Nederlandstaligen aan weerszijden van de landsgrens zoeken blijkens toeristische statistieken steeds frequenter elkaars landen op. Verheugend is dat de media in toenemende mate daarop inspelen met artikelen over toeristische bezienswaardigheden en culturele manifestaties aan gene zijde van de landsgrens. Ook hier lijkt een ontwikkeling dichter bij het beginpunt dan bij het eindpunt te liggen. Tenslotte - ik pretendeer geenszins volledig te zijn - is het een teken van naar elkaar toegroeien dat meer en meer Vlamingen in Nederlandse dag- en weekbladen en op de Nederlandse televisie aan het woord gelaten worden en omgekeerd. Ook hier lijkt sprake te zijn van een nog lang niet voltooide ontwikkeling.
| |
Mogelijke politieke gevolgen
Houdt de behoedzaam op gang komende Vlaams-Nederlandse toenadering enig verband met de problematiek van de aanhef, zijnde de toekomst van België in relatie tot het functioneren van een Belgische monarch? Voorzichtig formulerend denk ik van wel. Naarmate in het noorden van België de contacten met Nederland op economisch, cultureel, wetenschappelijk, informatief en toeristisch gebied intensiever worden en tegelijkertijd soortgelijke ontwikkelingen tussen Walen en Fransen plaatsvinden, des te groter zullen op termijn de politieke implicaties zijn. Dergelijke ervaringen kunnen een eigen dimensie verlenen aan de latente en manifeste tegenstellingen tussen Vlaanderen en Wallonië.
Nochtans mag men betwijfelen of binnen afzienbare tijd Vlamingen en Walen veel zullen voelen voor volledige zelfstandigheid of zelfs een keuze voor opgaan in een staatsverband met Nederland respectievelijk Frankrijk. Drie overwegingen lijken mij daarbij van belang:
1. Men mag de elasticiteit van één generatie niet overschatten. Té veel veranderingen brengen het risico mee dat grote delen van de bevolking losslaan van hun zekerheden. Een interessante, theoretische, maar niet te beantwoorden vraag is of koning Boudewijn menselijkerwijs nóg meer elasticiteit zou hebben kunnen opbrengen ware het hem gegeven zijn ambt langer te vervullen. Dat hij in het verleden meerdere malen als dempende factor op àl te heftige poli- | |
| |
tieke turbulenties heeft opgetreden valt uit hetzelfde gegeven te verklaren als het stemgedrag van het Belgisch electoraat op 24 november 1991: te veel werden oude waarden terzijde gesteld, te weinig kwam daar uitzicht op nieuwe waarden voor in de plaats. Het is in de politiek een oud gegeven: wie een constructief verleden weet te paren aan een wenkend perspectief staat op winst. Wie echter noch een constructief verleden heeft, noch een heilzaam vooruitzicht biedt en al evenmin blijk geeft van een scherpzinnige kijk op de actuele problemen van het land, maar niettemin winst boekt, scoort blijkbaar op basis van onvrede. Dit is de in brede kring onderschreven verklaring van de stembusuitslag van 1991 en dit signaal zal door alle toekomstgerichte politieke organisaties vertaald moeten worden. Anders gezegd heeft België het nodig dat de staatshervorming de gelegenheid krijgt om te beklijven. Substantiële ontwikkelingen gaan over minimaal twee generaties heen. Het alternatief is chaos waaraan ook een koning niets kan veranderen.
2. Aansluiting van Vlaanderen bij Nederland en van Wallonië bij Frankrijk heeft bij nadere overweging meer na- dan voordelen - de
Een oude ANV opwekking. Maar ook nu nog kunnen de Nederlanders die bijdrage leveren aan de versteviging van de positie van Vlamingen in Brussel.
positie van Brussel laat ik gemakshalve maar buiten beschouwing. Nederland heeft sedert de Franse bezetting in 1795 met Frankrijk de opvatting van de decentrale eenheidsstaat gemeen, hetgeen tot op de dag van vandaag impliceert dat alle voor de bevolking belangrijke beslissingen in Den Haag resp. in Parijs worden genomen. In beide landen komt het begrip ‘federalisme’ in het bestuurlijk vocabulair niet voor. Het lijkt mij voor de eerste ministers Van den Brande en Collignon c.q. voor hun opvolgers nogal moeilijk aan hun respectievelijke gemeenschappen uit te leggen dat zij bereid zijn de moeizaam bevochten taken, bevoegdheden en middelen voor een belangrijk deel weer uit handen te geven.
3. Hoe een eventueel samengaan van Vlaanderen met Nederland, anders dan op unitaire wijze, in de toekomst zou moeten uitpakken zal Nederland voorlopig niet weten te beantwoorden. Ook op de verhoudingen binnen Koninkrijksverband, waar het de relatie met de Nederlandse Antillen en Aruba betreft, heeft de Nederlandse regering tot op heden geen werkbare formule weten te ontwikkelen. Iets verder in het verleden ligt de onafhankelijkheid van Suriname, die door Nederland in 1975 werd opgedrongen. Dit zeer tegen de zin van de meeste Surinamers, die een behoud van het Koninkrijksverband wensten teneinde op een minimum aan bijstand op het gebied van economie en defensie te kunnen terugvallen. Wie gelijk kreeg kan men achteraf constateren. Weliswaar zou een Nederlandse regering anno nu een dergelijke ultieme stap niet zo licht meer zetten, maar dat betekent nog niet dat Nederlandse regeringen getoond hebben met federale bestuursmodellen uit de voeten te kunnen. En daarvan zou bij een eventuele Vlaams-Nederlandse relatie tenminste sprake moeten zijn. Ceteris paribus zal dit ook aan Franse zijde gelden. Men moet niet te veel illusies koesteren of enige Franse regering serieus geneigd zal zijn om aan de Waalse Région autonome bevoegdheden toe te kennen waar deze aan de 22 bestaande Franse régions - met een zeker voorbehoud voor Corsica - onthouden worden.
| |
Tussenbalans
Bij het opmaken van de tussenbalans kom ik tot de bevinding dat de staatkundige toekomst van België niet zozeer bepaald zal worden door de binnenlandse politieke agenda, als wel door de internationale. Dat zal het zoeken naar afdoende bestuurlijk evenwicht er bepaald niet eenvoudiger op maken. Er zijn ongetwijfeld nog enige zware noten te kraken, waarvan de (her-)verdeling van de lasten van de sociale zekerheid niet de geringste zal zijn. Toch kan ik mij voorstellen dat ook voor dit vraagstuk een compromis uit de bus kan rollen zolang de besturen der gewesten en gemeenschappen er niet op uit zijn om het staatsbestel te doen ontploffen. Een grotere handicap lijkt mij daarentegen de sluipenderwijs verschuivende rol van de federale regering, waarbij als de voortekenen niet bedriegen sprake zal zijn van een verder afnemende directe zeggingskracht voor de bevolking. Dat roept vragen op over haar verantwoordelijkheid voor de Kroon en over de toekomstige verhouding tussen de Kroon en de gewesten c.q. gemeenschappen.
Is België dan veroordeeld tot een negatieve reden voor haar bestaan? Nee, mits de federale regering maar in staat zal blijken om
| |
| |
een voor de hand liggende rechtvaardiging voor haar bestaan te ontvouwen. België kan - ik begeef mij als niet-Belg op uiterst delicaat terrein - ook in de toekomst haar nuttige rol op het breukvlak tussen twee culturen aannemelijk maken. Gelegen op de BB-lijn (Brussel-Bazel) die de Germaanse en de Latijnse culturen scheidt en waarlangs in de voorbije eeuwen zo vele spanningen zijn opgetreden kan de Belgische regering een verbindende rol spelen. Dat zou zij op drie manieren kunnen invullen - het is geenszins een revolutionair verhaal:
| |
I. als hoeder van de federale instellingen:
zij waarborgt de vrijheid, de gelijkheid en de rechtsbescherming van de burger. Als zodanig kan zij haar verbindende rol tussen de Franstalige, Nederlandstalige en Duitstalige gemeenschappen behouden. Daartoe vallen ook de in binnen- en buitenland opererende ordediensten (politie, justitie en defensie) en de daarmee samenhangende internationale verplichtingen. Daarnaast kan zij het bestuurlijk draagvlak bieden voor openbare voorzieningen die een internationale en/of interregionale functie vervullen (b.v. de NMBS en de luchthaven Zaventem).
Havens te Antwerpen
| |
II. als zetel van internationale instellingen:
zij biedt de infrastructuur voor de instellingen als de Europese Unie en de NAVO. Het gegeven van ontmoetingsplaats van diverse culturen in combinatie met de afwezigheid van een sterk geprononceerd politiek profiel heeft in niet onaanzienlijke mate bijgedragen aan het ‘Europese gezicht’ van België. Ook deze functie is niet nieuw, al zou kunnen worden bepleit dat de federale overheid niet enkel Brussel voor de internationale functies in aanmerking laat komen.
| |
III. als organisatorisch centrum van de Benelux als Europese subregio:
tegen de achtergrond van het 50-jarig bestaan is het initiëren van een politiek forum op regeringsleidersniveau aan te bevelen, een Benelux Politieke Unie, waarbij de belangen van de Beneluxregeringen en deelregeringen worden gecoördineerd. België heeft van de drie Beneluxlanden hierbij veruit de meeste baat. Een dergelijke ontwikkeling verloopt langs twee coördinaten:
X als inwendig doel kan de onderlinge afstemming van de regio's genoemd worden, waarbij delen van) Nederland en Luxemburg in dit verband als regio's zijn aan te merken. Ook al behoort het voortaan tot de bevoegdheid der Belgische gewesten om verbintenissen aan te gaan met buitenlandse overheden, onverlet blijft de behoefte aan coördinatie op de schaal van de Benelux. Men kan dit belang niet duidelijker onderstrepen dan door te wijzen op het feit dat de Benelux op de wereldranglijst de vijfde plaats qua exportvolume inneemt. Dit resultaat wordt niet in de laatste plaats geboekt dankzij de Nederlandse en Vlaamse havens rond het Deltagebied. Genoemd werd al de economische en culturele toenadering die zich vooral voltrekt tussen de Randstad Holland en de Vlaamse stedendriehoek (Antwerpen-Brussel-Gent). Op bescheidener schaal zal zich ook een ontwikkeling kunnen voordoen in de Euregio Rijn-Maas, waarbij de as Maastricht-Luik in beeld is. Vanuit Rijsel wordt belangstelling getoond voor contacten in de richting van Moeskroen, Doornik, Bergen, Charleroi en Brussel.
| |
| |
Ik wees al op de divergerende tendens die van zo'n ontwikkeling op de Belgische eenheid uit kan gaan, hoezeer aan Euregionale contacten ook positieve kanten zitten. Er lijkt mij een belang voor de Belgische federale overheid te bestaan in het nemen van initiatief tot een regelmatige controle van de situatie, waarbij de Belgische, Nederlandse, Luxemburgse, Vlaamse, Waalse en Brusselse eerste ministers betrokken zijn. Zo'n BPU kan tevens als paraplu voor de Benelux Economische Unie en de Taalunie dienen;
Y een uitwendig doel kan gelegen zijn in het trekken van één lijn binnen de Europese Unie (EU). Met ruim 25 miljoen inwoners kan de Benelux beschouwd worden als middelgrote lidstaat van de EU. Wat let de Belgische federale overheid om het initiatief te nemen voor een gezamenlijke Beneluxagenda ten behoeve van een gemeenschappelijk optreden in EU-verband? De behoefte hieraan zal eerder toe- dan afnemen naarmate meer staten tot de EU zullen toetreden en dientengevolge het verschijnsel van subregiovorming binnen de EU waarschijnlijk wordt (b.v. Scandinavië, Iberisch Schiereiland, Oost-Europa, Duitstalige landen). Bovendien kan een gezamenlijk optredende Benelux als scharnier functioneren in de betrekkingen tussen de grootste Europese lidstaten, met name Frankrijk en Duitsland, waarmee gemeenschappelijke culturele wortels bestaan.
| |
Mogelijkheden en moeilijkheden
Ook al lijken dergelijke ontwikkelingen voorstelbaar, mogelijk zelfs onontkoombaar, zij zullen nochtans niet ongecompliceerd zijn en om de nodig voorzieningen vragen ter regulering van de te verwachten spanningen. Zelfs al zou mogelijkheid III door de Belgische federale regering niet worden ingevuld, dan nog zal sprake zijn van de kenmerkende tendens naar een geheel onvoorziene rol voor deze overheid. Zij zal zich op twee vlakken moeten bekwamen:
- | op gouvernementeel vlak waar het met name de justitiële en politiële diensten betreft, |
- | op intergouvernementeel vlak waar het de positionering ten opzichte van de regionale en nationale overheden betreft. |
Twee risico's lijken echter deze positieve oogmerken te bedreigen. Ten eerste bestaat de kans dat deze beide vormen van overheidshandelen zich voor een groot deel aan de directe waarneming van het publiek zullen onttrekken. Bijgevolg loopt de federale regering meer en meer de kans de grote onbekende te worden voor het electoraat. Het kiezersvolk pleegt binnenlandse maatstaven aan te leggen bij diens stembepaling en nauwelijks buitenlandse. De ombudsfunctie welke koning Boudewijn op onnavolgbare wijze heeft weten te vervullen is blijkbaar een richtbaken geworden voor de bevolking, die de federale regering eraan herinnert dat zij te kort schiet waar het de uitoefening van haar taken betreft. Zet deze tendens zich voort, dan is het vervolgens niet ondenkbaar dat de media, niet in de laatste plaats de televisie, zich des te meer zullen richten op de regio's: daar ‘gebeurt’ het immers. Bovendien is de 19e eeuwse economische en culturele erfenis van België vrijwel geheel opgesoupeerd, waardoor ook dit nationale bindmiddel opgehouden heeft zijn nut te bewijzen.
De ‘opgesoupeerde’ economische erfenis. Kolenmijnen bij Charleroi
Daarvoor in de plaats zijn regionale economieën en culturen tot ontwikkeling gekomen. Als dat zo door zal gaan, dan zal men zich van te voren rekenschap moeten geven van de beeldvorming van de federale overheid.
Tegelijkertijd dient zich een tweede dilemma aan: hoe maakt de federale overheid haar verantwoordelijkheid voor de Kroon waar? Formeel blijft alleen zij die dragen, maar de kans wordt wel steeds groter dat het staatshoofd aangesproken wordt voor zaken waarvoor de gewestelijke overheden de bevoegdheden bezitten. Aldus voltrekt zich in de Belgische staatsstructuur langzaam maar zeker een proces waarin de federale regering zich in de eerste plaats een intergouvernementele optiek eigen maakt. Als voorheen zal de Kroon daarop als geweten trachten in te werken, maar zij zal daartoe steeds minder in staat zijn naarmate de bestuurlijke coulissen verschuiven van het federale naar het gewestelijke bedrijf. Bovendien zullen volgende generaties niet beter meer weten en zich primair op de eigen taal, cultuur en economie richten. Dat kan er op termijn toe leiden dat nationale instituties als federale regering èn de Kroon in de ogen van velen op
| |
| |
onbevredigende wijze functioneren en vervolgens ter discussie worden gesteld. Wanneer het huidige of toekomstige staatshoofd niet aan veler verwachting zou beantwoorden hoeft dat niet zozeer aan de (on)bekwaamheid van de vorst te liggen, maar zal dit eerder te wijten zijn aan de veranderde bestuurlijke omstandigheden. Dat vraagt al op korte termijn om een wettelijk antwoord, waarbij de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de federale ministers, van de kroon en van de deelstaatregeringen omschreven worden.
| |
Slotsom
Waarmee ik tot de slotsom kom dat het verdedigen van de Belgische staatkundige eenheid per saldo goede gronden heeft. Maar er is minstens evenveel bezonnenheid en daadkracht nodig om die toekomst veilig te stellen als het proces van de staatshervorming tot op heden gevergd heeft.
Rest de vraag of er ook voor de Nederlandse regering en voor de Nederlandse politieke partijen en media - kortheidshalve aan te duiden met ‘Den Haag’ - rollen zijn weggelegd. De intern-Belgische spanningen hangen immers nauw met de internationale ontwikkelingen binnen de Noordwesteuropese subregio samen. Mijn antwoord op deze vraag zou luiden: ja. Maar welke rol dan? Het volstaat voor Den Haag niet om enkel begrip te tonen voor wat er in België omgaat; er bestaan in Den Haag hoegenaamd geen gevoelsmatige prikkels om te hulp te snellen. Er zal een aanwijsbaar belang voor Nederland in beeld moeten zijn. Dat belang lijkt zich binnen het Nederlands taalgebied in elk geval rond handel en kultuur steeds duidelijker te openbaren. Op zichzelf stimuleert dat de belangstelling voor België. Maar dat maakt het nog niet direct aannemelijk dat de ontwikkelingen in België tevens van belang voor Nederland worden gezien. Voor bemoeienissen met de Belgische interne aangelegenheden zal Den Haag zeker niet kiezen: de houding als zou de scheiding van 1830 een misstap zijn geweest, die men maar moeilijk verwerken kon, ligt reeds vele decennia achter ons. Ook de politiek van het vermanende vingertje is goeddeels verleden tijd. Eerder zal sprake zijn van een onhandig, te lang afwachten door Den Haag. Den Haag zou zich waarschijnlijk ook wel op een toekomst zonder België weten in te stellen.
Is dat laatste trouwens wel een profijtelijk scenario voor Nederland? Het komt mij voor van niet. Niet alleen zou Nederland in dat geval een deel van de politieke en culturele problematiek van België erven, maar de Nederlandse positie binnen de EU kan er ook nog door verzwakken: wie is de natuurlijke bondgenoot wanneer België er niet meer is? Dit geldt in nog veel sterkere mate voor Luxemburg. Het voortbestaan van het gefederaliseerde België is dus van directer belang voor Nederland dan doorgaans in Den Haag wordt beseft. Overigens was de vorige Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Kooijmans resp. is diens opvolger Van Mierlo zich van dit feit terdege bewust. Men mag de als aktiever aangekondigde koers van Den Haag ten opzichte van België dus met belangstelling tegemoet zien. Nee, de Benelux Politieke Unie als gelede tram in het Europese landschap met voor België een belangrijk aandeel in de tractie en de besturing zal door Nederland best aanvaard kunnen worden. Tenminste, zolang de doeleinden van de Europese Unie niet worden ontwricht. Bovendien zullen zeer concrete doelen op de politieke agenda geplaatst moeten worden. Onderwerpen zijn er genoeg; men denke alleen maar aan ongelijke bepalingen in de drie Beneluxlanden, waarmee burgers bij het overschrijden van de landsgrenzen geconfronteerd worden. Maar nogmaals: het initiatief daartoe zal door de Belgische federale regering genomen moeten worden. Daarbij past het Nederland niet zich onverschillig te tonen.
Drs Wilmer schrijft een proefschrift over grootstedelijke gebieden in Nederland, België, Noord-Frankrijk en het Rijnland. |
|