Nederlands-Vlaamse samenwerking
In NRC-Handelsblad van 23 maart 1993 pleit mr. J.L. Heldring opnieuw voor een nauwere samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen. Hieraan ontlenen wij het volgende:
Met beleid zou Nederland samen met Vlaanderen kunnen bereiken wat, als gevolg van Waalse vrees voor een minderheidspositie in een Nederlandstalig blok, de Benelux nooit is geworden: een eenheid die ook politiek gewicht in de Europese schaal kan leggen. Geen Groot-Nederland, maar onromantische samenwerking, berustend op gemeenschappelijke belangen.
Minister-president Van den Brande staat zoiets voor ogen: ‘overeenkomsten sluiten die veel breder liggen dan de Taalunie..., substantiële akkoorden over infrastructuur, mobiliteit, milieu, de hele problematiek van de waterverdragen... Er is meer dan bilaterale betrekkingen. De conceptie, c.q. verdediging, van een gemeenschappelijke visie over onderwijs en wetenschapsbeleid zou onze positie op de Europese Raad gevoelig versterken’, zegt hij in Elsevier van 20 maart.
En: ‘Er moet tussen Vlaanderen en Nederland ook iets te regelen zijn op het vlak van de vertegenwoordiging in sommige delen van de wereld. De verschrompeling van een aantal diplomatieke posten vraagt eigenlijk al langer om samenwerkingsverbanden. En niet onbelangrijk: Nederland kan via Vlaanderen aansluiting vinden met de regionale component van Europa’. De regio's zijn namelijk ‘het uitgelezen draagvlak voor het Europese Huis’.
Dit zijn vergezichten waar Nederland helemaal niet klaar voor is. Zulke dromen bewaart het liever voor ontwikkelingssamenwerking - lekker ver van huis. Maar ja, het is zoals het Eerste Kamerlid Postma zaterdag in deze krant zei; ‘We houden ons bezig met de andere delen van de wereld waar we geen invloed hebben. We sluiten onze ogen voor België, waar we wèl invloed kunnen uitoefenen, en laten gewoon kansen liggen.
Het simpele bestaan van een steeds zelfstandiger wordend Vlaanderen zal het dwingen tot een beleid tegenover deze nieuwe zuiderbuur. Minister Maij-Weggens’ besluit om over de Schelde niet langer met de Belgische, maar met de Vlaamse regering te onderhandelen is daar een eerste teken van.
Niet dat dit besluit voortvloeit uit een principiële, centraal besloten beleidswijziging. In Nederland komt zoiets, zo ooit, pas tot stand nadat op het niveau van de afzonderlijke ministeries pragmatische beslissingen in die richting genomen zijn.
‘Regeren is vooruitzien’ is geen Nederlands adagium.