Taalpolitiek
Het Nederlands in 1993
In de tweede week van januari was in diverse kranten weer te lezen dat het Nederlands op moet passen omdat het binnenkort het Fries van Europa zou kunnen zijn. Maar op het symposium dat het Instituut voor Nederlandse Lexicologie uit Leiden op 18 januari van dit jaar in Antwerpen had georganiseerd, kon men regelmatig de zinsnede horen dat het Nederlands nog lang niet aan het einde van zijn Latijn is. En met graagte werd er een citaat van H.J.A. Hofland uit de NRC van 15 januari aangehaald: ‘ledere buitenlander die zich onze taal enigszins heeft eigengemaakt is al een bruggehoofd in de rest van de wereld. Op cultureel gebied moeten we altijd zo imperialistisch mogelijk denken.’
Vorig jaar maakte men zich in Italië zorgen over de toekomst van het Nederlands. Men dacht dat wij bezig waren onze taal af te schaffen. Italië is niet het enige land waar dit misverstand is gerezen. Le Monde, The Observer, The Wall Street Journal en bladen in Canada, Nieuw Zeeland, Zuid-Afrika, Pakistan en China hebben vergelijkbare berichten gepubliceerd.
In de tweede week van maart 1992 besloot het Nederlands Instituut in Rome (Instituto Olandese) actie te ondernemen. Overigens was men daar niet eens zo ontevreden over de negatieve publiciteit. Want daardoor hoorden veel Italianen voor het eerst dat Nederland een eigen taal heeft en dan wij geen Duits dialect spreken. Het Nederlands Instituut ressorteert onder de universiteit van Groningen en dient vooral als steunpunt voor gevorderde Nederlandse studenten. Het biedt steun aan cursussen Nederlands voor kinderen en volwassenen en aan een werkgroep die een bibliotheek beheert met Nederlandse en Vlaamse literatuur.
In samenwerking met de Sapienza Universiteit en de Universiteit van Napels besloot het Instituut om in het najaar in Rome een grote conferentie te organiseren over de oorsprong van het Nederlands en de toekomst van de Nederlandse taal in het Verenigde Europa. Men mikte op diverse doelgroepen: de potentiële studenten Nederlands, de Italiaanse pers en de beleidsmakers bij het Italiaanse ministerie van onderwijs en de culturele afdeling van het ministerie van buitenlandse zaken.
Die conferentie ‘Verleden en toekomst van de Nederlandse taal’ heeft inmiddels plaatsgevonden in november van het afgelopen jaar. D66-kamerlid Aad Nuis stelde vast: ‘Nederlanders zijn niet trots op hun taal, maar trots op hun talen en daarmee bedoelen ze alles behalve het Nederlands.’ Hij zag een overeenkomst tussen het Nederlands en het Italiaans. Dit zijn volgens hem twee talen die het meest worden bedreigd door de Europese eenwording. De positie van Engels, Frans en Duits staat buiten kijf, en de Spanjaarden en Portugezen voelen zich niet bedreigd omdat ze leunen op Latijns Amerika. Ik vraag me dan wel een beetje af wat hij denkt over het Deens en het Grieks, maar dat neemt niet weg dat de wat minder grote talen het moeilijk kunnen krijgen.
Voor 21 miljoen mensen is het Nederlands de moedertaal. Daarmee komt het van de zesduizend talen ter wereld op de dertigste plaats, en op de twaalfde plaats als wordt gelet op ontwikkelingsniveau, krantenoplagen, radio en tv, en literaire en wetenschappelijke produktie.
Graag wil ik in deze context iets van Gerrit Komrij citeren uit zijn column in de NRC van 15 december van het vorige jaar: ‘Ik geloof niet dat een taal zomaar verdwijnt, al doet de Nederlandse regering nog zo haar passieve best. Toch - een taal kan aangevreten worden, door onzorgvuldigheid van buitenaf en door koeterwaals en halfslachtigheid van binnenuit. Ik ben geen purist, een taal kan veel opnemen en verwerken, maar er kan op een zeker moment, als een kanker, een lingua franca ontstaan die het organisme uitholt en doodt. Wat voor een Nederlander een vanzelfsprekendheid is, een stilzwijgend geschenk waarvan men zich de waarde en de teerheid niet realiseert, wordt voor mij, in een vijandige omgeving, een tastbaar besef dat verhevigt en verhevigt: dat de taal het enige land is waarin ik woon. Wie zijn taal verliest, verliest alles. Hij raakt niet alleen zijn strottehoofd kwijt, maar dat hele merkwaardige iets dat we identiteit noemen.’
Tot zover Gerrit Komrij. Hij is het dus met me eens. Ik heb immers in mijn in 1987 verschenen proefschrift de stelling geponeerd ‘Wie zijn taal verloochent, verliest zijn identiteit’.
Inmiddels is het magische jaar 1993 aangebroken. Maar veel van de bevolkingen van de Europese lidstaten blijken niet zo erg in het Europese ideaal te geloven, en zeker nu de EG zich zo wankelmoedig toont ten opzichte van het voormalig Joegoslavië lijkt een Verenigd Europa verder weg dan ooit. In ieder geval is het Nederlands nog lang niet aan het eind van zijn Latijn.
Dr. Marlies PHILIPPA Instituut voor Neerlandistiek Universiteit van Amsterdam