[Nummer 3]
Wel beschouwd
Nederlandse zelfhaat, het ‘rechtse’ ANV, het Nederlandse lied en een vermaning van Jozef Deleu
De Nederlandse cultuur wordt geconfronteerd met twee ingrijpende ontwikkelingen die verstrekkende gevolgen hebben voor onze toekomst: enerzijds de Europese eenwording waardoor nationale grenzen hun betekenis verliezen en nationaliteit als principe van onderscheid taboe is geworden; anderzijds een internationale migratiebeweging waardoor ons land in feite een immigratieland geworden is en onze cultuur een multi-etnisch karakter krijgt. Hoe moeten we die ontwikkelingen interpreteren? Vanouds wordt Nederland als maritieme en koopmansnatie gekenmerkt door een internationale oriëntatie. Dit heeft ertoe geleid dat we van alles en nog wat importeren uit andere landen en dat dan mengen tot iets eigens. Dit vermengen van en bemiddelen tussen verschillende culturen past geheel in de Hollandse koopmanstraditie. Nederland is ook in cultureel opzich een typisch transito-land. In Europa hebben we ons vanouds toegelegd op het verwerken en verzoenen van de grote Germaanse, Romaanse en Angelsaksische culturen die ons omringen.
In het licht van die oude traditie is er m.i. geen reden voor al te grote beduchtheid voor juistgenoemde ontwikkelingen. De Europese integratie en de integratie van etnische minderheden in ons midden betekenen wel een nieuwe forse uitdaging aan de vitaliteit en creativiteit van de Nederlandse samenleving en cultuur. We moeten er daarbij voor oppassen dat onze internationale oriëntatie ontaardt in nationale zelfontkenning. Die tendens zagen we de afgelopen jaren zowel in het minderhedendebat als in de discussie over de toekomst van onze nationale identiteit in Europees en kosmopolitisch verband. Hoe komt het toch, dat Nederlanders zich als volk zo graag door het slijk halen en er zelfs een genoegen in scheppen als buitenlanders de spot met hen drijven, zo vraagt de publicist H. Steenhuis zich af in HP/De Tijd van 5 februari j.l. Die neiging tot nationale zelfhaat, waarvan Steenhuis vele voorbeelden geeft, leeft overigens voornamelijk in de spraakmakende gemeente. En wie zich daartegen verzet, wordt al gauw verdacht gemaakt van een bedenkelijk soort nationalisme.
Het ANV dat zich daardoor niet laat afschrikken en zelfbewust en consequent opkomt voor de Nederlandse taal en cultuur in binnen- en buitenland, geldt in kringen die zich tot het verlichte kosmopolitisch denkende deel der natie rekenen, dan ook als een rechtse club, die men niet serieus hoeft te nemen. Het irritante gevolg hiervan is dat het ANV in de publiciteit zoveel mogelijk wordt doodgezwegen, tenzij er wat kwaad te spreken valt. Zelfs bij de uitreiking van de Visser-Neerlandiaprijzen pleegt men in de regel geen melding te maken van het ANV, hoewel dat in het persbericht steeds uitdrukkelijk genoemd wordt als de instantie die die prijzen uitreikt. Ondanks onze veelgeprezen tolerantie zijn wij in dit land ontzettend gauw geneigd op andersdenkenden - i.c. het ANV dat zich in afwijking van het heersende klein-Nederlandse nationale besef inzet voor de ontwikkeling van de idee van een algemeen-Nederlands cultureel besef - een negatief etiket te plakken en daarmee een vooroordeel te creëren, waarvan je niet makkelijk meer afkomt, hoe aanvechtbaar dit vooroordeel ook is.
De Anne Frank Stichting heeft onlangs een nuttige bijdrage geleverd tot bestrijding van vooroordelen tegen buitenlanders en medelanders door de publicatie van het boek Feiten tegen vooroordelen waarin feiten en cijfermateriaal worden geplaatst tegenover veelgehoorde vooroordelen over allochtonen, vluchtelingen en asielzoekers. Maar vooroordelen over andere Nederlanders dienen op zijn tijd evenzeer ter discussie gesteld en op hun waarheidsgehalte getoetst te worden. Nu het ANV bijna honderd jaar bestaat, is er alleszins reden voor de spraakmakende gemeente om het daarin heersende vooroordeel over het ANV als een rechtse club die niet meer bij de tijd zou zijn eens tegen het licht te houden. Gezien de snel toenemende verrechtsing van wat tot voor kort voor links placht door te gaan, is rechts overigens nauwelijks nog een duidelijk te onderscheiden categorie.
Aan die Nederlandse zelfhaat lijdt ook heel duidelijk onze platenindustrie. Slechts 6 procent van de albums die hier op de markt komen, zijn Nederlandse produkties. Het Nederlandse lied speelt daardoor nog slechts een marginale rol in onze media. Als je naar de muziek op onze radio luistert, aldus een Nederlandse liedjeszanger, krijg je het idee dat Nederland opnieuw bezet is, nu door een Engelstalige mogendheid. Met het oog daarop heb ik in Neerlandia 4, 1991, een lans gebroken voor een actie die het Nederlandse lied voor toenemend verval moet behoeden. Dit pleidooi werd in de Groene Amsterdammer onmiddellijk geridiculiseerd en gebrandmerkt als een staaltje van Hollands chauvinisme.
Zowel Robert Long als Gerard Cox hebben er onlangs bij de presentatie van de door Robert Long geproduceerde CD van Gerard Cox Leuk voor Later schande over gesproken dat onze platenindustrie zo weinig belangstelling toont voor de Nederlandse lichte muze, hoewel Nederlanders in dit genre toch heel wat presteren. Bij de presentatie van een nieuwe CD vertelde Dimitri van Toren dat hij laatst een Amerikaanse vriend op bezoek had die enthousiast was geraakt over onze taal en onze taal redelijk had leren spreken.