Nederland en Vlaanderen
Het januarinummer van de ‘Internationale Spectator’ was geheel gewijd aan de buitenlandse politiek van Nederland. Opmerkelijk is o.m. een bijdrage van prof. Yvan Vanden Berghe, docent geschiedenis van de internationale politiek aan de Universiteit van Antwerpen ‘Vlaanderen en Nederland. Vazallen of medewerkers?’ Aan de slotbeschouwing in dit artikel ontlenen wij het volgende:
‘Het ziet er naar uit dat in het toekomstige Europa de taalgroepen aan belang zullen winnen. Discussies of Vlaanderen en Nederland tot dezelfde cultuur behoren of twee varianten van dezelfde cultuur zijn, zullen steeds minder relevant worden. Het buitenland zal ons meer en meer als één taalgebied, dus als één groep, gaan zien. Of we het nu willen of niet, bepaalde situaties en vooral de reacties van de overige Europeanen zullen ons in elkaars armen duwen. Een actievere rol van de Taalunie is in ieder geval te verwachten. Het taalbeleid zal gemeenschappelijk worden.
Maar dit is een minimumprogramma. Vlaanderen zal van Nederland veel meer culturele en “taalpolitieke” samenwerking verwachten. Geleidelijk aan zal Vlaanderen ook een eigen buitenlands beleid voeren, dat het misschien zal proberen uit te stippelen in harmonie met Nederland. Zo'n harmonie is pas mogelijk als Nederland zijn fobie voor Duitsland opgeeft en ook Vlaanderen zijn vrees voor Frankrijk meer kan rationaliseren. Op de Benelux kan niet echt meer worden gerekend. Wallonië ligt dwars, en daarmee is de discussie gesloten.
Vooralsnog denken slechts enkelingen aan een politieke unie tussen Nederland en Vlaanderen. Onder druk van de Europese omstandigheden zal deze gedachte echter zowel in Noord als Zuid groeien, en dit niet zozeer in extremistische, maar in gematigde en democratische kringen. Ook zonder Wallonië en Luxemburg blijven Vlaanderen, Brussel en Nederland samen behoren tot de acht economisch rijkste gebieden van de wereld. Misschien groeit een soort van kleine politieke unie, de “NE-VLAB” (Nederland-Vlaanderen-Brussel), die de economische, culturele en politieke belangen van de partners in Europa en in de wereld behartigt.
Niets kan ons meer schaden dan naïveteit. Ondanks de mooie principes van Maastricht over het subsidiariteitsbeginsel en de - vage - culturele paragraaf kan de EG bestuurd worden door een zeer dominante en centraliserende bureaucratie. De vraag is natuurlijk welke Europese grote mogendheid of coalitie van grote mogendheden deze bestuursorganen zal domineren. Het is niet absurd binnen de EG een machtsstrijd te verwachten.
Duitsland kan een overheersende rol opeisen in het Frans-Duitse condominium en zo Europa willen beheersen. Groot-Brittannië en zijn vazallen kunnen ook tegen dit condominium front vormen of in naam van een evenwichtspolitiek een van beide partijen helpen. Kleine landen zullen ofwel vazallen van een van deze machtsblokken zijn of weinig te betekenen hebben. Ook als vazallen zal hun inbreng overigens miniem zijn. Misschien zouden Nederland en Vlaanderen een blok van kleinere landen, zoals Denemarken en de toekomstige leden Noorwegen en Zweden, kunnen aanvoeren en op die manier een arbitragerol kunnen spelen tussen de grote blokken.’
(p.k.)