Djalan ke barat
‘Weg tot het Westen’, het Nederlands voor Indië, is een taalpolitieke geschiedenis als proefschrift geschreven door C.R. Groeneboer en op 3 november 1992 verdedigd aan de universiteit van Leiden.
In deze historisch-taalsociologische studie wordt het begrip taalpolitiek in de meest ruime betekenis opgevat en wordt er behalve aan de officiële taalpolitieke instanties die door de overheid worden gecontroleerd, ook aandacht geschonken aan maatschappelijke instanties als het onderwijs, de zending en missie, culturele en politieke verenigingen of partijen. Het onderwijs neemt in het gehele taalpolitieke proces een sleutelrol in: het voert beleid uit en het voert zelf beleid. Juist in het onderwijs speelt al vanaf de vroegste koloniale tijden de ‘voertaalkwestie’: welke voertaal (Nederlands, Maleis - in de VOC-tijd ook Portugees - of Inheemse taal) wordt gekozen voor welk soort onderwijs (voor Europeanen, Inheemsen of Vreemde Oosterlingen) op welk niveau van onderwijs (lager, voortgezet, middelbaar of hoger) en in welke vorm van onderwijs (openbaar of particulier, gesubsidieerd of niet-gesubsidieerd). Het is dan ook deze ‘voertaalkwestie’ die de rode draad vormt van deze studie.
Aanvankelijk wordt het Nederlands vooral ingezet tegen het Portugees als de taal van de vijand en als de taal van het Katholicisme.
Maar behalve dat het Nederlands wordt gezien als de weg tot het ware geloof, wordt het ook beschouwd als weg tot staatkundig zelfbehoud: via de Nederlandse taal zou men de bevolking aan zich kunnen binden. Dit geldt althans het christelijke deel van de bevolking, want kennis van de Nederlandse taal bij de Inheemse ‘heidenen’ of ‘Mohammedanen’ wordt juist weer staatsgevaarlijk geacht. Tegen het midden van de achttiende eeuw komt voor het eerst het besef naar voren dat Nederlands sprekende Inheemsen nuttig kunnen zijn voor de economische bedrijvigheid van de Compagnie en dan wordt het Nederlands ook de weg tot het opdoen van Westerse kennis en vaardigheden. De overheid blijft echter aarzelend.
In dit verband is het interessant dat de schrijver uitvoerig ingaat op de rol van het ANV. Van veel betekenis voor het Nederlands in Indië zijn de taalactiviteiten van de Groep Nederlands Indië van het ANV geweest en de invloed daarvan op de taal-politiek van de overheid.
Van de stellingen zijn vooral de volgende interessant:
4. Aandacht voor de indertijd in de voormalige koloniën opgedane ervaring met de didactiek van het Nederlands als vreemde of tweede taal had kunnen voorkomen dat bij de latere ontwikkeling van leermiddelen op dit gebied in Nederland vanaf de jaren zestig, hetzelfde wiel steeds opnieuw werd uitgevonden.
8. Kennis van de taalpolitieke geschiedenis van het Nederlands in de voormalige koloniën kan een bijdrage leveren aan de actuele gedachtenvorming met betrekking tot de Nederlandse taal- en cultuurpolitiek intra en extra muros in verband met de voortschrijdende éénwording van Europa.
9. Het economisch belang van een actieve Nederlandse taal- en cultuurpolitiek extra muros werd en wordt te weinig onderkend.