Het tweede panelgesprek
Ook in het middagprogramma was plaats ingeruimd voor een panelgesprek. Deze keer stond het onder leiding van prof. dr. Karei de Clerck, decaan van de Faculteit Pedagogische en Psychologische Wetenschappen van de Gentse Rijksuniversiteit. Het onderwerp van de discussie was ‘Verwachtingen bij een cultureel en taalkundig samenwerkingsverband’. Het doel ervan was, zo stelde dr. De Clerck in zijn inleiding, zo mogelijk te komen tot vaste afspraken betreffende culturele samenwerking en de wijze waarop die gestalte zou moeten krijgen.
Om enig houvast te hebben werd de heer Frank Marinus Arion, vertegenwoordiger van Aruba, de gelegenheid geboden een resolutie over het discussieonderwerp voor te lezen. Hij betoogde dat een commissie zou moeten worden gevormd die tot taak moet krijgen voorstellen voor een volgend colloquium voor te bereiden. Verder werd op de Vlaamse Raad een beroep gedaan in samenwerking met de geëigende autoriteiten het initiatief voor dit vervolg te nemen.
Tijdens de discussie werd gesteld dat het verzoek niet gericht zou moeten worden tot de Vlaamse Raad maar tot de Nederlandse Taalunie. Deze uitspraak kon niet ieders instemming wegdragen. Zo werd enerzijds opgemerkt dat men niet moest belanden in het drijfzand van procedure-kwesties; anderzijds werd gewaarschuwd voor mogelijk dubbel werk. In elk geval moest worden voorkomen dat de verwezenlijking van de uitgesproken verlangens op de lange baan geschoven werd.
Een andere deelnemer was van mening dat de Taalunie ‘ter verruiming en ter bevestiging van haar bestaan op de kortst mogelijke termijn een aantal initiatieven’ zou uitlokken. Echter wilde de Taalunie één en ander kunnen structureren, dan zou ze daartoe financieel in staat moeten worden gesteld. ‘Het is hier heet van de deskundigheid’, aldus deze deelnemer, ‘maar er moet wel boter beschikbaar zijn om deze vis in te braden’.
Hierop inhakend werd voorgesteld een stuurgroep te vormen met de opdracht allereerst de balans op te maken van dit colloquium en zich vervolgens te bezinnen op een doelgericht programma. Om dit efficiënt te kunnen invullen werd het ook wenselijk geacht dat deze stuurgroep een bijbehorend kostenplaatje ontwierp.
Afrondend werd de politieke wil ter sprake gebracht. Geoordeeld werd dat de Vlaamse Raad het vervolginitiatief moest doorspelen naar de Taalunie om haar daardoor voor haar verantwoordelijkheid te plaatsen. En wat het kostenplaatje betreft werd opgemerkt dat de beide parlementen er maar voor te zorgen hadden dat de benodigde gelden er kwamen.