Evaluatie
Wat vooral bij dit colloquium opviel is de toenemende mondigheid van de leden ‘buitengaats’. In tegenstelling met de allereerste colloquia zijn ze niet louter meer consumptief gericht, op informatie en instructie uit, maar zijn ze geleidelijkaan een eigen inbreng gaan leveren, wat nu in Utrecht niet alleen informeel in heel wat gesprekken, maar - meer dan eerder het geval was - ook openlijk naar buiten trad. Zo kwam in één van de per taalgroep gesplitste werkgroepen het lastige probleem van het zo typisch Nederlandse ‘er’ ter sprake, hetgeen vanuit de anderstalige invalshoeken heel wat verrassends en verfrissends opleverde. ANS-redacteur Jaap de Rooij had trouwens vooraf opgeroepen om op dit vlak rijkelijk bij te dragen, omdat hij de benadering van ‘er’ in de huidige uitgave van de ANS nog ontoereikend vond en daar nieuwe gezichtspunten, nieuwe formuleringen voor wilde vinden. Die konden er tenslotte het best via mensen met een kijk-van-buitenaf komen.
Enigszins buiten het gebruikelijke kader viel de afsluiting van dit congres. Gebeurde zoiets tot nu toe altijd met een slotzitting en een slotdiner, ditmaal waren de extramurale deelnemers ‘te gast’ op de hoogte van de Lage Landen, een minisymposium in het koninklijk paleis op de Dam, in aanwezigheid van koningin Beatrix. De intramurale deelnemers mochten daarentegen wél aanwezig zijn op de algemene vergadering en de plenumvergadering. De hoogtepunten van deze morgen waren de uitreiking van de IVN-prijs voor een Nederlandstalig essay met als onderwerp ‘De stem van de Lage Landen, elders vernomen’, aan mevr. dr. Olga Krijtova uit Praag en de verkiezing van een nieuwe voorzitter: prof. dr. Th. Janssen, hoogleraar moderne taalkunde aan de Vrije Universiteit van Amsterdam.
Op de keper beschouwd, stond deze belangrijke IVN-samenkomst in het teken van de interne stabilisering. De vereniging heeft gaande weg haar profiel verduidelijkt, mede doordat ze inhoudelijk aan polyvalentie gewonnen heeft. De toon van dit colloquium was dan ook minder strijdbaar dan in andere jaren en zelfs de verhouding tot de Nederlandse Taalunie is blijkbaar in het pacificatiestadium getreden: ieder heeft nu een inbreng op zijn specifiek terrein. Een deelnemer had het in een commentaar achteraf dan ook over ‘het colloquium van de consensus’. De neerlandistiek buitengaats heeft duidelijk de wind in de zeilen.
Reden te meer om met velen de hand aan de ploeg te slaan.