| |
| |
| |
Waarom werd het Portugees een wereldtaal en het Nederlands niet? (deel 2)
Gemiste kansen of de logica van de geschiedenis
door Roza Huylebrouck
Herhaaldelijk is gewezen op het nog vrij sterk feodale karakter van het koninkrijk Portugal op het ogenblik van de ontdekkingsreizen en het gebruik van kapiteinschappen bij de expansie. Daarmee contrasteert dan de losse structuur van de Republiek der Verenigde Provinciën met haar burgerlijk-liberaal kapitalisme, dat lange tijd de voorkeur gaf aan factorijen. Verder zou vijfhonderd jaar Moorse aanwezigheid een stempel gedrukt hebben op de samenleving van het Iberisch schiereiland. De Portugees, vooral dan uit het Zuiden, zou niet alleen geografisch, maar ook psychologisch dichter bij Afrika gestaan hebben. Hij kende de grootfamilie, nog eens uitgebreid door peter- en meterschap, had talrijk huispersoneel en was in eigen land aan slaven gewend. In Nederland echter, en dan vooral in de kustgebieden, zou het feodalisme nooit zo'n sterke invloed gehad hebben en men nam er al vlug individualistische trekken waar. ‘Help u zelf, zo helpt u God!’. En ondanks een druk verenigingsleven hechtte de Nederlander veel waarde aan de privacy van zijn huis, waar inwonende bedienden (het hebben van slaven was altijd in Nederland verboden) om uiteenlopende redenen steeds zeldzamer werden.
De Portugees, met zijn analfabetisme en zijn machismo, zou met veel minder eigendunk en vooroordelen vertrokken zijn dan de halfgeletterde calvinistische Nederlander met zijn kastemoraal en koopliedendeftigheid. Bovendien vestigde de ene zich dikwijls definitief, terwijl de andere meestal voor een ambtstermijn ging.
Het affectieve in de Portugese aard zou het contact met de andere volkeren vergemakkelijkt hebben, zijn acculturatie en vermenging. De aanhalige Portugees zou in de tropen beter overgekomen zijn dan de Nederlander met zijn kille en minder aantrekkelijke manieren.
De katholieke Portugees zou geloofd hebben in de mogelijkheid van een wereldwijde broederschap, waarin alle volkeren welkom waren terwijl de calvinist zich zou vereenzelvigd hebben met het uitverkoren volk van het Oude Testament en meer bezorgd zou zijn geweest om het zuiver houden van zijn geloof temidden van de heidenen.
Dit gedrag van de Nederlander overzee zou dan weer in verband kunnen worden gebracht met de gesegmenteerde maatschappij in zijn moederland. In tegenstelling tot de absolutistische landen van die tijd bestond in de Republiek het recht op gewetensvrijheid. Aldus ontstond vanaf de zestiende eeuw een vrij gedifferentieerde maatschappij, waarin naast calvinisten ook andere protestanten woonden, zoals lutheranen en anabaptisten, maar ook katholieken, joden en vrijzinnigen. De emancipatie van deze groepen
Titelpagina van een pamflet uit 1647 over de gebeurtenissen in Brazilië, waarbij Hollanders en Portugezen met elkaar streden om het bezit van het nieuw veroverde land.
vanaf het begin van de negentiende eeuw leidde dan tot een relatieve segregatie in eigen land, de zogenaamde verzuiling, die aanvankelijk als een positieve oplossing beschouwd werd, maar de laatste tijd steeds meer aan het afkalven is. Anderen echter interpreteren de neiging tot afstand houden weer als een typisch burgerlijk fenomeen.
En was er in de Portugese kolonies een zekere inertie waar te nemen, de Nederlander zou de Javaan meer dan eens geïrriteerd hebben door overorganisatie en bedilzucht...
Hoe dit ook allemaal zij, hoe verder we weggroeien van de koloniale tijd, des te objectiever en empirischer zullen de studies worden.
| |
Twee verschillen
In elk geval lijken ons twee contrasterende trekken zo
| |
| |
betekenisvol voor ons onderwerp dat we ze hier willen onderstrepen.
In het Portugese volk werd de imperiale droom bewust aangemoedigd, terwijl de historici spreken van de Nederlandse contractie-politiek. En de gemiddelde Portugees legt een veel grotere gehechtheid aan zijn moedertaal aan de dag dan de gemiddelde Nederlander. Bij nader toezien blijkt er wel een verband te bestaan. ‘A minha pátria é a lingua portuguesa’ - ‘Mijn vaderland is de Portugese taal’, zo schreef de Portugese dichter Fernando Pessoa in zijn ‘Het boek der rusteloosheid’.
In de eerste helft van de zestiende eeuw schreef Joao de Barros reeds, dat de tijd wel een einde zou kunnen maken aan het Portugese imperium, maar niet meer aan de Portugese taal. Toen Filips II van Spanje in 1580 ook koning van Portugal werd, moest hij zweren dat hij de Portugese taal zou eerbiedigen. Eén van de nationale feestdagen heet ‘De dag van Camoes en van de Portugese gemeenschappen in de wereld’. Kan iemand zich een ‘Dag van Vondel en de Nederlandse gemeenschappen’ voorstellen? Rond de tijd dat een Nederlandse minister op meer Engels in eigen land aandrong, werd in Lissabon een monument voor de Portugese taal onthuld. Uiteraard moeten we ons afvragen of de gehechtheid van de Portugees aan zijn taal zo groot zou zijn, indien die beperkt was tot het aantal Europese taalgebruikers en niet zijn Braziliaanse en Afrikaanse verlengstukken had.
Om die geringere taalbewustheid van de Nederlander te begrijpen zou men er ook aan kunnen herinneren, dat zijn taal in eigen land tot nu toe (of moeten we zeggen: tot voor kort?) nooit ernstig bedreigd geweest is. Niet door andere talen binnen zijn staatsgrenzen - het Fries is nooit een nationaal alternatief geweest - en niet door de machtige talen van de grote buren, want de bezettingen waren zeldzaam en nooit van lange duur, een situatie die contrasteert met die van Vlaanderen, een gebied dat trouwens eeuwenlang de rol van linguïstische buffer gespeeld heeft.
Verspreidingsgebied van (links) de Portugese en (rechts) de Nederlandse taal in de wereld. De jaartallen geven het eerste contact aan van de plaatselijke bevolking met de Europeanen.
Anderen vinden dat het om de natuurlijke houding gaat van een volk met een lange handelstraditie, dat een klein land bewoont en het meeste van zijn grondstoffen moet invoeren. Er werd van de nood een deugd gemaakt en men is het onvermijdelijke gebruik van andere talen gaan interpreteren als openheid, ruimdenkendheid en kosmopolitisme.
Die belangstelling van de Nederlander voor andere talen is trouwens van oude datum. In de ‘Origem da Lingoa Portuguesa’ van Duarte Nunes de Leao (1606) lezen we, dat er met de schepen uit de Nederlanden regelmatig jongemannen meekwamen, zonen van handelaren, die in Portugal in dienst gingen om de taal te leren. Het stadsbestuur van Batavia schrijft in 1674, dat de Nederlanders het als een eer beschouwen een vreemde taal te spreken. In 1779 gingen ze daar zelfs zover om regelmatig Franse preken te vragen. Aan de Kaap kon de bemanning van de schepen die daar aanlegden terecht in het Nederlands, maar ook in het Engels en in het Frans, en zonodig in het Duits. Maar dat er aan deze belangstelling voor vreemde talen zeker ook een pragmatische kant zit, bewijst nog eens duidelijk de publicitaire slogan van een taalinstituut, die indertijd wel niemand ontsnapt zal zijn: Vier miljard consumenten spreken geen Nederlands!
| |
Gering gevoel voor eigenwaarde
Sommige auteurs zien deze geringere liefde van de Nederlander voor zijn moedertaal als een gevolg van een geringer nationalisme. Kan het iets te maken hebben met het feit dat Portugal een oude natie is - zijn grenzen dateren van de Reconquista en zijn de oudste van Europa -, terwijl Nederland veel later een staat is geworden? Er bestond slechts een relatieve saamhorigheid in de zestiende eeuw, toen de Noordelijke
| |
| |
Provinciën zich los maakten van Spanje. Nederland is pas na de Franse revolutie een eenheidsstaat gewoorden. De laattijdige centralisatie zou een grotere verbondenheid met stad en provincie teweeggebracht hebben dan met het land als geheel. Anderen zeggen zelfs dat het pas de Tweede Wereldoorlog is die de Nederlanders dichter bij elkaar heeft gebracht en er een hechtere natie van heeft gemaakt. In elk geval werd dat nationalisme gematigd door de invloed van het marxisme en het socialisme op de Nederlandse samenleving.
Sommige critici gaan nog verder en beschuldigen de Nederlander van een gebrek aan patriotisme en idealisme, zoals bijvoorbeeld de Fransman Bousquet naar aanleiding van een bezoek aan Sumatra. Daar constateerde hij dat de leerlingen geen Nederlands kenden of, als ze het al kenden, toch de voorkeur gaven aan het Engels. De reactie van de goede patriot Barnouw daarop in zijn ‘Monthly Letters’ van 1941 is zeer de moeite van het lezen waard. Natuurlijk zijn er zijn belangrijkste tegenargumenten dat de Nederlander zich eeuwenlang tolerant opgesteld heeft, dat hij bewust geen cultuurimperialisme heeft gevoerd en dat hij te veel gezond verstand had om de inheemse volkeren van hun cultuur, van hun habitat te vervreemden. Hij zou altijd wantrouwig gestaan hebben tegenover chauvinisme en een afkeer gehad hebben van fanatisme. Maar tegenstanders beweren dan weer dat de grens tussen tolerantie en onverschilligheid, tussen tolerantie en opportunisme niet altijd duidelijk is en dat het respecteren van verschillende volken in een bepaald gebied verward kan worden met een verdeelen- heers-politiek.
Na de Tweede Wereldoorlog was A. Mourik één van degenen die geloofden in een terugkeer van de Nederlanders naar Azië, maar op andere grondslag. Na aldaar door de Japanners verslagen te zijn, bleek dit echter onmogelijk. Aan zijn artikel en aan een paar andere bijdragen, zoals die van De Vries en Groeneboer, ontleenden we nog een aantal elementen die de geringe verspreiding van de Nederlandse taal in de hand werkten. We beperken ons echter tot een eenvoudige opsomming omdat er, in meer of mindere mate, Portugese parallellen bestonden in Afrika en deze factoren dus niet direct belangrijk zijn voor de door ons gestelde vraag.
| |
Veel vreemdelingen
Om te beginnen kan men wijzen op het grote aantal vreemdelingen dat een rol speelde bij de Nederlandse expansie. Ook bleek er weldra een discrepantie te bestaan tussen de principes van het evangelie en het gedrag van vele blanken in den vreemde. Bovendien blonk de doorsnee-uitwijkeling meestal niet uit door zijn cultuur. Hij had trouwens andere, veel dringendere zorgen.
Dikwijls ontbrak ook het nodige geld voor onderwijs op grote schaal, ofwel omdat het gebruikt werd voor militaire doeleinden, ofwel omdat er op de internationale markt onvoldoende vraag was naar koloniale producten, ofwel omdat men prioriteit verleende aan een infrastructuur van andere aard (wegen, spoorwegen, havenuitrusting), ofwel omdat een speciale inspanning voor gezondheidszorg belangrijker geacht werd. Vóór de opkomst van de ethische politiek kwamen de belangen van het moederland gewoonlijk op de eerste plaats. Verder werd er weinig geïnvesteerd in het voortgezet en hoger onderwijs. De schoolprogramma's waren niet aangepast en de onderwijsmethoden evenmin. Men beoordeelde bovendien de beheersing van het Nederlands alsof het om de moedertaal ging.
Ook vreesde men een te grote migratie van de landelijke bevolking naar de steden, met alle gevolgen vandien. De koloniale structuren waren trouwens zodanig, dat er weinig uitwegen bestonden voor inheemsen met een hogere opleiding en een grondige kennis van het Nederlands. Bovendien zouden die, langs de taal om, meer contact gekregen hebben met de revolutionaire ideeën in Europa. De kolonist wilde superieur blijven, het gebruik van dezelfde taal zou een grotere gemeenzaamheid teweeggebracht hebben.
| |
| |
Tapoiers vermoorden de bezoekers van een kerk - Hollanders die zij aanzagen voor Portugezen - tijdens een zondagsmis. Gravure uit P. Moreau, Klare en Waarachtige beschrijving van de leste beroerten en afval der Portugezen in Brasil (Amsterdam 1652).
dit vooral in Indonesië waar een ceremoniële en niet-ceremoniële taalvorm bestond. En uiteraard waren er ook degenen die, met het oog op hun privacy, liever niet verstaan wilden worden door het personeel.
| |
In groter verband
Het is echter duidelijk dat we al deze elementen moeten zien in een groter verband: in het licht van de algemene situatie in Azië en rekening houdend met de toestanden in het moederland zelf. Multatuli schreef zijn Max Havelaar al in 1860, maar Van Gogh schilderde zijn Aardappeleters pas in 1885 en toen had hij nog niet lang zijn Borinage-ervaring achter de rug.
K. Groeneboer, die aan een proefschrift werkt over de taalpolitiek in Nederlands-lndië vanuit sociolinguïstisch standpunt, ziet het spectrum van de laatste fase aldus: de inheemse talen voor het volk, het Maleis voor de inter-raciale en inter-ethnische communicatie, het Nederlands voor de Europeanen en voor een inheemse elite.
Met de verdwijning van het Portugees, één van de twee linguae francae die in de Archipel reeds gebruikt werden vóór de komst van de Nederlanders, had het inheemse alternatief, het Maleis, steeds meer terrein gewonnen. Toen het Nederlandse bestuur rond 1900 bijna de hele zone onder zijn controle gebracht had, zag het zich geconfronteerd met honderden talen. Om practische redenen is men dan een variant van het Maleis gaan standardiseren door het vastleggen van de spelling en het publiceren van een grammatica. Het gebruik daarvan in het onderwijs en de verspreiding langs de Commissie voor Volkslectuur om, had verstrekkende gevolgen. En het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat het groeiende nationalisme in het Maleis een middel tot unificatie zag en dat dit later, na de onafhankelijkheidsverklaring werd uitgeroepen tot ‘Bahasa Indonesia’.
| |
Macht van het getal
Om ons antwoord op de in de titel gestelde vraag nu af te ronden, moeten we nog de aandacht vestigen op drie heel belangrijke, contrasterende factoren:
De eerste heeft betrekking op de macht der getallen van de zowel gekoloniseerde volkeren enerzijds als van de kolonisatoren anderzijds. In Azië hadden de Nederlanders te maken met een zeer talrijke bevolking, reeds meer dan zestig miljoen in de jaren dertig, met een enorme concentratie op Java. De totale bevolking van de Portugese kolonies in Afrika daarentegen blijkt in de jaren zeventig de twintig miljoen nog niet bereikt te hebben.
Daarmee contrasteert dan het aantal mensen dat respectievelijk Nederlands of Portugees tot moedertaal heeft: bij de groep Portugees-sprekenden van het Oude Continent heeft zich namelijk het massale contingent van Brazilië gevoegd. Toen in het begin van de twintigste eeuw de vraag naar Nederlands in Azië groter werd dan het aanbod (een bijverschijnsel van de westerse invloed) vroegen sommige Nederlanders zich af of het wel zinvol was daar een taal te onderwijzen met zo'n geringe verspreiding, en dus nut, in de hedendaagse wereld. Een vicieuze cirkel! Als tweede factor is er het feit dat het Aziatische continent vroeger ontwaakte dan het Afrikaanse. Dit gaf de Portugezen nog enkele decennia respijt en ze maakten ervan gebruik om, zoals de Engelsen, de blanke emigratie aan te moedigen en het onderwijs uit te breiden. Trouwens, zelfs de latere langdurige aanwezigheid van militairen uit Portugal heeft het contact van de inheemsen met het Portugees uit het moederland in de hand gewerkt.
Als laatste factor geldt dan nog de heel andere geopolitieke, geo-economische context. Als het waar is dat, vandaag de dag, alle landen van elkaar afhankelijk zijn, dan bestaan er toch wel speciale banden tussen Europa en Afrika.
| |
Huidig beeld
Willen we nu, afsluitend, de balans opmaken van het Portugees en het Nederlands in de wereld, dan ziet die er grosso modo als volgt uit.
In Europa wordt Portugees gesproken in het perifere Portugal, alsmede in de nu sterk autonome eilandengroepen Madeira en de Azoren.
Er wordt Nederlands gesproken in Nederland en in België/Vlaanderen, de oude Lage Landen, waarvan echter heel wat werd ingepalmd door machtige buren, vooral door Frankrijk.
| |
| |
In Azië zullen zowel het Nederlands (Indonesië) als het Portugees (Macau, Oost-Timor en een paar Indische enclaves) geleidelijk verdwijnen en historisch worden.
Als het Portugees nú een wereldtaal is, dan is dit in de eerste plaats aan Brazilië te danken, dat zowat de helft van Zuid-Amerika beslaat en aldus het vijfde grootste land van de wereld is. De schaarse Indiaanse inboorlingenbevolking, die ten tijde van de ontdekkingsreizen nog in het stenentijdperk leefde, werd onderworpen en gedecimeerd. De negers die er als werklui heengebracht werden, spraken aanvankelijk verschillende moedertalen, ze hadden het sociale statuut van slaven en een habitat die hun vreemd was en ze waren niet georganiseerd. Aldus bestond er geen voldoende taalkundig alternatief voor de taal der kolonisatoren temeer daar er door de eeuwen heen herhaaldelijk nieuwe golven van Portugese immigratie te constateren vallen. De onafhankelijkheid leidde er trouwens niet tot een breuk met het oude moederland, want de heersers van de nieuwe staat waren leden van het koninklijk huis der Braganças. Na 1825 nam Portugal nog lang een bevoorrechte plaats in, vooral in de handelssector, maar niet alleen daar. We zouden kunnen zeggen dat Brazilië voor Portugal de betekenis heeft, die de Verenigde Staten voor Groot-Brittannië hebben.
Als enige Nederlandse volksplanting staat daar de Kaap tegenover. Maar door veel geringere blanke immigratie, door de tegengestelde invloed van het Engels, door de isolatie van de Boeren in het binnenland en door de bekende principiële opstelling is er een aparte taal ontstaan. Op middellange of lange termijn zal ook het Portugees buiten Europa, vooral dan in Brazilië, meer en meer zijn eigen weg gaan.
De vroegere Afrikaanse koloniën, die sedert de revolutie van 1974 afzonderlijke staten zijn geworden (Moçambique, Angola, Guinee-Bissau, Sao Tomé en Principe, de Kaap Verdische Eilanden) hebben voor het Portugees als officiële taal gekozen. Daarop wees reeds het gebruik dat de verzetsstrijders ervan maakten. Het is immers zo, dat de veelheid van inheemse talen bij sommigen een overkoepelende contacttaal onontbeerlijk maakt, terwijl anderen naast hun creoolse moedertaal een ‘grote’ taal nodig hebben. Die situatie doet dus enigszins aan Suriname en de Nederlandse Antillen plus Aruba denken. Maar de vroegere Nederlandse koloniën in de West leggen numeriek niet veel gewicht in de schaal: de bevolking blijft onder het miljoen. Bovendien liggen de Bovenwindse Eilanden in de Engelse invloedssfeer, terwijl de Benedenwindse dichter bij Venezuela en zijn Spaans liggen dan Antwerpen bij de Noordzee. Als het Nederlands nog de officiële taal is van Suriname omwille van de verschillende volken met hun sterk uiteenlopende culturen en talen, dan is het toch zó dat de inheemse creolentaal Sranan Tongo steeds meer veld wint als lingua franca, temeer daar de onafhankelijkheid een exodus van bewoners teweegbracht van meer dan een derde van de bevolking.
Men heeft het Nederlands herhaaldelijk de taal van de gemiste kansen genoemd. Ja en neen. Ik meen dat de geschiedenis haar eigen logica heeft.
| |
Bibliografie
BARNOUW, Adriaan J. - Monthly Letters on the culture and history of the Netherlands, Assen, Van Goucum-Prakke, 1969. |
BOXER, C.R. - The Dutch Seaborne Empire 1600-1800, 3rd impression, Londen, Hutchinson, 1972. Introduction bij J.H. Plumb. |
BOXER, C.R. - O Impérío Colonial Português (1415-1825), 2a ed., Lisboa, Ediçoes 70, 1981. Trad. de Inês Silva Duarte. |
BOXER, C.R. -A Igreja e a Expansãõ Ibérica (1440-1770), Lisboa, Ediçõẽs 70, 1981. Trad. de Maria de Lucena Barros e Sá Contreiras. |
CHARRY, Eddy; KOEFOED, Geert; MUYSKEN, Pieter (red.) met medewerking van Kishna, Sita - De talen van Suriname, Muiderberg, Coutinho, 1983. (Bijdrage van Jan Voorhoeve). |
CLARENCE-SMITH, Gervase - The third Portuguese empire 1825-1975. A study in economic imperialisme. Manchester University Press, 1985. |
COOLHAAS, W. PH. - A critical survey of studies on Dutch Colonial History, 3rd impression, 's Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1972. Er zou een volgende editie verschenen zijn, bijgewerkt door G.J. SCHUTTE: Kon. Instit, voor Taal-, Land- en Volkenkunde, Bibliographical series 4, The Hague (Martinus Nijhoff) 1980.
Een zestiende-eeuwse Hollander in het verre Oosten en het hoge Noorden. Leven, werken, reizen en avonturen van Jan Huyghen van Linschoten (1563-1611), uitgegeven door A. van der Moer, 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1979. |
FREYRE, Gilberto - O Luso e o Trópico, Lisboa, 1961. Comissãõ Executiva das Comemoraçõẽs do V. Centenário da Morte do Infante D. Henrique. |
GOSLINGA, Cornelis Ch. - A short history of the Netherlands Antilles and Surinam. The Hague/Boston/London, Martinus Nijhoff, 1979. |
GROENEBOER, Kees - De taalpolitiek in Nederlands-Indië, een eerste verkenning van de literatuur. Seksi Belanda, Fakultas Sastra, Universitas Indonesia, Jakarta, 1987. |
HAAN, F. de - Uit de nadagen van de ‘Loffelijke Compagnie’. Een keuze uit de geschriften samengesteld door Rob Nieuwenhuys, Amsterdam, Querido, 1984. |
HORTA, Korinna - Garcia de Orta: luta pelo Progresso e nãõ pela Fé. ‘História’, 55, Maio de 1983, pp. 58-61. |
HUGGETT, Frank E. - The Modem Netherlands, London, Pall Mall Press, 1971. Inquérito. Qual, no seu entender, o futuro do português como lingua literaria em África? ‘Colóquio-Letras’, Lisboa, 21, Set. de 1974, pp. 5-16. |
KOSSMANN, E.H. - The Low Countries 1780-1940. ‘Oxford history of modern Europe’, Oxford, Clarendon Press, 1978. |
LOPES, David - Expansãõ da lingua portuguesa no Orienta nos séculos XVI, XVII e XVIII, 2a ed. revista, prefaciada e anotada por Luis de Matos, Porto, Portucalense Editora, 1969. |
MATOS, Luìs de - O Português, lingua franca no Orienta. ‘Colóquios sobre as Provincias portuguesas do Oriente’, Lisboa, vol. II, 1968, pp. 11-23. |
MEILINK-ROELOFSZ, M.A.P. - De VOC in Azië, Bussum, Van Dishoeck, Unieboek, 1976. Bijdragen van S.A. Arasaratnam, A. Das Gupta, H.K. s'Jakob, L.Y. Andaya, John E. Wills jr., M. Kanai. |
MOURIK, A. van - Het Nederlands in Indië. ‘De Nieuwe Taalgids’, Groningen/Batavia, J.B. Wolters, eerste aflevering, een-en-veertigste jaargang, 1948, pp. 9-14. |
RIBEIRO, Orlando - A colonizaçãõ de Angola e o seu fracasso, Lisboa, Imprensa Nacional, Casa da Moeda, 1981. |
ROMEIN, Jan en Annie - De lage landen bij de zee. Een geschiedenis van het Nederlandse volk. Amsterdam, Querido, 1979. |
SERRÃO, Joel (dir.) - Dicionário de História de Portugal, Porto, Livraria Figueirinhas, 1981. |
STOLS, Eddy - De Spaanse Brabanders of de Handelsbetrekkingen der Zuidelijke Nederlanden met de Iberische Wereld 1598-1648. Tekst. Brussel, Paleis der Academiën, 1971. |
VASCONCELOS, Basílio - ‘Itinerário’ de Dr. Jerónimo Münzer. (Excertos), Coimbra, Imprensa da Universidade, 1932. |
VOOYS, C.G.N. de - Geschiedenis van de Nederlandse taal, Antwerpen, De Sikkel, 1952. |
VRIES, J.W. de - Het Nederlands in Indonesië. Historische achtergronden. ‘Neerlandica extra muros’, Muiderberg, Coutinho, 41, jaargang 1983, pp. 50-56. |
|
|