Toernooi der Lage Landen
38 jaar op de bres voor kwaliteit
Deze winter beleeft het Zuidlimburgse Elsloo de 36e versie van het Toernooi der Lage Landen.
Vrijwel vanaf het begin heeft de organisatie zich erop gericht om ‘grensoverschrijdend’ op te treden, dat wil zeggen dat men voor ieder toernooi amateurtoneelgroepen uitnodigde uit zowel Nederland als Vlaanderen.
In eerste instantie betrof het verenigingen uit de beide Limburgen, maar spoedig zag men in dat de kwaliteit van de gepresenteerde voorstellingen gebaat zou zijn bij een uitbreiding van het wervingsterrein tot het gehele Nederlandse taalgebied.
Het Toernooi der Lage Landen werd voor het eerst georganiseerd in 1952 onder de naam Toernooi der Maasgouwen en beoogde toen het instrumentenfonds van de Elsloose fanfare van middelen te voorzien. Sindsdien is de organisatie erin geslaagd om het oorspronkelijk regionaal gebonden festival aan zeggingskracht te laten winnen voor zowel het Nederlandse als het Vlaamse amateurtoneel. Hierbij speelden twee factoren een belangrijke rol: in de eerste plaats de voortdurende vooropstelling van artistieke en inhoudelijke kwaliteit van het aangeboden repertoire en in de tweede plaats de gedegen jurering van de gespeelde stukken, waardoor de deelnemers (en het publiek!) aan hun optreden werkelijk iets overhouden.
Het ANV heeft in dit alles reeds tweemaal aanleiding gezien om het stichtingsbestuur, dat de organisatie van het toernooi voor zijn rekening neemt, de Visser Neerlandiaprijs toe te kennen. Bovendien geeft het ANV van zijn betrokkenheid blijk door prijzen ter beschikking te stellen voor individuele acteerprestaties tijdens het festival.
De jurist Harry Dobbelstein heeft het vanaf het begin meegemaakt en is nu nog druk in de weer als voorzitter van het stichtingsbestuur.
In een gesprek met hem en twee medebestuursleden, neerlandicus en hoofdredacteur van de kabelkrant TV-gazet Wim Cremers en p.r.-man Sjef Vink, valt op hoezeer de praktijk van de toernooi-organisatie verbonden is met feiten en gegevens uit de vaderlandse geschiedenis.
Deze vervlochtenheid komt als vanzelfsprekend over, mede gestoeld als zij is op geografische en sociale bepaaldheden van het Limburgse leven van dag tot dag. Verbondenheid en gezamenlijkheid zijn eerder kenmerken die zich aandienen bij het bezien van de Vlaams-Nederlandse geschiedenis dan de recent door minister d'Ancona gesignaleerde scheiding, ondanks de onmiskenbare taalverwantschap. Weliswaar heeft de minister na haar rede te Brussel voor het Algemeen-Nederlands Congres op 22 september de handen weer op elkaar gekregen door de Nederlandse ‘onverschilligheid’ voor de Vlaamse zaak als uiting van culturele lauwheid als verklarende oorzaak voor het misverstand op te voeren, tóch is voor velen die in allerlei praktische verbanden culturele contacten onderhouden het kwaad weer eens geschied. Dobbelstein: ‘Het zuiden heeft een veel grotere en ingrijpender invloed op het noorden gehad dan men boven de rivieren doorgaans aanneemt. Denk maar eens aan de enorme economische impuls na de val van Antwerpen. Zeevaarders, kooplui, geschoolde ambachtslieden en geleerden; het waren de minsten niet die hun heil in het noorden zochten. Het calvinisme, zo vereenzelvigd met de noordelijke cultuur en denktrant, zou men heel goed kunnen zien als een Vlaamse impuls voor het noorden. Dit besef ontbreekt nu ten enenmale. Hierbij komt nog als nadelig effect op het gegroeide onderlinge misverstand dat Nederland nu al een zeer lange reeks verantwoordelijke ministers heeft gehad die een brede culturele oriëntatie op deze problematiek gewoonweg missen’.
De dynamiek van het krachtenspel tussen het ‘grote’ Nederland en het ‘kleine’ Vlaanderen is de mensen in Elsloo bekend en men heeft in de loop der jaren een werkbaar en produktief traject weten uit te zetten.
Aanvankelijk bood de paraplu van het Comité Amateurtoneel België Nederland (CABN) garantie voor voldoende emplooi. De laatste jaren is er echter door een herziene subsidiestructuur nog slechts sprake van een ideëele ondersteuning door dit samenwerkingsorgaan.
Drie jaar geleden meldde het ministerie van WVC dat men de subsidie (f 5000) voor het toernooi zou gaan stop zetten. Wim Cremers: ‘Het toernooi is toen niet doorgegaan. Gelukkig is het ministerie voor de Vlaamse Gemeenschap toen meer gaan doen en ook Provinciale Staten van Limburg hebben ons uit de brand kunnen helpen. Het is ons toen ook gebleken hoezeer het toernooi lééft, mede door de brede maatschappelijke respons op onze moeilijkheden’.
Onlangs gaf het stichtingsbestuur een boekje uit met daarin een overzicht van alle stukken die tijdens het bestaan van het toernooi zijn gespeeld. Bij het doornemen van deze gegevens valt allereerst op, dat men een goede neus heeft voor het actuele (wereld)repertoire. Daarnaast ziet men regelmatig eenzelfde groep en/of regisseur vermeld staan. Het bestuur maakt de selectie voor het toernooi zelf. Op grond van zo'n zestig aanmeldingen maakt men een keuze, waarbij de geboden kwaliteit (artistiek en produktioneel) als leidraad geldt. Voor de cast is de amateurstatus dwingend voorgeschreven; het is groepen wel toegestaan om met een beroepsregisseur te werken. De Vlaamse regisseur Dirk Tanghe wordt als voorbeeld genoemd voor een dergelijke aanpak. Het ABN geldt als standaard voor de gesproken