| |
| |
| |
Het Zuidafrikaans in de branding
Het ijs gebroken
Op 23 en 24 oktober jl. bracht de president van de republiek Zuid-Afrika, F.W. de Klerk een officieel bezoek aan Nederland. Hij was vergezeld van zijn minister van Buitenlandse Zaken R. Botha.
Het bezoek wordt algemeen als een succes beschouwd, voor beide partijen.
Enkele weken eerder had een parlementaire delegatie een bezoek aan Zuid-Afrika gebracht als een soort wegbereider voor het presidentiële bezoek. De delegatie was dan ook overtuigd geraakt van de oprechte bedoelingen van de president om een nieuwe democratische ordening in Zuid-Afrika op te bouwen.
Deze overtuiging is door het bezoek van de president aan Nederland versterkt.
De Nederlandse regering acht de tijd gekomen om tot een verbreding en verdieping van de culturele contacten te komen en zal zich in EG-verband inzetten voor versoepeling van de economische boycot.
In het belang van beide landen kunnen de culturele banden nu nauwer worden aangehaald. Dit moet zo snel mogelijk leiden tot het afsluiten van een cultureel akkoord. Een belangrijk onderdeel daarvan zal hulp en steun aan elkaars taal moeten zijn.
Niet alleen zijn Nederlands en Afrikaans ten nauwste verwant, maar ook beider positie staat onder druk in een respectievelijk eenwordend Europa zonder grenzen en in een nieuw, open Zuid-Afrika.
Bij het behoud en de ontwikkeling van de positie van beide talen zullen Nederland en Vlaanderen enerzijds en Zuid-Afrika anderzijds samen voor elkaar van betekenis kunnen zijn. Voor zijn vertrek uit Zuid-Afrika verklaarde minister Botha dat het bezoek aan Nederland van historische betekenis is omdat het ‘de Afrikaanse taal zal bevrijden uit haar ketenen’ en minister-president Lubbers verklaarde aan het officiële diner onder de indruk te zijn van het feit dat bij het bezoek ‘een en dezelfde taal’ gebezigd kon worden.
Over de betekenis van beide talen ten opzichte van elkaar gaat volgend artikel.
Aansluitend wordt de verklaring afgedrukt die de Federasie van Afrikaanse Kultuurvereniginge heeft uitgegeven over de positie van het Afrikaans.
President F.W. de Klerk (links) en de Zuidafrikaanse ambassadeur A.E. Nothnagel. (foto: Peter Zonneveld)
| |
De toekomst van een taal
Eind augustus 1989 stond ik voor een loket van het postkantoor in het centrum van Windhoek op mijn beurt te wachten. Het meisje achter het loket sprak Afrikaans (Zuidafrikaans) met de klant voor mij, die een bruine huidskleur had. Eenmaal aan de beurt, gaf ik mijn bestelling in het Afrikaans. Het meisje antwoordde mij in het Engels. Pas toen ik haar had laten merken, een bezoeker uit Nederland te zijn, was zij bereid, in het gesprek met mij haar eigen taal, het Afrikaans, te gebruiken.
Inmiddels is Namibië een onafhankelijke staat geworden. Dat het Afrikaans als officiële taal zou worden vervangen door het Engels kwam niet als een verrassing. In Windhoek verduidelijkte prof. T. Harlech-Jones van de Universiteit van Namibië mij de achtergronden:
‘De blanke Zuidafrikaner wordt in Namibië als vijand gezien. De taal is een van zijn kenmerken. De Afrikaner is trots op dit kenmerk van zijn wezen. Hij heeft de taal gebruikt als criterium om mensen te verdelen. De Namibiër zegt: omdat jij je taal zo hoog inschat, gaan wij tegen jouw taal vechten. Voor de Namibiër is de koloniale macht in zijn direkte nabijheid, niet in Europa. Omdat jij tegen hem bent gekant, zal je alles gebruiken om van hem los te komen, ook de taal.’
Zal de geschiedenis zich in Zuid-Afrika, de Republiek Zuid-Afrika, herhalen? Om die vraag te kunnen beantwoorden, moeten we allereerst constateren, dat het Afrikaans in Zuid-Afrika een veel langere geschiedenis kent dan in Namibië, dat de taal in een veel groter aantal sprekers ver- | |
| |
ankerd is en dat de status van het Afrikaans niet slechts door een enige tijd dominante politieke stroming, maar evenzeer en wellicht veel duurzamer door een zowel kwantitatief als kwalitatief imponerende literatuur wordt bepaald. Het Afrikaans en het Duits in Namibië hebben tot op heden weinig literatuur opgeleverd, een schril contrast met de bibliotheken vol literatuur uit de Kaap en de Transvaal.
| |
Geschiedenis
Het jaar 1975 stond in Zuid-Afrika in het teken van de eeuwfeestviering van het Afrikaans. Op 14 augustus 1875 werd namelijk in Paarl in de Kaapprovincie het ‘Genootskap van Regte Afrikaners’ gesticht. Het belangrijkste streven van dit genootschap was de verheffing van het tot dan vrijwel alleen maar gesproken Afrikaans tot schrijftaal. Het manifest van 1875 heeft het karakter van een oproep tot nationaal bewustzijn: ‘Daar is Afrikaanders met Engelse harte. En daar is Afrikaanders met Hollandse harte. En dan is daar Afrikaanders met Afrikaanse harte. Die laaste noem ons Regte Afrikaanders, en die veral roep ons op om an ons kant te kom staan’. De taal is voor de leden van het Genootskap het middel om het volk bewust te maken van zijn eigen persoonlijkheid en waarde. Hier liggen de wortels van het tot in onze tijd reikende verschijnsel, dat de Afrikaner zich vanuit zijn taal definieert. Taalerkenning was en is voor hem erkenning van zijn identiteit. Mogelijk, dat deze koppeling van taal en nationale identiteit nog voor het einde van het tweede milennium zal afbrokkelen. Ze is nu in ieder geval nog een bestaande realiteit die van invloed is op het proces van onderhandelingen over een nieuwe politieke bedeling in Zuid-Afrika.
Het schrijven van literaire teksten stond in de beginfase van de Afrikaanstalige literatuur in dienst van de poging tot het verkrijgen van erkenning van de taal en van de deze taal sprekende gemeenschap. De activiteiten van de vertegenwoordigers van de ‘Eerste’ en ‘Tweede Afrikaanse Taalbeweging’ leidden ertoe, dat Afrikaans in 1918 universitair studievak werd. Tegen 1925 waren alle sporen van het Nederlands als voertaal op lagere en middelbare scholen verdwenen. Op 29 mei 1933 kwam uit Londen de eerste zending van ‘Die Bybel’ in het Afrikaans te Kaapstad aan. Vooral met deze laatste gebeurtenis was een essentiële doelstelling van het Genootskap verwezenlijkt.
Bij de geschetste nationale ‘bezetting’ van de Afrikaanse taal moet in het licht van het taalkundig onderzoek der laatste twintig jaar een kanttekening worden geplaatst. Aanvankelijk lag het accent bij de verklaringen voor de ontwikkeling van het Afrikaans op de vermenging van 17de-eeuwse dialecten uit Zuid-Holland, West-Brabant en Zeeland. Dat waren immers de streken waar de kolonisten uit afkomstig waren. De monsterrollen van de Verenigde Oostindische Compagnie verschaften de nodige gegevens voor het traceren van hun herkomst. Aan deze ontstaanstheorie, die in het bijzonder op observaties van de Nederlandse taalkundige G.G. Kloeke en van de Zuidafrikaanse dialectdeskundige S.A. Louw steunde, is het inzicht toegevoegd, dat vooral het Maleis-Portugees in de beginfase van het Afrikaans een grote invloed heeft gehad. De Nederlandse romanist Marius Valkhoff (lange tijd hoogleraar in Johannesburg) verdedigde deze theorie. Met vele, inmiddels ook in Zuid-Afrika gezaghebbende studies heeft de Amsterdamse taalkundige H. den Besten het belang van creolizering binnen de ontwikkeling van het Afrikaans aangetoond. Er heerst thans consensus met betrekking tot de erkenning van een breed scala van factoren die de taalveranderingen van de Nederlandse omgangstaal naar het Afrikaans hebben bepaald.
Die Afrikaanse taalmonument op die koppie buite die Paarl. (foto: Arthur English)
| |
| |
| |
Literatuur
De Zuidafrikaanse pedagoog en dichter S.V. Petersen heeft in zijn gedichten het lot van de gekleurde bevolking van Zuid-Afrika gethematiseerd. Hij publiceerde bundels als Die Kinders van Kain (1960), Suiderkruis (1965) en Nag is verby (1980). Petersen leed onder het onrecht dat hem en de zijnen door hun taalgenoten werd aangedaan:
Deze dichter houdt vast aan het Afrikaans, al lardeert hij de gedichten uit Nag is verby met Engelse woorden uit de Kaapse omgangstaal. Met zijn poging om het Afrikaans tot medium van verzet te maken heeft hij nochtans niet kunnen verhinderen, dat de gekleurde bevolking van Zuid-Afrika het Afrikaans - voor velen de taal van het eigen huis - als instrument van onderdrukking is gaan beleven.
| |
Besmette taal
In Europa en vooral in Nederland is het beeld van Afrikaans als de taal van wettelijke bepalingen ter onderdrukking van de zwarte bevolking onkritisch en zonder de nodige nuances overgenomen. De literaire voortbrengselen in die taal konden met een gerust geweten ad acta worden gelegd, omdat hun rol bij voorbaat door de repressieve rol van hun taal leek te zijn vastgelegd. Het gevolg van deze globale verdoemenis is geweest, dat de studie van de Zuidafrikaanse taal- en letterkunde aan de universiteiten in Nederland tot een minimum is gereduceerd en dat vertalingen van in het Afrikaans geschreven literaire werken eerst een legitimatie via een vertaling van die werken in het Engels nodig hadden.
De reserve tegenover de Afrikaanse taal en de Afrikaanse letterkunde in Nederland berustte op totale onkunde van de ontwikkelingen die zich binnen die literatuur hadden voorgedaan. Te gemakkelijk werd vergeten, dat de literatuur in het Afrikaans zich gedurende de eerste decennia na de Tweede Anglo-Boerenoorlog wel als pleitbezorger van het nationale herstel moest opwerpen. Bovenal werd over het hoofd gezien, dat tijdens de jaren dertig literaire ontwikkelingen konden worden geregistreerd die de plaats van de dichter/schrijver ten opzichte van zijn taalgemeenschap radicaal veranderden. De beschouwingen van N.P. Van Wyk Louw uit de jaren vijftig over taal en cultuur, over taalgemeenschap en literatuur zijn een graadmeter voor de vernieuwing van denken en schrijven geweest. Op de door Van Wyk Louw en anderen (onder wie de Nederlander Jan Greshoff) gelegde basis konden de vernieuwende prozaschrijvers van de jaren zestig en zeventig voortbouwen: Etienne Leroux, André P. Brink, Jan Rabie, Breyten Breytenbach. De jaren tachtig gaven een enorme bloei van het ‘kortverhaal’ van schrijvers als Abraham H. de Vries, Petra Müller, Ina Rousseau en Etienne van Heerden te zien. Het belang van de literaire ontwikkelingen voor de politieke vernieuwing van Zuid-Afrika is nooit ten volle erkend in Nederland. Angstvallig klampte men zich vast aan oordelen, waarvoor iemand als A.P. Treurnicht in zijn Credo van 'n Afrikaner de argumenten leverde: ‘Die Afrikanervolk en die Afrikaanse taal is nie van mekaar te skei nie. Afrikaans is die Afrikaner se moedertaal. Dit is so verweef met ons aard en karakter-eie as
De beschouwingen van N.P. Van Wyk Louw uit de jaren vijftig over taal en cultuur, over taalgemeenschap en literatuur zijn een graadmeter voor de vernieuwing van denken en schrijven geweest. (foto: Tafelberg)
| |
| |
volk en só deel van die hele Afrikaanse gedagte- en mensebeeld in onderskeiding van ander volksgroepe, dat wie ons taal bedreig ook die aard van ons volk bedreig. En wie die Afrikanervolk as verouderd beskou omdat daar dan in die toekomstige bevolkingspatroon vir hom, met sy godsdienstig kulturele nasionalisme geen plek sou wees nie, probeer daarmee by voorbaat 'n grafskrif vir Afrikaans skrywe.’ (Kaapstad 1975: p. 33)
| |
‘Alternatief’ Afrikaans
Sinds enkele jaren is de discussie rond de betekenis van de Afrikaanstalige letterkunde verrijkt met de opkomst van een ander Afrikaans, het zogenaamde ‘alternatiewe Afrikaans’. Deze beweging heeft haar thuis in het westelijk gedeelte van de Kaapprovincie. De gereformeerde predikant Patrick Petersen stichtte in Sint Helenabaai zelfs een eigen uitgeverij waar dichtbundels als Gister se gestaltes door C.J. Hollenbach en van zijn eigen hand Advent verschenen. Toen ik Patrick Petersen in 1989 ontmoette, vroeg ik hem naar de betekenis van Afrikaanse poëzie uit zwarte gelederen. Petersen: ‘Er is behoefte aan “Zwart Afrikaans”, wanneer die uitdrukking zo gebruikt kan worden. Er is een markt voor onze poëzie, voor ons alternatieve Afrikaans. Om mijn eigen positie binnen het alternatieve Afrikaans te verduidelijken: ik denk niet dat ik zelf nu al een stevige positie daarin heb. Dat komt, omdat alternatief of zwart Afrikaans een nieuwe richting is binnen het Afrikaans. Vóór de herleving van het Afrikaans bestond er een bewuste verschuiving in de richting van het Engels, zodat Afrikaanstaligen Engels begonnen te spreken en hun kinderen in het Engels begonnen op te voeden. Dit was meer een manier om aan de regering te tonen, dat je opstandig en rebels was. Maar gaandeweg is er bij ons een bewustwordingsproces gekomen, dat Afrikaans ook deel is van Afrika en dat we van deze taal niet zomaar afstand kunnen doen, zoals je het vliegtuig neemt om je in Canada te vestigen. De taal Afrikaans is deel van onszelf en we beleven nu een herwaardering die in alternatief Afrikaans tot uitdrukking komt. Mijn eigen positie is echter nog niet dusdanig, dat die met een stevige Afrikaanse schrijversnaam kan worden vergeleken.’
Totsiens
Ek's hatseer Distrik Ses...
Daai separate maar equal magic
was separate met equal tragic...
Patrick Petersen gaf in 1988 de bundel Aankoms uit die skemer uit waarin gedichten van zeven dichters uit het genoemde alternatieve circuit zijn opgenomen. Het volgende gedicht is van Marius F. Titus:
De taal van dit gedicht wordt gekenmerkt door een mengeling van Afrikaans en Engels. Deze taal wordt ‘Kaaps’ genoemd, een taal, waarin als eerste de grote dichter Adam Small zijn poëzie schreef. Het gevaar, dat de poëzie in het Kaaps bedreigt, is, dat het een modeverschijnsel wordt, dat zijn innerlijke spanning verliest.
| |
Formele status
Politiek gezien verkeert de Republiek van Zuid-Afrika thans in de fase van onderhandelingen over de voorwaarden voor de toekomstige ontwikkeling. Zuidafrikaanse bewindslieden hebben bij diverse gelegenheden duidelijk gemaakt dat over de officiële status van het Afrikaans als een van Zuid-Afrika's ambtelijke talen niet te onderhandelen valt. De wijziging van de status van het Afrikaans als officiële taal is onbespreekbaar. Gaat het hierbij om een strategisch uitgangspunt? Of is de onaantastbaarheid van het Afrikaans als officiële taal een onwrikbaar gegeven? Als hoe realistisch moeten we dit uitgangspunt dan inschatten? De dag-, week- en maandbladen in Zuid-Afrika hebben zich inmiddels met vuur op dit geladen onderwerp gestort.
In augustus 1989 hielden zowel de ‘Federasie van Afrikaanse Kultuurverenigings’ als de ‘Afrikaanse Taal- en Kultuurverenigings’ een vergadering waarop de taalpolitiek binnen een toekomstig Zuid-Afrika aan de orde kwam. Verrassend was de bereidheid van een meerderheid der (doorgaans behoudende) deelnemers aan beide vergaderingen om de positie van het Afrikaans als ambtelijke taal ter discussie te stellen. De Bloemfonteinse hoogleraar J.C. Steyn, bekend door boeken als Tuiste in eie taal. Die behoud en bestaan van Afrikaans (1980), uitte in Beeld van 31 augustus 1989 zijn twijfels bij het gemak waarmee de FAK bij monde van haar voorzitter Hendrik Sloet bereid was afstand te doen van de huidige status van het Afrikaans: ‘Gerugte doen al geruime tyd die ronde oor die regering se taalbeleid. In die lig daarvan, en van mnr. Sloet se toespraak, raak dit hoog tyd dat die regering, sonder doekies omdraai, verklaar wat sy taalbeleid vir 'n toekomstige bedeling is. Wil hy die amptelike erkenning van Afrikaans handhaaf, of is hy bereid om dit prys te gee?’ J.C. Steyn weet waarover hij spreekt. In het genoemde Tuiste in eie taal is het derde deel aan ‘die oorlewing van Afrikaans’ gewijd. In het hoofdstuk ‘Afrikaans en 'n nuwe staatsvorm’ zegt Steyn onder meer het volgende: ‘Die vorm van die komende nuwe staatkundige bedeling vir Suid-Afrika is een van die belangrikste faktore wat die toekoms van Afrikaans gaan bepaal.’ (Kaapstad 1980, p. 351) Vervolgens stelt hij de vraag ‘Watter staatsvorm is die beste
| |
| |
vir 'n meertalige staat: 'n gesentraliseerde of 'n gedesentraliseerde stelsel?’ (p. 353) Nadat Steyn uitvoerig op de situatie van de talen in de landen van Europa is ingegaan, komt hij tot de conclusie: ‘Watter regeringsvorm is die beste vir 'n meertalige staat? Die antwoord is: 'n Gedesentraliseerde stelsel wat minderhede in staat stel om seggenskap oor hul eie sake uit te oefen en 'n kultuur- en ekonomiese lewe te lei wat hulle verkies. So 'n stelsel baat ook die staat omdat dit geweld verhoed onder groepe wat meen dat 'n sentralistiese staatsvorm hul individualiteit bedreig. 'n Groot mate van outonomie vir die verskillende streke en kultuurgroepe kan die burgers wat andersins byna tot die posisie van gekoloniseerdes gedwing word, laat voel dat hulleself betrokke is by die regering. Hulle word nie oor die hoof gesien nie, maar is in staat om hulle kop te volg. Vyandigheid teenoor 'n soms onverskillige en onsimpatieke owerheid maak plek vir 'n stelsel waarvoor hulle iets kan omgee. Die handhawing van staatstabiliteit en groepsindividualiteit gaan hand in hand.’ (362-363) Het betoog van Steyn mondt uit in de conclusie, dat het Afrikaans het recht heeft om een ambtelijke (= officiële) taal van Zuid-Afrika te blijven.
Steyn's Tuiste in eie taal pleit voor de ene mogelijkheid. Tegenover zijn positie bevindt zich de opvatting van Neville Alexander, zoals die is uitgesproken in het verhelderende, hier en daar wat venijnige essay Language Policy and National Unity in South Afrika / Azania uit 1989.
| |
Alternatieven
Steyn en Alexander zijn de twee globale alternatieven die bij de onderhandelingen over de toekomstige politieke structuur van Zuid-Afrika ter sprake zullen komen, wanneer het om de officiële status der talen gaat. Steyn ziet in een federalistische oplossing ook een garantie voor het behoud van het Afrikaans als officiële taal. Alexander staat met zijn gedachten over Zuid-Afrika als eenheidsstaat lijnrecht tegenover het federatieve concept.
Alexander's doel is duidelijk: Zuid-Afrika moet tot één natie worden samengesmeed. Bij dat proces van nationale eenwording moet de taalpolitiek een essentiële rol gaan spelen. Het grote probleem is daarbij: welke richting moet die taalpolitiek in de praktijk inslaan? Moet het Engels net als in Namibië tot de enige officiële taal van Zuid-Afrika worden verheven en behouden de andere talen zoals Zulu, Xhosa, Swati, Ndebele, Sotho, Tswana en Afrikaans een zekere status als streektaal? Of moeten Zulu, Xhosa en andere verwante talen tot één officiële Nguni-taal worden verenigd, terwijl een zelfde nationale status voor een gemeenschappelijk Sotho kan gelden? Dan dient zich de vraag aan: hoe ontwikkelt zich zo'n eenheidstaal? Wanneer in taalverband dwang wordt uitgeoefend, is het resultaat vrijwel altijd averechts geweest.
Wanneer Alexander die vragen met een verwijzing naar de rigoureuze ideeën van Stalin zou hebben beantwoord, dan was zijn essay slechts een ideologische rechtvaardiging van een keiharde politieke strijd geweest. Dan hadden we het meteen ad acta kunnen leggen. Maar het essay is veel meer dan een drammerig pamflet van een onrijpe geest: ‘There is no intention to suggest some soulless social engineering; on the contrary, we are speaking about an organic merging of what is desirable from the point of view of a post-capitalist Azania and what is possible in terms of the peculiarities of our history. The outcome ought to be an indefinable totality which is an authentic expression of the unity in our diversity. What we have to avoid at all costs is some dogmatic vision of a situation in which all possible developments will be agonisingly standardised and all our creativity will be transformed into a totalitarian nightmare.’ (Kaapstad 1989, p. 56)
Aan het grote doel, de schepping van één Zuidafrikaanse natie, tornt de schrijver geen enkel ogenblik. Dat doel staat vast. Maar de weg er naar toe is voor hem niet zonder problemen. Alexander's vragen en twijfels over de weg naar het grote doel geven dit essay een open karakter. Het is open voor serieuze kritiek.
Neville Alexander kent de waarde van de moedertaal voor ieder mens in zijn specifieke ontwikkeling. Moet je een kind nu het broodnodige onderwijs in zijn moedertaal ontnemen ter wille van het abstracte ideaal van nationale eenwording? Maar, wanneer je het verschil tussen de talen accentueert, leidt dat dan niet tot sociale versnippering en staan die taalverschillen (samen met de door de taal gedragen culturele verschillen) de gewenste éénwording dan niet in de weg?
Het voorstel van deze schrijver komt er op neer, dat het Engels de enige officiële taal van Zuid-Afrika moet worden: een taal die in zijn optiek de verbondenheid van Zuid-Afrika met de buurlanden en met de rest van de wereld garandeert. Daarnaast pleit hij er voor, aan talen als Afrikaans en Venda een officiële status op regionaal niveau te verlenen. Ten derde hoopt hij, dat het proces van nationale eenwording tot een versmelting van inheemse talen zal leiden, zodat het Engels als ‘Lingua Franca’ op den duur door bijvoorbeeld het Sotho kan worden vervangen, resp. afgelost. Deze laatste gedachten over de mogelijke ontwikkelingen in de toekomst lijken mij rijkelijk utopisch en gespeend van realisme. Wanneer de Europese cultuur in Zuid-Afrika cultuurbepalend zal blijven, dan is daarmee de status van het Engels tot in lengte van dagen gewaarborgd.
| |
| |
De gedachte van een convergerende groei naar eenheid baseert Alexander niet alleen op de voor het praktisch functioneren van een staat gebaseerde wenselijkheid van die eenheid, maar ook op de gedachte, dat vooral de stedelijke cultuur een mondiale cultuur aan het worden is, met Amerikaanse televisieseries als normbepalend voor die cultuur. Dit lijkt mij in tegenspraak te zijn met zijn hoop op een uiteindelijke Afrikanisering van de taal in Zuid-Afrika.
Welk scenario uiteindelijk zal zegevieren, dat van Steyn of dat van Alexander (om de discussie schematisch samen te vatten), Afrikaans zal een bepaalde functie in Zuid-Afrika behouden. Het geleden onrecht zal niet op het Afrikaans worden verhaald door die taal te elimineren. Welke rol zal dan voor Nederland zijn weggelegd? De situatie van het Afrikaans als onderwezen taal in Nederland correspondeert niet in de verte met de status van het Nederlands aan scholen en universiteiten in Zuid-Afrika. Aan iedere Zuidafrikaanse universiteit wordt Nederlands onderwezen, in de meeste gevallen in vaste combinatie met Afrikaans, soms als zelfstandig vak zoals bij de Universiteit van Wes-Kaapland. Op de middelbare scholen in Zuid-Afrika wordt de geschiedenis van de Nederlandse literatuur behandeld. Tot voor kort las iedere Zuidafrikaanse leerling De Vlaschaard van Stijn Streuvels. In de zesde druk van H.J.M.F. Lodewick's Literatuur, Geschiedenis en bloemlezing (1961) is nog een ‘Summier overzicht van de Zuidafrikaanse letterkunde’ te vinden. Sindsdien is dit overzicht gewoon maar weggelaten.
Wanneer er in Nederland waarde aan wordt gehecht, dat de studie van het Nederlands (als een der grootmoeders van het Afrikaans) behouden blijft, dan zal die nog altijd intacte status van het Nederlands officieel, via fondsen voor boeken, studiebeurzen en gastdocentschappen, ondersteund moeten worden.
Wanneer Nederland in de toekomst van het Afrikaans als zuster-, resp. dochtertaal is geïnteresseerd, zal aan de systematische bestudering van het Afrikaans binnen de Nederlandse universiteiten meer aandacht moeten worden besteed dan nu het geval is. Thans vindt alleen aan de Universiteit van Amsterdam op beperkte schaal taalkundig onderwijs en dito onderzoek met betrekking tot het Afrikaans plaats.
In vergelijking met de bloei van dit vak tijdens de jaren vijftig en zestig, eerst onder prof. N.P. Van Wyk Louw, later onder prof. H. v.d. Merwe Scholtz, is de huidige situatie een schrijnende armoede. Wellicht zal de dooi in de lange tijd kille betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika ook hier nieuwe perspectieven bieden?
H. ESTER
|
|