| |
| |
| |
Cultuur
Denkbeelden van Spinoza
Een deel van de filosofische denkbeelden van de Nederlandse wijsgeer Spinoza is afkomstig van zijn Vlaamse leermeester Franciscus van den Enden. Dit blijkt uit oude manuscripten van de Erasmus Universiteit te Rotterdam. De herkomst van de ideeën van Spinoza, de grootste Nederlandse wijsgeer, is altijd onduidelijk geweest. Over het eerste deel van zijn leven is weinig bekend. Pas nadat Spinoza is verhuisd van Amsterdam naar Rijnsburg worden zijn eerste geschriften gepubliceerd. Deze bevatten van meet af aan de basis van zijn latere filosofie.
Door een hardnekkige speurtocht in archieven heeft Klever enkele naamloze boekjes over filosofie en staatsinrichting op naam van Van den Enden kunnen stellen.
Van den Enden, afkomstig uit Antwerpen, leidde tot 1670 in Amsterdam een Latijnse school, waarvan Spinoza leerling was. De boekjes bevatten gedachten die in het latere werk van Spinoza bijna letterlijk zijn terug te vinden. Klever: ‘Voor mij staat vast dat Van den Enden de stuwende kracht is geweest achter Spinoza’. (NRC)
| |
Dordt-prijs
Op 19 april jl. werd in het stadhuis van Dordrecht de ‘Dordt-prijs voor biografieën’ ingesteld.
In vergelijking met vele andere landen kent Nederland weinig belangstelling voor de biografie, voor het levensverhaal of de levensbeschrijving.
Om hierin verbetering te brengen nam de stichting Dordtse Academie het initiatief elke twee jaar een prijs voor de beste biografie uit te reiken. De Dordtse Academie stelt zich ten doel het bevorderen en stimuleren van de belangstelling voor Nederlandstalige literatuur en in het bijzonder de biografie.
| |
Antwerpen culturele hoofdstad
In 1993 zal Antwerpen culturele hoofdstad van Europa zijn. De Vlaamse regering besloot onlangs 330 miljoen frank als startsubsidie toe te kennen. Daarnaast worden gelden vrijgemaakt voor de restauratie van de Bourlaschouwburg, het Hessenhuis en de Stadsfeestzaal, zodat voorlopig bijna 500 miljoen frank door de Vlaamse Gemeenschap zal worden besteed.
| |
Belgen naar Van Gogh
Ruim 100.000 Belgen kochten tot nu toe een toegangskaart voor de Van Gogh-tentoonstellingen in Amsterdam en Otterlo.
| |
Hollandse meesters uit Amerika
Unieke tentoonstelling in het Mauritshuis in Den Haag, van 28 september 1990 tot en met 13 januari 1991.
De tentoonstelling Hollandse Meesters uit Amerika laat het Nederlandse en het Europese publiek voor het eerst kennismaken met de rijkdom aan 17e eeuwse Hollandse kunst in Amerikaans openbaar en particulier bezit.
Uit alle windstreken van Amerika komen schilderijen die zelfs de meest actieve toerist in Amerika onmogelijk te zien zou krijgen.
Met de keuze van ruim 70 Hollandse meesterwerken wil het Mauritshuis een beeld geven van de verzamelactiviteiten van de Amerikanen.
Dit ‘weerzien der meesters’ - Rembrandt, Vermeer, Frans Hals, Ruysdael, Hobbema, De Hooch, Jan Steen, maar ook minder bekende schilders - is een eenmalige gebeurtenis. Het is uitzonderlijk dat onschatbare meesterwerken, zoals bijvoorbeeld het Briefschrijvende meisje van Vermeer, naar Nederland komen.
De tentoonstelling geeft zowel een beeld van de rijkdom van het Amerikaanse kunstbezit, alsmede van de verzamelactiviteit van de Amerikanen sinds het einde van de 18e eeuw. Daarnaast laat de expositie zien hoeveel vaderlandse kunst in de loop der jaren naar de nieuwe wereld gegaan is.
Tijdens de expositie in het Mauritshuis zal een videopresentatie een beeld geven van de rijkdom van het Amerikaanse bezit en van de omzwervingen van de schilderijen. In de begeleidende documentaire expositie worden de achtergronden en beweegredenen van het verzamelen nader belicht.
Ter gelegenheid van deze tentoonstelling organiseert het Mauritshuis in samenwerking met het Ministerie van WVC en het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie op 26 oktober 1990 een symposium ‘De kunst van het verzamelen’.
| |
Cultuurparagraaf in EG-verdrag
Zoals bekend is het ANV voorstander van het opnemen in het EG-verdrag van een paragraaf over de sector cultuur, teneinde te voorkomen dat culturele waarden worden opgeofferd aan louter economisch nutsdenken. Boeken, films of toneelstukken zijn meer dan alleen economische produkten en verdienen genuanceerder behandeling in
| |
| |
Brussel dan alleen op grond van concurrentie- of discriminatieoverwegingen. Zolang een dergelijke paragraaf niet in het verdrag is opgenomen, kan tegen louter economische behandeling van cultuurprodukten geen bezwaar of beroep worden aangetekend.
Het wetenschappelijk bureau van het CDA heeft thans een voorstel van zo'n culturele paragraaf ontwikkeld. Dit luidt als volgt:
1. | Het optreden van de Gemeenschap op het terrein van onderwijs en wetenschappen, media en kunst, tezamen het culturele terrein, heeft tot doel:
- | de kwaliteit van de cultuur in al zijn verscheidenheid te behouden, te beschermen en te verbeteren; |
- | bij te dragen tot de culturele ontplooiing van de mens en zijn maatschappelijke organisaties. |
|
| |
2. | Het optreden van de Gemeenschap op het cultureel terrein berust op beginselen van:
- | bescherming van de doorwerking van geestelijke en maatschappelijke waarden in de cultuur; |
- | geestelijke vrijheid, geen preventief toezicht of censuur; |
- | bescherming van regionale culturele identiteiten, zoals bijvoorbeeld tot uitdrukking komend in taalgebieden; |
- | bescherming van de culturele sector tegen commercialisering. |
|
| |
3. | Met erkenning van de eigen plaats van maatschappelijke organisaties treedt de Gemeenschap op cultureel terrein op wanneer de doelstellingen als genoemd onder 1 beter op het niveau van de Gemeenschap dan op dat van de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt. |
| |
Monumentenzorg
De zorg voor monumenten in Vlaanderen loopt achter bij de omringende landen, aldus een bericht in De Standaard van 22 mei jl., waarbij onderstaande grafieken werden gebruikt. Bij de vergelijking met Nederland, zelfs wanneer het verschil in omvang van beide landen in aanmerking wordt genomen, valt het verschil duidelijk op.
| |
Verhouding Nederland/Vlaanderen
| |
Beschermingen Nederland/Vlaanderen
| |
Cultuur zonder grenzen
In Groningen, hoofdstad van de gelijknamige provincie, vond op 5 en 6 april een belangrijke conferentie plaats onder de titel ‘Cultuur zonder grenzen’.
Deze conferentie werd georganiseerd door de faculteiten Letteren en Rechtsgeleerdheid van de Groningse universiteit.
Enkele belangrijke sprekers voerden hier het woord, o.a. oud-ambassadeur voor culturele zaken M. Mourik, de heer P. Beugels, lid van de Nederlandse delegatie bij het Nederlands-Belgisch cultureel akkoord, mr. E. Jurgens, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en prof. mr. D.H.M. Meuwissen, hoogleraar rechtsfilosofie aan de Rijksuniversiteit van Groningen. De minister van Cultuur, mevrouw H. d'Ancona, opende de conferentie.
Alle sprekers behandelden de plaats van de kleinere taal- en cultuurgebieden in het toekomstige, economische Europa. Omdat de EG de Europese wet- en regelgeving alleen vanuit economische beginselen benadert, komen culturele produkten in gevaar. Duidelijke voorbeelden daarvan zijn het goede nederlandstalige boek, de nederlandstalige films en televisieprodukties en alle andere produkten die een direct verband met de taal hebben. Binnen het Nederlandse taalgebied bestaat bijvoorbeeld het systeem van de vaste boekenprijs om het verschijnen van goede nederlandstalige boeken met een kleine oplage - vanwege het kleine taalgebied - blijvend mogelijk te maken. Dit systeem wordt echter door de EG-instanties aangevochten, omdat het Europees gezien concurrentievervalsend zou werken. En in Europa is het vrije marktbeginsel uitgangspunt.
Er moet, aldus verschillende sprekers, een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen het economische en het culturele Europa, om de cultuur niet het onderspit te laten delven.
Economisch wordt Europa één: cultureel moet Europa pluriform zijn en blijven. Cultuurprodukten dienen niet uitsluitend economisch te worden getoetst.
Dit betekent dat er in het EG-verdrag
| |
| |
een culturele paragraaf moet worden opgenomen, zodat hij aantoonbare culturele schade veroorzaakt door EG-organen, bij het Europese Hof beroep kan worden aangetekend.
| |
Vondelprijs
De Nederlandse componist Peter Schat (54) krijgt de Joost van den Vondel-prijs van de Westfaalse Wilhelms Universiteit in Münster (BRD). De prijs van 22.250 gulden wordt hem op 17 november in Amsterdam uitgereikt.
De Joost van den Vondel-prijs wordt jaarlijks toegekend voor voorbeeldige culturele prestaties in het Noorden Zuidnederlandse en Nederduitse cultuurgebied. Eerdere laureaten waren Albert van Dalsum, Jef Last, Frans Masereel, Gerard Langemeijer, Ernst Kossmann, Judith Herzberg en Jan Sperna Weiland.
Schat is docent compositie in Den Haag en bestuurslid van diverse organisaties. Hij werd al eerder onderscheiden; onder meer door de Unesco als componist van het jaar 1973, met de Matthijs Vermeulenprijs voor ‘To You’, met de Carl-Maria von Weberprijs in 1980 en met de Fontein Tuinhoutprijs voor zijn opera ‘Aap verslaat de knekelgeest’. Hij werkt nu in opdracht van het Holland Festival aan ‘Hemel’, een balletwerk voor symfonieorkest.
| |
Enige aspecten van de werking van het cultureel akkoord België - Nederland
De culturele en onderwijsbetrekkingen tussen Nederland en België, vooral dan de Vlaamse Gemeenschap, krijgen momenteel bijzonder veel aandacht in de pers. Steeds wordt daarbij verwezen naar het Cultureel Akkoord dat in 1946 tussen België en Nederland werd afgesloten en waarvan de werking al naar gelang de commentator ontoereikend, overbodig, voorbijgestreefd, bevredigend of constructief wordt genoemd. Over de precieze werking van het akkoord wordt zelden of nooit informatie verstrekt.
Daarom deze korte toelichting, uitsluitend beperkt tot de concrete uitvoering van het cultureel akkoord.
Het werd op 16 mei 1946 als ‘Accord culturel Hollando-Belge / Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord’ door beide landen tweetalig ondertekend en heeft ook geruime tijd tweetalig gefunctioneerd.
De Belgische staatshervorming, en meer bepaald de bepalingen ervan die betrekking hebben op de culturele autonomie, hebben er toe geleid dat de concrete werking van het akkoord momenteel functioneel gedecentraliseerd is. De tekst van het akkoord zelf is echter al die tijd ongewijzigd gebleven. De doelstellingen van het akkoord (in de Nederlandse tekst als ‘Verdrag’ aangeduid), staan in artikel 1 vermeld: ‘Het Verdrag heeft ten doel, door bestendig contact tussen de beide Partijen, de goede betrekkingen tussen beide landen op het gebied van onderwijs, wetenschap en kunst op een hechte basis te grondvesten en te ontwikkelen’.
Een Gemengde Commissie, met bij ministerieel besluit benoemde leden, staat in voor de uitvoering van het akkoord. Wanneer de Commissie bijeenkomt, zit de Nederlandse delegatie apart aan tafel met de gedelegeerden van de Vlaamse Gemeenschap, die van de Franstalige en die van de Duitstalige Gemeenschap (in willekeurige volgorde). Een plenaire zitting, d.i. wanneer de vroegere voltallige Commissie bijeenkomt, is er in de praktijk niet meer.
Sinds kort is overeengekomen dat de vergaderingen met de Franse en de Duitstalige Gemeenschappen nog slechts om de twee jaar zullen plaatsvinden, althans op het niveau van de Gemengde Commissie. Dit brengt die twee Gemeenschappen dichter bij het vergaderritme dat Nederland in het algemeen met partnerlanden aanhoudt. Enkel de vergaderingen met de Vlaamse Gemeenschap blijven verder jaarlijks doorgaan.
Daar het cultureel akkoord tussen België en Nederland is afgesloten, is er steeds een vertegenwoordiger van beide Ambassades bij de vergaderingen aanwezig.
Aan Vlaamse zijde wordt er binnen het akkoord zeer actief vergaderd. Zo zijn er twee subcommissies in de culturele sector, en niet minder dan vijf op onderwijsgebied, alle actief aan het werk. De belangrijkste subcommissies zijn die van:
- | Basisonderwijs |
- | Voortgezet Onderwijs |
- | Hoger Onderwijs |
- | Podiumkunsten en Muziek |
- | Jeugd, Volksontwikkeling, Amateuristische Kunstbeoefening en Openbaar Bibliotheekwerk. |
Met de Franse Gemeenschap wordt momenteel gewerkt aan de oprichting van een subcommissie voor de podiumkunsten, en een voor school en opvoeding.
De uitwisseling van studie- en onderzoeksbeurzen, van docenten en professoren verloopt eveneens binnen het kader van het cultureel akkoord. Jaarlijks worden tussen
| |
| |
Nederland en de Vlaamse Gemeenschap wederzijds 90 beursmaanden toegekend, en tussen Nederland en de Franse Gemeenschap 24. Zonder de kortere zomerbeurzen mee te rekenen, betekent dit dat steeds gemiddeld een vijftiental studenten uit de twee Belgische Gemeenschappen in Nederland hun kennis kunnen uitdiepen of een bepaald onderzoeksproject voortzetten, terwijl evenveel Nederlandse studenten en onderzoekers aan Belgische universiteiten onthaald worden. De kwaliteit van de beursprojecten is gemiddeld zeer goed en men kan gerust beweren dat het cultureel akkoord aan de uitwisseling van professoren en docenten binnen het strikte kader van het akkoord momenteel wat minder aandacht krijgt.
Wellicht is dat een gevolg van een groeiende onderlinge vertrouwdheid tussen de instituten van hoger onderwijs aan beide zijden van de grens. De meest recente cijfers maken melding van niet minder dan 600 samenwerkingsprojecten tussen Nederlandse en Vlaamse universiteiten en hogescholen. Samenwerking, ook binnen het EG-kader, ligt zo voor de hand dat de structuren van het akkoord waarbinnen alles op het getouw is gezet, niet meer als echt noodzakelijk worden beschouwd. En was dat niet de bedoeling?
Naast het institutionele samenwerkingsverband is er bovendien nog het hele pakket culturele uitwisselingen die, al dan niet met officiële steun, dagelijks over en weer worden georganiseerd: volgens tellingen van de Ambassade, die grotendeels gebaseerd zijn op vrije nieuwsgaring, vonden er in de loop van het jaar 1989 niet minder dan 626 theater- en cabaretvoorstellingen uit België (voornamelijk Vlaanderen) in Nederland plaats, evenals 167 balletvoorstellingen en 128 concerten. Alle podiumkunsten bijeengeteld betekent dit dat er elke dag van het jaar minstens twee Belgische voorstellingen op de Nederlandse planken te zien waren. Bovendien zijn er de amateuristische kunstmanifestaties, tentoonstellingen van beeldende kunst, activiteiten op het gebied van volksontwikkeling enz., waarvan het aantal moeilijk te schatten valt.
Het heeft er alle schijn van dat hier een wereldrecord op het gebied van bilaterale culturele uitwisselingen gevestigd wordt, temeer daar de Nederlandse optredens in België ongeveer even talrijk zijn en bijgevolg, wil men een correct beeld krijgen van de gehele uitwisseling, beide totalen bij elkaar moeten worden opgeteld.
Deze enorme toevloed van cultureel aanbod wederzijds kan enkel maar toenemen naargelang de vertrouwdheid met elkaars producties toeneemt. Cultuurorganisatoren lezen dezelfde culturele tijdschriften, bezoeken elkaars premières, treffen elkaar bij dezelfde kunstbeurzen, kijken ook meer en meer naar elkaars kunstuitzendingen op TV. Kunstenaars komen wederzijds op het scherm, bezoeken elkaars kunstacademies en ateliers. Er komen bovendien meer en meer coproducties, al dan niet geformaliseerd. Theatergezelschappen werven over de grens spelers of regisseurs aan, festivals bestrijken het hele taalgebied.
Er ontstaat met andere woorden een soort osmose die op zichzelf het grootste succes vormt van 44 jaar werking binnen het Akkoord. Het is een spontane impuls tot samenwerking die men ook op universitair vlak aantreft en die in 1980 geleid heeft tot de oprichting van de Nederlandse Taalunie, toch wel een van de allergrootste verworvenheden van het Cultureel Akkoord.
Maar hoe inspirerend de spontane impulsen tot samenwerking ook zijn, en ook al wordt de rol van de privésponsoring steeds groter, toch blijft een efficiënt institutioneel samenwerkingskader nodig. Zonder overlegstructuren beschikt de culturele samenwerking immers over weinig andere richtsnoeren dan mode, gewin en conventie.
L. Carrewyn
Cultureel Attaché, Den Haag
De Vlaamse schrijver Hubert Lampo ontving op 17 november 1989 een ere-doctoraat in de Letteren aan de Stendhal universiteit van Grenoble (III). Van links naar rechts: dr. P. de Klerk, docent Nederlands, dr. Hubert Lampo en L. van Krevelen, directeur Meulenhoff.
| |
| |
| |
Het Vlaams Cultureel Centrum in Amsterdam
‘Ik moet een beleid uitvoeren, als dat er zou zijn’, verzucht Guido Vereecke, de nieuwe directeur van het Vlaams Cultureel Centrum in Amsterdam. En nu begint de departementale herindeling ook nog eens, en niemand die weet waar het VCC onder gaat vallen.
Aan het voortbestaan van het VCC twijfelt hij niet, maar de status zou kunnen veranderen naar een meer algemene. Een consulaat? ‘Het zou beter zijn als dit een stichting was naar Nederlands recht met een dotatie in de begroting en een raad van bestuur. Als we ten onder gaan ligt dat aan de gebrekkige bestuursvorm’.
Nog zo'n vierhonderd nachtjes slapen en het Vlaams Cultureel Centrum bestaat tien jaar. Doel is zowel het bevorderen van de Vlaams-Nederlandse samenwerking als het bekendmaken van de Vlaamse Gemeenschap in Nederland. De vraag luidt of men daar inmiddels een stap verder mee is gekomen. De nieuwe directeur wacht zich wel voor een oordeel over zijn voorgangers en bovendien is hij er niet altijd bij geweest om de balans op te kunnen maken. Jaarverslagen zijn er niet eens, waar excelleert het VCC eigenlijk in? ‘Recepties. Daar zijn we goed in’, riposteert Vereecke.
Laten we even kijken wat het VCC van zijn potenties gebruikt. De theaterzalen zijn dominant, de ondertitel van het VCC ‘de Brakke Grond’ geniet meer bekendheid dan het VCC zelf, het heeft een (goede) reputatie van jaren her, maar is wel een handicap. De zalen worden uitgebaat door de Theaterunie maar één medewerker van het VCC mengt zich in de programmering. Eddy Vansant staat borg voor een vrij intensieve presentatie op theatergebied, met een duidelijk karakter en een voortreffelijk niveau. Eénderde van de voorstellingen is geheid van Vlaamse bodem, maar toch: ‘Er zou iets meer mee gedaan kunnen worden’.
Vereecke doelt op lezingen van Nederlandse regisseurs die hun mening geven, uitwisselingen van theaterscholen of zelfs een Nederlands-Vlaamse theaterwerkplaats. Toch: ‘De theaterwereld was al intercultureel, die heeft niet gewacht op het VCC. Er waren al gemengde groepen, kunst trekt zich van geen grens iets aan’. Op een totaal van 500 voorstellingen per jaar is éénderde Vlaams theater, maar ook in andere theaters is toegang voor Vlaamse gezelschappen. Soms stromen groepen via de Brakke Grond en dankzij goede recensies door naar andere theaters: dan is het VCC een ‘promotieplaats’.
De voorstellingen worden goedbezocht, iets wat helaas niet gezegd kan worden van de tentoonstellingen. Ofschoon
er in negen jaar tijds al heel wat exposities geweest zijn (en er van een ‘effectieve aanwezigheid’ sprake mag zijn) hebben die maar een gering publieksbereik. De publiciteit is zwak en de groepen die toch de Vlaamse wandeling volgen of een andere geörganiseerde activiteit van het VCC zouden een groter bezoekersaantal moeten opleveren. Vereecke: ‘Wellicht moeten er meer stromingen in de hedendaagse kunst aan bod komen of thematische tentoonstellingen. Het is nog volop in discussie of we het breder gaan doen, daartoe worden adviezen ingewonnen’. Van Jan Hoet, onder andere.
De ontvangst van Nederlandse en Vlaamse groepen loopt zeer goed, er komen onder andere vijfenzestig busladingen per jaar en dan nog vele kleinere groepen die zich niet tevoren hebben aangemeld. Naar herkomst éénderde Vlaming en tweederde Nederlander. Voorts zijn er de nodige vergaderingen, conferenties, perspresentaties, proeverijen en wat niet al, al blijven vaak zalen dagdelen ongebruikt. Vereecke: ‘Ik heb niet voldoende stafleden om die duizend activiteiten van U per jaar te halen’.
| |
Handicaps
Over de bibliotheek zullen we het maar niet hebben: deze bescheiden collectie van standaardwerken en literaire oeuvres worden nauwelijks geraadpleegd, is ook niet gecatalogiseerd en er wordt meer gestolen dan geleend, want een uitleensysteem bestaat niet. Vereecke is niet van zins die - overigens duur gehuurde - ruimte ongebruikt te laten. ‘Als ik een stempel wil drukken op dit centrum dan is het op een duidelijk informatief aanbod rond de ontwikkelingen in de Vlaamse Gemeenschap. Het is al moeilijk voor de Vlamingen zelf om de boel te begrijpen, dus zeker voor een Nederlander. Alleen door de beste en parate informatie te hebben kunnen we de staatkundig-politieke situatie onder de aandacht brengen. Daar moeten we interesse voor wekken’.
| |
| |
Het Vlaams Cultureel Centrum draagt alle kenmerken van de Belgische ambtenarij, hoezeer het ook van de Vlaamse regering is. Zo kent men het merkwaardige systeem van ‘verlof zonder wedde’, een soort leegloopregeling. Een ambtenaar mag zijn post verlaten voor twee jaar, zonder dat in zijn plaats een ander benoemd kan worden. De leemte kan enkel worden gevuld door tijdelijk personeel, en bij het VCC heeft men nogal last van het verschil tussen ‘statutair titularis’ en ‘statutair effectief’. Al jaren is er geen adjunct-adviseur en een secretaris, en natuurlijk is het kader structureel onderbemand en allesbehalve effectief (want ambtenaar) om uit het VCC te slaan wat eruit te slaan valt.
Kenmerkend is dat bij de oprichting van het VCC het baliepersoneel volstrekt over het hoofd werd gezien: aan ‘volwaardige onthaalmedewerkers’ was even niet gedacht. Nu is er verbetering in gekomen door een recente benoeming, maar voordien moesten stafmedewerkers bij ‘beurtrol’ (toerbeurt) baliedienst draaien. Gekscherend werd opgemerkt dat het VCC het duurste baliepersoneel had van het hele Ministerie. Eén voordeel heeft het VCC nog wel: de partijkaartenterreur is niet tot Amsterdam doorgedrongen: ‘In de praktijk van het werk speelt de politieke herkomst geen rol. Misschien vindt Brussel ons niet zo belangrijk’.
En dan zijn er nog technische problemen: na negen jaar is de accomodatie aan slijtage onderhevig. Het gebouw wordt uitgeleefd maar zal worden verbouwd. Er komt een likje verf op, en in het najaar moet een iets grootscheepsere verbouwing plaatsvinden, waarbij de twee balies worden samengevoegd en het gebouw overzichtelijker wordt. In bewegwijzering of in indeling is nog de vraag; alleszins wordt de hand van een vormgever ernstig gemist. Ook het meubilair kan goeddeels rechtstreeks naar een uitdragerij: er is onderhand geen stoel meer die geen koffievlek of sigarettegat vertoont. Het gebouw is afgetrapt, het personeel uitgeblust, de doelstelling niet gehaald. Gemakzucht doet de rest.
| |
Impressariaat
Vereecke zoekt een uitweg en verzet zich tegen mijn indruk dat het VCC een bloedeloze en afgematte indruk maakt. ‘Er is wel degelijk doorstroming op bepaalde terreinen, al kan ik niet beoordelen wat er in die negen jaar is gebeurd, dat is niet onderzocht en niet vastgelegd: er zijn geen jaarverslagen’. Zelf houdt hij wel een logboek bij. Het verwijt dat er voor de diverse activiteiten niet steeds verschillende doelgroepen worden aangetrokken, en men volstaat met telkens weer dezelfde kaartenbak op de kop te zetten, bestrijdt hij eveneens. ‘We moeten het niet direct in de kwantitatieve hoek zoeken, daar hebben we helemaal geen opvang voor.’
‘Wel zou er een duidelijker publiekskritiek moeten zijn, moeten we duidelijker maken waar we mee bezig zijn en moet er meer en betere informatie voorhanden zijn. Ook aan persrelaties schort het nogal: we zullen meer investeren in publiciteit en publicaties. Belangrijkste is dat ons aanbod kwalitatief hoogstaand is en de confrontatie met het ‘verwende’ Amsterdamse publiek aankan. Dat kwalitatieve aanbod moet blijken en moet discussiabel zijn. We werken wel in Amsterdam maar zijn geen stedelijk cultureel centrum, we zitten niet in (met alle respect) Turnhout. Er zijn nog meer zalen in Amsterdam waar mensen terecht kunnen. Overigens zou ik graag als een soort impressariaat werken voor Vlaamse gezelschappen en kunstenaars in Nederland, dat zou mooi zijn en erg goed bij ons passen, maar daar heb ik de mensen niet voor’.
De grootste aanloop voor de Brakke Grond gaat nu naar het café, dat garen spint bij de aanwezigheid van het hoofdkantoor van een bank en vanzelf bij de mooie ligging in het centrum van Amsterdam, mét een besloten pleinterras. Toch weten die binnenlopers vaak niet eens dat er boven nog een restaurant is (heel wat mensen eten onbeholpen aan te kleine tafeltjes in het café), laat staan dat ze weten dat er ook nog gratis en voor niks een tentoonstelling kan worden gezien. Stoort dat Vereecke niet? ‘De bankjongens komen alleen in het café, maar via de zalenverhuur krijgen we toch veel volk over de vloer waarvan we hopen dat die nog eens terug komen. Ik betwijfel of een breed scala van de populatie valt binnen te halen. Centra die meer een brede ontmoetingsfunctie nastreven halen dat ook zelden’.
Heeft Vereecke dan geen ideaalbeeld voor ogen? Toch wel: ‘Het meer in éénklank brengen van de overige instrumenten van de Vlaamse overheid, het Cultureel Accoord, de Taalunie en het VCC. De werking moet een uitvalsbasis zijn voor de intenties van de accoorden op meer terreinen dan cultuur. De beperkingen van studieweken en praatgroepen kunnen hier ondervangen worden, we hebben tenslotte eigen troeven. Ik moet een beleid uitvoeren, als dat er zou zijn. Vlaams beleid is altijd twijfelend beleid, intuïtief, zelden wetenschappelijk onderbouwd. Jullie zijn plannenmakers, wij zijn plantrekkers’.
Er is voorlopig geen enkel zicht op wie nu dat beleid zou moeten gaan maken. Nu valt het VCC nog onder de diensten van de Secretaris-Generaal, maar met de herstructurering van de Vlaamse overheidsdiensten is het ongewis waar de Brakke Grond blijft. Bij Externe Betrekkingen van het Ministerie van Algemene Zaken, of onder het Ministerie van WVC, of krijgt het nog een andere status. Consulaat? ‘Een diplomatieke status zou me wel aanstaan’, fleemt Vereecke. Niet dat hij over Brussel te klagen heeft: ‘Intern in het Ministerie is er wel een serieuze betrokkenheid: om de maand komen hier hoge
| |
| |
ambtenaren. Toch zou iets meer autonomie geen kwaad kunnen. Wij vallen onder rechtstreeks overheidsbestuur en dat is niet de meest eenvoudige bestuursvorm. Het zou beter zijn als dit een stichting was naar Nederlands recht met een vaste dotatie in de begroting en een raad van bestuur, op financieel, personeels- en technisch vlak. Als we ten onder gaan dan ligt dat aan de gebrekkige bestuursvorm. Maar ik weet niet of zij dit ook vinden: Brussel ligt ver van Amsterdam’.
Om de werking van het Vlaams Cultureel Centrum (het bevorderen van Nederlands-Vlaamse samenwerking én het bekendmaken van de Vlaamse Gemeenschap in Nederland) te bevorderen wil Vereecke meer samenwerken met instanties die lang bestaan op dit gebied, freelancers aantrekken die in het Nederlands-Vlaamse mijnenveld thuis zijn en een actievere receptieve programmatie. Voorts moet er een vroege presentatie van het programma komen, zodat het publiek beter weet wat er wanneer te zien en te doen is in het Vlaams Cultureel Centrum.
En dan is er nog het verlangen of de droom naar een heuse Nederlands-Vlaamse samenwerking, ook op dit vlak. Nederland bezuinigt immers lekker door zijn Centrum in Brussel af te stellen? ‘Een personele bijdrage zou wenselijk zijn in het licht van een nieuw Europa. Dan zouden we een internationaal niveau hebben, in de staf. In de Taalunie is toch ook gemengd personeel. Sprekend over uitwisseling, integratie en samenwerking zou dat toch moeten.’
Vereecke: ‘Wij doen ons best om de Nederlandse markt te begrijpen en dat kan directer met Nederlandse medewerkers. Dan heb je ook samenwerking, nu zijn we nog iets teveel een enclave. Dit centrum zou zich lenen voor iets meer “confrontaties”, en dat kan met een gemengde staf. Wij moeten toch niet verhollandsen? Een gemengde interculturele personeelsbezetting zou ik niet op voorhand verwerpen’. De Hogeschool van Amsterdam had graag stagiairs geplaatst bij het VCC, maar dan wel met enig toekomstperspectief: die kon het VCC niet bieden, en dus ging de afspraak niet door. ‘De deur daartoe is gesloten’.
Over de toekomst is Vereecke niet pessimistisch, ofschoon ‘men niet kan zeggen dat de interesse voor Vlaanderen zo hoog oplaait, ondanks enige hoopgevende wederbelangstelling’. Hij denkt dat de institutionele veranderingen, de Vlaamse staatsvorming, voor Nederland een hanteerbare partner opleveren: Vlaanderen. De staatsidentiteit is voor Nederland van evident belang voor een regulier contact, en na lang getob - sinds 1830 - is er dan een volwaardige partner: Vlaanderen, waar Nederland zaken mee kan doen.
De grootste eenmakende factor komt van buiten: ‘De bedreiging én de kansen van de Europese schaalvergroting, waar we medespelers in zijn maar geen dominante bepalers. De trein rijdt door en we moeten wel één worden. Denkelijk is dat opdoemende Europa een hefboom voor samenwerking. Mocht dat Europa ook een cultureel gezicht krijgen dan moeten we onze partij meeblazen. Een besef dat in Nederland meer leeft en wetenschappelijker benaderd wordt dan in Vlaanderen. Nederland heeft Vlaanderen eeuwenlang niet zien staan, en nu moet het wel, in de Nederlandse pers lees ik geregeld liefdesverklaringen. In Vlaanderen mis ik een inspirerend debat, het onderwerp staat blijkbaar niet hoog genoeg in de beleidsverklaring. In dat Europese Huis willen wij een kamer en-suite’.
Bart Makken
| |
Subculturen
Het wegblijven van de Nederlandse minister van Cultuur mevrouw H. d'Ancona op het 40ste Algemeen-Nederlands Congres op 28 april heeft geleid tot parlementaire vragen in de Eerste Kamer. De minister betwijfelt de eenheid van cultuur, maar wordt door de Kamerleden gewezen op een uitspraak van de minister-president: ‘Het is natuurlijk waar dat de Nederlandse cultuur en taal niet samenvallen met de Nederlandse grenzen’.
Minister d'Ancona antwoordt daarop dat de Nederlandse cultuur twee subculturen telt, de Nederlandse en de Vlaamse en dat dit verschil in het beleid moet worden erkend. Vandaar kan en moet er wel worden samengewerkt, maar kan er geen sprake zijn van integratie. Haar beleid is er wel op gericht ‘in de culturele uitwisseling met andere landen zoveel mogelijk als een door dezelfde taal verbonden Nederlands-Vlaams cultuurgebied op te treden’. Dit ligt geheel in de lijn van de suggestie van minister-president Lubbers gedaan tijdens de ANV-conferentie ‘De Nederlanden Nu’ in 1989 te Brussel.
Ook de minister van Onderwijs, de heer Ritzen, heeft zijn aanvankelijke denkbeelden over het Engels als voertaal in het onderwijs enigszins aangepast.
Op het symposium van de Nederlandse en Vlaamse ministeries van Onderwijs op 23 mei te Gent verklaarde de minister voorstander te zijn van nauwe samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen op het gebied van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Nederlands moet hoofdtaal blijven op de universiteiten, maar aansluiting met de internationale wetenschapsbeoefening mag niet worden gemist. Enerzijds mag het gebruik van Engels niet tot sociale barrières leiden, anderzijds moet de wetenschappelijke bijdrage uit de Lage Landen wereldwijd mogelijk blijven.
| |
| |
| |
Verklaring van de Nederlandse en Vlaamse leden van het Europees Parlement inzake samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen
De culturele samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen moet in het licht van de voltooiing van de interne Markt in 1992 opgevoerd worden. Alleen een hechte samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen, samen 20 miljoen Europeanen, vormt de waarborg voor toenemende kwaliteit en verrijking van de Nederlandse cultuur. Er bestaan nu reeds tal van geslaagde samenwerkingsinitiatieven maar op andere gebieden, zoals de buitenlandse vertegenwoordigingen, de houding ten aanzien van de omroeprichtlijn en de uitbouw van een gezamenlijke open universiteit, ontbreekt de samenwerking of verloopt ze gebrekkig.
De ondertekenaars van deze tekst, Nederlandse én Vlaamse Leden van het Europees Parlement, zijn bekommerd om een goede Nederlands-Vlaamse samenwerking en verbinden zich ertoe bijgaand programma te verdedigen bij hun respectieve regeringsleden, hun nationale, respectievelijk regionale parlementsleden en/of hun partijbesturen.
Deze tekst wordt ook besproken met de bevoegde Nederlandse en Vlaamse ministers.
1. Het Verdrag van Rome moet worden uitgebreid met een cultureel luik. Daarbij moet worden bepaald welke de verhouding is tussen het nationale, resp. regionale cultuurbeleid en het Europese, zonder afbreuk te doen aan de culturele eigenheid, het behoud en de versterking van de nationale culturen.
2. Nederland en Vlaanderen dienen een breed cultureel samenwerkingsverdrag te sluiten. De werking van de Taalunie moet maximaal worden uitgebouwd en uitgebreid buiten het zuiver taalkundige element. Een aldus gewijzigde Nederlandse (Taal)unie moet over voldoende middelen beschikken om de toegekende bevoegdheden efficient uit te oefenen.
| |
Onderwijs
3. De Nederlandse en de Vlaamse audio-visuele en geschreven pers en de onderwijswereld spelen een belangrijke rol in de wederzijdse beeldvorming. Een positieve houding is essentieel voor een vlotte Nederlands-Vlaamse samenwerking. Het informeren van Nederland over Vlaanderen en omgekeerd is van cruciaal belang voor het elkaar leren kennen en begrijpen.
4. In afwachting van een algemeen Europese regeling moet binnen de nederlandstalige cultuurgemeenschap de gelijkwaardigverklaring (homologatie) van alle diploma's en opleidingen bevorderd worden. De in het buitenland georganiseerde cursussen Nederlands, evenals de opleidingen voor toeristische gidsen, moeten op elkaar worden afgestemd.
| |
Internationale Samenwerking
5. Het overleg en de samenwerking tussen de culturele attachés moet worden opgevoerd. Daarbij moet een maximale spreiding nagestreefd worden. Overlapping moet zoveel als mogelijk voorkomen worden. In internationale organen als de Raad van Europa en de Unesco moet het overleg en de samenwerking tussen Vlaamse en Nederlandse vertegenwoordigers waar mogelijk opgevoerd worden.
6. Vlaanderen en Nederland moeten zich in het buitenland gezamenlijk cultureel manifesteren. De in het buitenland actieve Nederlandse en Vlaamse Instituten zouden moeten streven naar een gezamenlijk cultureel optreden.
| |
Media
7. Inzake mediabeleid moet het Nederlands-Vlaams cultureel akkoord aansturen op contractuele samenwerking tussen de omroepen en zenders. De ‘omroeprichtlijn’ maakt mogelijk de Nederlandse cultuur te bevorderen en te verspreiden.
8. Ook op filmgebied zal een verbeterde samenwerking ertoe leiden dat de nederlandstalige film een eigen plaats verwerft in het internationale filmgebeuren. De aanmaak van gezamenlijke TV-produkties en films voor het Europees kijkerspubliek moet worden gestimuleerd. De Nederlandse en de Vlaamse overheid worden verzocht het co-produktiefonds adekwater aan te wenden zodat het écht stimulerend kan optreden.
9. In de perswereld moet gestreefd worden naar een verhoogde redaktionele samenwerking en uitwisseling van mensen en informatie.
| |
Het Boekbedrijf
10. De Nederlandse en de Vlaamse boekenmarkt moeten geïntegreerd worden. Technische samenwerking, een verbeterd distributiesysteem en een gepast management vormen een goede basis voor het scheppen van een ruimere afzet, het totstandbrengen van grotere oplages, de realiteit van een groter aantal uitgaven en het bevorderen van wetenschappelijke en culturele kwaliteitsuitgaven.
Straatsburg, 14 juni 1990
Jan Willem Bertens (D'66), Bouke Beumer (CDA), Mathilde van den Brink (PvdA), Raf Chanterie (CVP), Petrus Cornelissen (CDA), Willy De Clercq (PVV), Karel De Gucht (PVV), Gijs de Vries (VVD), Nel van Dijk (Regenboog-CPN), Marc Galle (SP), Annemarie Goedmakers (PvdA), An Hermans (CVP), James Janssen van Raay (CDA), Jessica Larive (VVD), Pol Marck (CVP), Alman Metten (PvdA), Hemmo Muntingh (PvdA), Ria Oomen Ruijten (CDA), Arie Oostlander (CDA), Karla Peijs (CDA), Jean Penders (CDA), Karel Pinxten (CVP), Bartho Pronk (CDA), Maartje van Putten (PvdA), Jan Sonneveld (CDA), Paul Staes (Agalev), Leo Tindemans (CVP), Jaak Vandemeulebroucke (Volksunie), Marijke Vanhemeldonck (SP), Lode Van Outrive (SP), Wim Van Velzen (PvdA), Herman Verbeek (Regenboog-PPR), Maxime Verhagen (CDA), Ben Visser (PvdA), Leen van der Waal (SGP), Florus Wijsenbeek (VVD), Eisso Woltjer (PvdA).
|
|