Neerlandia. Jaargang 94
(1990)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||
De bescherming van voormalige verdedigingswerkenInleidingIn het afgelopen jaar heeft de Stichting Menno van Coehoorn enige malen een excursie mogen organiseren in samenwerking met het Algemeen-Nederlands Verbond. Daarbij werden o.m. enkele negentiende-eeuwse forten bezocht. De belangstelling van de gasten bleek zo groot te zijn, dat het Bestuur van het Algemeen-Nederlands Verbond mij verzocht in een artikel in ‘Neerlandia’ nader in te gaan op het werk van onze Stichting. Aan dat verzoek zal ik graag voldoen.
Alvorens op de organisatie en de activiteiten van de Stichting Menno van Coehoorn in te gaan lijkt het mij juist een korte historische beschouwing te geven over die verdedigingswerken. | |||||||||||||||||||||||||||
Verdedigingswerken in NederlandTot onze primaire levensvoorwaarden hebben altijd behoord de voorziening van eten en drinken, de bescherming tegen natuurlijke invloeden (hitte, koude, overstromingen) en tegen vijanden. Van velerlei vormen van gemeenschappelijke verdediging van nederzettingen tegen externe vijanden bestaan
De vesting Elburg (een middeleeuws ommuurde stad, later omwald) luchtfoto genomen omstreeks 1930. (foto Mil. Luchtvaartmuseum).
in ons land overblijfselen; dat zijn o.m. resten van wallen en muren uit de Romeinse tijd, goed herkenbare versterkingen uit de vroege middeleeuwen en vele stadsversterkingen (muren, wallen, grachten, poorten) uit de latere middeleeuwen. De ontwikkeling van de aanvalswapens was tot in de zestiende eeuw nog weinig spectaculair. Men kon bij de verdediging der nederzettingen nog altijd volstaan met ‘stormvaste’ (tegen bestorming door mensen bestand zijnde) middelen. Hierin kwam ingrijpend verandering door de uitvinding van het buskruit en de toepassing van het ‘vuurgeschut’; het handgemeen werd voortaan voorafgegaan door het gevecht op afstand. Verdedigers waren genoodzaakt de verdedigingswerken aanzienlijk sterker te maken i.c. muren te verzwaren, muren en poorten af te schermen met aardwerken, grachten en verbreden, vóórwerken op te werpen, enz.
Bij het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog was de verdediging nog vrijwel overal gebaseerd op de vnl. middeleeuwse versterkingen, die in vele gevallen in een overgangsfase verkeerden. In strategisch en bestuurlijk opzicht was die verdediging ook nog vnl. gebaseerd op de verdediging der afzonderlijke steden.
Daarin kwam geleidelijk verandering: de behoefte aan gemeenschappelijk verweer tegen de Spaanse overheid en het besef dat men gezamelijk effectiever kon optreden leidden in 1579 tot een historische overeenkomst: de Unie van Utrecht. Een aantal gewesten en steden in Noord- en Zuidnederland besloot de krachten te bundelen en elkaar in de strijd te steunen ‘met lijff, goet ende bloet’. Zo kwam men o.m. overeen gezamelijk het geld op te brengen voor de aanleg of verbetering van verdedigingswerken. In feite was dat het begin van een landsverdediging op nationale basis. Nadat die samenwerking tegen 1590 had geleid tot de vorming van een statenbond, de Republiek der Verenigde Nederlanden, ontstond ook een duidelijke nationale bestuurlijke structuur m.b.t. het bouwen voor de landsverdediging.
Door de nood der tijden gedwongen moesten dikwijls op korte termijn omvangrijke werken worden uitgevoerd. Door de goede samenwerking tussen Prins Maurits en zijn Zuidnederlandse leermeester Simon Stevin kwam het Oudnederlandse gebastionneerde stelsel tot ontwikkeling; een stelsel waarbij men zeer gericht gebruik maakte van de geografische situatie, van water en grondwerken; een stelsel ook waarbij men, onder goede leiding, op grote schaal gebruik kon maken van de voorhanden zijnde middelen en de inzet van ‘boeren, burgers en buitenlui’. Tevens kwam aan de Leidse Universiteit een opleiding tot ingenieur (d.i. de technicus, die bij het berekenen, ontwerpen en uitvoeren der verdedigingswerken leiding kon geven) van de grond. In de strijd, die | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||
De (oude) Hollandse Waterlinie in het laatste kwart van de 17e eeuw (tek. Sectie Mil. Gesch. Landmachtstaf).
voor de Republiek redelijk succesvol verliep, speelden vooral de riviervestingen een grote rol i.v.m. de beheersing van transportwegen en verbindingen. Verscheidene van die vestingen zijn nog goed herkenbaar aanwezig. Het Oudnederlandse stelsel vond in de zeventiende eeuw in vele andere landen navolging.
Na de vrede van Münster (1648) versterkte men, in verband met de Engelse oorlogen, vnl. de Noordzeehavens en verwaarloosde men de verdediging te land. Toen Frankrijk, Engeland, Münster en Keulen ons land in 1672 aanvielen konden onze strijdkrachten onder leiding van Stadhouder Willem III maar ternauwernood standhouden. Te land vooral door het inunderen van een groot gebied in Midden-Nederland: de zgn. Oude Hollandse Waterlinie. Na die oorlog besloten de Staten-Generaal wegens de voortdurende Franse expansiedrang een aantal steden (beter) te versterken. Dat leidde tot een omvangrijk bouwprogramma. In 1688 besloot men daarom een directeur-generaal voor de fortificatiën te benoemen. De voortdurende Franse expansiedrang leidde nadien nog tot vier oorlogen: slechts die van 1793-1795 leidde tot een bezetting (1795-1813). Onze verdedigingsvoorbereidingen bleven vnl. gericht tegen die dreiging; altijd weer moest men pogen de Fransen bij hun opmars (z.m. al buiten ons land) op te vangen, te vertragen en zich hardnekkig in onze grensvestingen en daarachter gelegen linies te verdedigen. De derde Directeur-Generaal Menno van Coehoorn (1695-1704) leverde een belangrijke bijdrage aan de wapenontwikkeling, de tactiek in de vestingoorlog en de vestingbouwkunde. Zijn systeem - het Nieuwnederlandse stelsel - maakte, evenals een eeuw eerder het Oudnederlandse stelsel, opgang in een groot deel van Europa. Zijn verdedigingsconcept i.c. verdediging aan de grenzen, met het gebruikmaken van inundaties op grote schaal, bleef richtsnoer tot 1795. Menno van Coehoorn stelde een aantal ingenieurs in vaste dienst aan en maakte daarmee een begin met het formeren van een (beroeps-)Corps ingenieurs. Van de volgens het Nieuwnederlandse stelsel gebouwde verdedigingswerken is slechts een beperkt deel nog herkenbaar aanwezig. (bv. Doesburg, Naarden, Bergen op Zoom).
In de ‘Franse Tijd’ (1795-1813) werd, in het kader van de Franse plannen vnl. gewerkt aan de versterking en bescherming der vlootbases, zoals Den Helder, Hellevoetsluis en de Scheldehavens.
Nadien begon een lange periode (1813-1940) van neutraliteit en een verdedigingsconcept, vnl. gebaseerd op hardnekkige verdediging van het hart des lands en de vlootbasses. Onder leiding van Inspecteur-Generaal C.R.T. Krayenhoff werd de Hollandse Waterlinie naar het oosten verlegd (Nieuwe Hollandse Waterlinie) en werden vele forten en inundatiewerken gebouwd.
In de periode 1883-1914 legde men achter die NHW als laatste reduit de Stelling van Amsterdam aan, destijds de grootste kringstelling van Europa. Daarbij werd voor het eerst op grote schaal gebruik gemaakt van pantseringen en beton.
Na 1930 werden op grond van de ervaringen van W.O. I vele gewapend betonnen kazematten e.d. in de stellingen gebouwd. Voorts kwamen, in samenhang met de uitvoering van waterstaatswerken, omvangrijke en gecompliceerde verdedigingswerken tot stand, zoals de werken op de Afsluitdijk en de ‘Plofsluis’ in het Amsterdam-Rijnkanaal. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||
De vesting Bergen-op-Zoom in de 2de helft van de 18 e eeuw (tek. ARA-OPV-B. 54).
Nadat gedurende de jaren 1900-1940 al omvangrijke Nederlandse kustversterkingen waren aangelegd, werden door de Duitse bezetters in de periode 1940-1945 daaraan nog vele werken toegevoegd in het kader van de bouw van de zgn. Atlantikwall. In samenhang met de dreigingen waaraan ons land blootstond, en de veertien oorlogen waarin ons land sinds 1579 was betrokken kwamen vrijwel overal in ons land verdedigingswerken tot stand. Zij bepaalden in belangrijke mate de stedebouwkundige opzet van vele steden. Linies en stellingen zijn in Noord-, Midden- en Zuidnederland traceerbaar in het landschap. Buiten de steden gelegen objecten vormen belangrijke steunpunten voor de flora en fauna. Blijkens een in samenwerking met de Universiteit van Utrecht gehouden onderzoek behoren verscheidene forten tot ‘topgebeiden’ v.w.b. de rijkdom en verscheidenheid aan flora en fauna. | |||||||||||||||||||||||||||
De stichting Menno van CoehoornAanleiding tot de oprichting van de Stichting was de dreigende ontmanteling van de vestingen, welke Nederland nog bezat in de twintiger jaren van deze eeuw. We moeten eigenlijk zeggen: de weinige gave vestingsteden die er nog waren, nadat er al zoveel geheel of gedeeltelijk aan de negentiende-eeuwse ontwikkeling ten offer waren gevallen. De voorgenomen afbraak der vestingwerken van Naarden - met één der ravelijnen was men al aan de gang - gaf de definitive stoot. Een aantal geïnteresseerden kwam in actie, vergaderde, benaderde overheidsinstanties, verwierf steun van verwante groepen en instellingen en kwam tot zaken: 18 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||
De Nieuwe Hollandse waterlinie in het begin van deze eeuw (tek. Sectie Mil. Gesch. Landmachtstaf).
april 1932 werd de Stichting officieel ingeschreven. Het eerste bestuur bestond uit:
Zij vormden in feite het dagelijks bestuur. In het hoofdbestuur namen, behalve de leden van het dagelijks bestuur, zitting vertegenwoordigers van een aantal organisaties, welke vrijwel alle ook thans nog in het hoofdbestuur zijn vertegenwoordigd.
Men gaf de Stichting de naam van één der belangrijke vestingbouwkundigen uit onze geschiedenis: Menno Baron van Coehoorn (1641-1704). Deze publiceerde baanbrekende werken, bekend in vele Europesche landen, en gaf als ‘Ingenieur-Generaal der Fortificatiewercken deser Landen’ (1695-1704) vorm aan het systeem van onze landsverdediging. Voorts was hij de grondlegger van een professioneel Corps Ingenieurs.
De doelstelling en werkwijze, zoals vastgelegd in de statuten, zijn sinds 1932 vrijwel ongewijzigd gebleven. Die doelstelling luidt nog steeds:
De stichting heeft ten doel de instandhouding te bevorderen van oude, buiten militair gebruik gestelde vestingswerken en andere militaire objecten, gelegen in Nederland of daarbuiten, in het laatste geval mits met een Nederlands verleden, als gedenktekenen van geschiedenis en kunst en als natuurmonumenten. Zij trachten zodoende bij te dragen tot het bewaren van zinrijke overblijfselen en eerbiedwaardige tradities uit ons nationale verleden en tevens in het Nederlandse volk de zin voor kunst en natuurschoon te ontwikkelen en te bevorderen.
Van essentieel belang zijn daartoe: Het opzetten van een goede documentatie, een doelmatige organisatie, een brede samenwerking en bij het ontplooien van activiteiten vooral trachten door goed overleg op alle niveaus en door overtuigen het gewenste doel te bereiken.
Alvorens in te gaan op onze organisatie, zij allereerst vermeld, dat onze Stichting het zich tot een grote eer rekent, dat Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard der Nederlanden sedert 1948 als beschermheer heeft willen optreden en dat nog steeds is. Sinds de jaren '30 is de bestuur van de Stichting niet echt veranderd. Tóen bestond het hoofdbestuur uit vertegenwoordigers van: de Vereniging Hendrik de Keyser, het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, de (vesting-)gemeente Willemstad, de Bond Heemschut, het Nederlands Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw, de ANWB, de Stichting het Koninklijk Nederlands | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||
Menno Baron van Coehoorn (1641-1704) naar een schilderij van Caspar Netscher in het Rijksmuseum te Amsterdam. Hij was van 1965 tot 1705 Ingenieur-Generaal der Fortificatiewercken deser Landen.
Legermuseum, de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten, de Vereniging de Hollandse Molen, en nog twee organisaties die nu niet meer bestaan. Later zijn nog in het hoofdbestuur opgenomen vertegenwoordigers van: het Directoriaat Gebouwen, Werken en Terreinen (Ministerie van Defensie), de Landinrichtingsdienst, de Rijksplanologische Dienst, de vestingsteden Naarden, Woudrichem, Brielle en Heusden, de Vereniging Koninklijke Nederlandse Heidemij, en de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels. Uit overwegingen van traditie heeft ook het regiment Infanterie Menno van Coehoorn een plaats in het hoofdbestuur gekregen; ten slotte enige leden à titre personnel. Wij menen dat de Stichting hierdoor een breed maatschappelijk draagvlak heeft. Met vertegenwoordigers van rijks-, provinciale en gemeentelijke overheden en diensten, alsmede met particuliere instellingen worden doorgaans goede betrekkingen onderhouden; meestal is tegenwoordig sprake van effectieve samenwerking.
Het dagelijks bestuur wordt bijgestaan door zes commissies en 35 correspondenten. De Studiecommissie heeft als eerste opdracht het samenstellen van de ‘Atlas van historische vestingswerken in Nederland’, maar houdt zich ook met andere publicaties bezig. De Technische Commissie houdt zich bezig met het opstellen van adviezen van technische aard op het gebied van beheer, onderhoud, conservering en restauratie van vestingwerken. De Monumentenadviescommissie werkt in nauw overleg met de correspondenten aan de inventarisatie van historische verdedigingswerken, waarbij hun betekenis en de toestand waarin zij zich bevinden worden bepaald. De beoordeling geschiedt op basis van aan de Monumentenwet of monumentenverordeningen ontleende normen. De inventarisatie en classificatie moeten dienen als grondslag voor de voordracht tot het plaatsen van objecten op de monumentenlijst van het Rijk, resp. op monumentenlijsten van provincies of gemeenten. De Tactische Commissie houdt zich vnl. bezig met het verrichten van onderzoek naar het functioneren der verdedigingswerken, het leven en werken van de bemanning, de bewapening, enz... De Commissie voor Natuur- en Landschapsbescherming verricht onderzoek en adviseert op dat gebied het dagelijks bestuur. De Werkgroep Verdedigingswerken in Nederland (1915-1945) houdt zich in het bijzonder bezig met onderzoek en documentatie op het gebied van de meest recente werken. De Redactiecommissie verzorgt het Jaarboek en de halfjaarlijkse Nieuwsbrieven. Vijfendertig correspondenten, verspreid over het gehele land, vormen voor de Stichting de ‘ogen en oren’ in het veld. Zij treden binnen hun ressort op als vertegenwoordiger van de Stichting. Dat gebeurt niet alleen in bestuurlijke zin; vele correspondenten verlenen ook medewerking aan het werk der hiervoor genoemde commissies. Het werk van onze Stichting wordt gesteund door een 150-tal donateurs; dit zijn o.m. besturen van vestingsteden en andere overheidsinstellingen; voorts van verenigingen en stichtingen op het gebied van de monumentenbescherming en natuurbehoud. Ongeveer 800 begunstigers ondersteunen ons werk. Verheugend is dat het corps begunstigers tegenwoordig zo breed is samengesteld; anders dan soms wordt verondersteld, vindt men er thans vrijwel alle sectoren van de maatschappij in vertegenwoordigd. Velen van hen zijn actieve leden, die het streven van onze Stichting in hun stad, dorp of streek vertalen in daden. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||
De Stichting beschikt over een gespecialiseerde bibliotheek en een documentatiesysteem op het gebied van de vestingbouwkunde. Boeken, kaarten, atlassen, tekeningen en foto's vormen een onmisbare basis voor studiën, het uitbrengen van adviezen, het voorbereiden van publicaties. Er bestaat voorts een uitstekende samenwerking met bibliotheken, archieven en andere instellingen, die zich met historisch onderzoek en geschiedschrijving bezighouden. De Stichting verzorgt de samenstelling en uitgifte van een ‘Atlas van historische vestingwerken in Nederland’. In de loop der jaren zijn acht provinciale delen verschenen; de delen Zeeland, Noord-Brabant en Limburg zijn in bewerking; oudere delen worden te gelegener tijd opnieuw bewerkt. De Stichting initieert, ondersteunt of begeleidt het samenstellen van boeken en artikelen op vestingbouwkundig gebied.
Enkele recente voorbeelden zijn:
In het verlengde van het bovenstaande ligt het verlenen van medewerking aan permanente tentoonstellingen, zoals die in het Nederlandse Vestingmuseum, het Coevorder Museum, het Kornwerderzandmuseum en het Geniemuseum. Voorts aan tijdelijke tentoonstellingen, zoals die in het Rijksmuseum (Vesting - vier eeuwen vestingbouw in Nederland, 1982 en Jan Blanken - De Physique Existentie dezes Lands, 1987) en in het Legermuseum (driehonderd jaar bouwen voor de landsverdediging-1988). Door de Stichting worden jaarlijks excursies georganiseerd in voormalige vestingsteden, stellingen, en dergelijke. Recente voorbeelden zijn: Maastricht, Bourtrange, Zwolle, Dokkum, Doesburg, Brielle, 's Hertogenbosch, Hulst, Elburg, Namen, Hellevoetsluis, Kornwerderzand, EbenEmaël, Stelling van Amsterdam, Antwerpen, de Nieuwe Hollandse Waterlinie, enz. Medewerking wordt verleend aan door verwante organisaties te houden voordrachten en rondleidingen. | |||||||||||||||||||||||||||
De beschermingDe activiteiten van de Stichting op het gebied van de bescherming der objecten spelen zich vnl. af op drie fronten, t.w.:
| |||||||||||||||||||||||||||
SamenwerkingOp nationaal niveau is de Stichting Nationale Contact-commissie (N.C.M.) actief. Dit is een overkoepelend orgaan, in 1972 opgericht door acht organisaties (waaronder onze Stichting), welke landelijk werkzaam zijn. Deze organisaties bezetten elk een zetel in het algemeen bestuur van de N.C.M. De N.C.M. wordt mede ge- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||
subsidiëerd door het Ministerie van W.V.C. en treedt ten opzichte van de overheid op namens enige honderden aangesloten organisaties. Zij waakt nationaal over ons monumentenbezit, coördineert en bundelt waar mogelijk, initieert onderzoeken, verzorgt voorlichting en documentare. Zij laat het echter aan de gespecialiseerde instellingen over op hun eigen gebied werkzaam te zijn.
Internationaal onderhouden wij hechte banden met onze zusterorganisaties Simon Stevin Stichting (België), de Fortress Study Group (Engeland) en de Deutsche Gesellschaft für Festungsforschung (West-Duitsland). Voorts met individuele medewerkers in onder meer Scandinavië, Zwitserland, Polen en Italië. Van die instellingen is de Simon Stevinstichting de oudste; zij werd opgericht in 1964. Initiatiefnemer was in feite dr. H. Le Page, die bij historisch onderzoek naar forten in het Scheldegebied in 1958 op het spoor kwam van W.H. Schukking (een der oprichters van onze Stichting) en vervolgens via Schukking kennis maakte met de toen inmiddels 25 jaar oude Stichting Menno van Coehoorn. Dat contact leidde tot nadere kennismaking met de doelstellingen en werkwijze van onze Stichting en tenslotte tot de oprichting van de Simon Stevinstichting. Een zinvolle vernoeming; immers, Stevin, geboren in Brugge, was een universeel geleerde, in het bijzonder gespecialiseerd op het gebied van de wiskunde, landmeetkunde en vestingbouwkunde. Hij was de man, die in nauwe samenwerking met Prins Maurits, de grondslag legde voor o.m. het Oudnederlandse vestingstelsel en de eerste opleiding voor ingenieurs (vestingbouwkundigen) aan de Leidse Universiteit opzette (1600). Op voorstel van Le Page werden de statuten van de Simon Stevinstichting geënt op die van onze Stichting. Geleidelijk ontwikkelde de Stevinstichting zich tot een, in het bijzonder in wetenschappelijke zin, gezaghebbende instelling. In de eerste kwart-eeuw wist men een goede werkorganisatie en documentatie op te zetten en verscheidene voormalige verdedigingswerken van de ondergang te redden. Le Page is nog steeds een actief bestuurder, onderzoeker en - voor ons - contactman. Verscheidene Vlamingen en Nederlanders zijn lid van onze beide instellingen. Reeds jarenlang bezoeken wij elkaars bijeenkomsten; ook treden wij op als gastheer voor excursies van de zusterorganisatie. In de periode 1865-'69 betrok onze regering de Belgische vestingbouwkundige Generaal Brialmont als adviseur bij het ontwerpen van forten in de Nieuwe Hollandse Waterlinie; ruim 120 jaar later mochten onze restauratiedeskundigen advies uitbrengen aan onze Belgische zusterorganisatie m.b.t. de conservering der Antwerpse, zgn. Brialmontforten! Uit de contacten tussen onze stichtingen ontsproot de gedachte om met het oog op ‘Europa 1992’ te komen tot een bredere internationale samenwerking. Zo kwamen op onze uitnodiging in 1989 te Den Haag vertegenwoordigers van de Nederlandse, Vlaamse, Engelse en Duitse zusterorganisaties bijeen en richtten de ‘INTERNATIONAL FORTRESS COUNCIL’ op. Beseffend dat de vestingbouwkunde in de loop der eeuwen ‘grensoverschrijdend’ is geweest en dat vele vestingbouwkundigen buiten eigen land werkzaam zijn geweest wil men komen tot effectieve uitwisseling van kennis en ervaringen. Voorts t.b.v. het behoud van het Europesche culturele erfgoed gezamenlijke stappen ondernemen bij Europesche instellingen. Het voorzitterschap berust de eerste jaren bij de Heer A. van Sluiters, voorzitter van onze Stichting; de Simon Stevinstichting is in het overlegorgaan vertegenwoordigd door o.m. dr. H. Le Page. We hopen, dat na enige jaren dit West-Europesche overlegorgaan zal uitgroeien tot een werkelijk Europese instelling. Onze ervaringen met de Vlamingen stemmen ons hoopvol.
J. SNEEPGa naar voetnoot* | |||||||||||||||||||||||||||
Litteratuur
|
|