Neerlandia. Jaargang 94
(1990)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Snikken boven oude herinneringenMet de toekenning van de Visser-Neerlandiaprijs heeft mevrouw Toos Saal-Zuurveen veel publiciteit gekregen, meer dan deze prijs ooit opwekte. Haar Stichting Kinderboek-Cultuurbezit in Winsum stond volop in de schijnwerpers; hoezeer ook de prijs is uitgereikt voor persoonlijke verdienste, om die stichting valt niet heen te komen. Wie is de laureate en wat is haar verdienste, waaraan dankt zij de prijs, wat is die stichting en vooral: waarom? Hoe komt iemand op de idee een kinderboekenbibliotheek te starten?
Bijna iedereen heeft een zwak voor kinderboeken. Na hun nut gehad te hebben gaan ze op zolder. Niemand heeft ze nu nog in de kast, maar weggooien is zonde. Wie die zolder bezoekt en daar zijn jeugdboeken ziet, zal toch weer vertederd zijn en daarbij herinneringen ophalen. Dit universele, maar verwaarloosde zwakke plekje heeft Toos Saal herontdekt en in zekere zin uitgebaat. Een verzuchting in een dagblad resulteerde in een heuse bibliotheek.
Op haar zestiende publiceerde Toos Zuurveen haar eerste meisjesboek en er zouden er nog enkele volgen: Blitz, de lawinehond; Lutje, de pony; Vlinder in het net; Verboden terrein en andere. Een baan als exportmanager van de Exportcombinatie Noord-Nederland hield haar lange tijd van de kinderliteratuur af, maar via een omweg kwam ze er toch weer op terug. Bij de Rijksuniversiteit Groningen kon ze een zodanige baan krijgen dat ze ook kon studeren.
Via de studie sociologie kwam ze op het kinderboek, waarin een rijkdom wordt geëtaleerd aan het wereld-, tijd-, maatschappij- en kindbeeld van uiteenlopende tijden. En dan juist die van ‘de kleine luyden’: men schreef over dingen dicht bij huis. Een onderzoek naar al die functies van het kinderboek moet dit najaar resulteren in het boek ‘van zedenleer tot Bruintje Beer, met als ondertitel: kind, kindbeeld en kinderboek door de eeuwen (Stubeg, Hoogezand, 1990).
Een oproep in een artikel in het Nieuwsblad van het Noorden, onder de expliciete-kop ‘Toos Zuurveen vraagt voor lectuuronderzoek jeugdboeken te leen’ (NvhN 30.3.84) leidde tot een stroom van reacties. Het leek wel of de lezers zich aangesproken voelden en hun goed verborgen bezit opeens tevoorschijn haalden. Ze kreeg zo'n zeshonderd jeugdboeken ten geschenke en nog eens duizenden in leen, uit een tijdsspanne van honderdtwintig jaar. Ook die overweldigende reactie was weer goed voor een nieuw krante-artikel en nog méér boeken stroomden toe, vaak als geschenk. Toos Saal Zuurveen: ‘Ik kreeg een soort schuldgevoel dat ik over zoveel kinderboeken mocht beschikken, terwijl er misschien wel meer mensen zijn die ze graag wilden raadplegen zonder daarvoor naar Den Haag te moeten reizen’. Het in die stad gevestigde Nederlands Bibliiotheek- en Lectuurcentrum (NBLC) en de Koninklijke Bibliotheek lenen ze niet uit. De uitgever van het op stapel staande boek ‘Van zedenleer tot Bruintje Beer’, de heer Staats, meende dat ze dan zelf maar moest gaan uitlenen en ook haar man vond dat een goed idee (‘maar niet aan huis’). Met gevoel voor symboliek werd op 11 november 1985 (Sint Maarten) de Stichting Kinderboek-Cultuurbezit opgericht, een feit dat opnieuw welwillend door de pers werd gemeld. Het gemeentebestuur van Winsum, bood voor een symbolisch bedrag een verdieping van het voormalige gemeentehuis te huur aan en het Anjerfonds was zo goed de kosten voor het vertimmeren en verven te dragen.
In de tussentijd bleven de boeken binnenkomen, nu doorgaans als schenking: het was duidelijk dat met de stichting en het pand ‘the point of no-return’ gepasseerd was. Inmiddels was de hobby uit de hand gelopen en werd het gebruiksmateriaal voor het onderzoek van middel tot doel. Op 6 november 1986 stelde senator mevrouw Vonhoff-Luijendijk het museumbibliotheekje met toen drieduizend titels in gebruik. Inmiddels beschikt de bibliotheek in Winsum over zo'n vijftienduizend titels. Het is zijn eigen leven gaan leiden. Het niet geplande maar ook weer niet ongewenste kindje leeft bij de gratie van heel wat moeder-voedsters. Het zijn vooral vrouwelijke vrijwilligers die de collectie ontsluiten en de uitleningen verzorgen. Weliswaar wordt de collectie gekoesterd als een museum, maar iedereen mag de boeken ter hand nemen. De uitlening is kosteloos, alleen wie het per post leent wordt verondersteld de kosten van de porti bij retournering in te sluiten. En er is vrijwel nog nooit een boek niet terugbezorgd. De op schrijver, titel en trefwoord ontsloten collectie wordt geraadpleegd door mensen van uiteenlopende leeftijd. Er komen oudere mensen snikken boven hun herinneringen. Zij hebben vaak specifieke associaties met één bepaald boek, omdat moeder dat voorlas tijdens het bombardement op Rotterdam of juist omdat uit ‘tien kleine negertjes’ werd gereciteerd tijdens een ranselpartij in het concentratiekamp Amersfoort. Voor hen zijn er kleine hoekjes om uit te huilen. Eén bezoekster meldde nadien monter: ‘Nu ben ik van mijn trauma af’. De jeugd van tegenwoordig komt juist hier - en niet alleen bij de aanpalende openbare bibliotheek - boeken lenen, omdat er minder geweld zit in de oudere kinderboeken: ‘hier zijn fijnere boeken’, merkte een meisje op. Erg goed lopen de boeken uit de jaren dertig, hoe rolbevestigend ze ook zijn. Ook meisjesboeken (die sinds de jaren zestig niet meer geschreven schijnen te worden) | |
[pagina 34]
| |
lopen als een trein. Naar de stellige mening van Toos Saal kan een socioloog hier nog een studie van maken. En de oude spelling? ‘Ach, daar lezen ze overheen’.
De collectie is Toos Saal te stade gekomen bij haar boek ‘Van Zedenleer tot Bruintje Beer’. Haar boek valt in een gespreid bedje want de belangstelling voor het kinderboek is opeens zeer levendig. Het recent verschenen boek ‘De hele Bibelebontseberg’Ga naar voetnoot* wordt nu al beschouwd als het standaardwerk over de geschiedenis van het Nederlandse kinderboek. Inmiddels heeft het Letterkundig Museum laten weten graag een Museum voor het Kinderboek te willen openen. Dergelijke plannen blijkt ook het Nederlands Bibliotheek-en Lectuurcentrum in Den Haag te hebben, waar men al over een grote collectie historische jeugdboeken beschikt. De opzet is daar meer museaal: er wordt niet uitgeleend. In Winsum daarentegen zoeken ze net zo lang tot de gewenste titel is gevonden en bovendien is àlles te leen. Jaarlijks hebben ze drieduizend uitleningen, waarvan tweederde via de post. Het is gebleken dat aan een sociale behoefte wordt voldaan. Iedereen hier heeft zich bovendien opgetrokken aan de Visser-Neerlandiaprijs.
Het aan de prijs verbonden bedrag zal Toos Saal-Zuurveen inzetten om de reiskosten te betalen die ze maakt voor het afsjouwen van allerlei potjes met subsidie en om het ‘product’ Stichting Kinderboek-Cultuurbezit te ‘verkopen’. ‘Daar komt de oude exportmanager in me weer boven’. Ze hoopt met deze vis een grotere vis te vangen om het bestand in Winsum overeind te houden. Het veilig stellen van de toekomst en een opvolger vinden zijn de kopzorgen van nu.
Als onbezoldigd directeur had Toos Saal graag een betaalde kracht gezien, daar is ze al jaren met het ministerie van Cultuur (WVC) mee in de slag. Zelf zou ze zich graag meer op onderzoek en publiceren storten: ‘Hoe meer kennis je kwijt kunt des te leuker het is’. Haar initiatief ziet ze als een mooie levensvulling, maar het had evengoed iets anders kunnen zijn. Niettemin zegt Toos Saal-Zuurveen: ‘De Visser-Neerlandiaprijs is een aanmoedigingspremie, een stimulans, om door te gaan’.
Bart MAKKEN
Mevrouw Toos M. Saal-Zuurveen met haar beide paranymphen en de oorkonde behorende bij de ANV-Visserneerlandiaprijs.
|
|