Neerlandia. Jaargang 94
(1990)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||
Verenigd Koninkrijk 175 jaar geleden gestichtDit jaar is het honderdvijfenzeventig jaar geleden dat het Verenigd Koninkrijk werd gesticht. De belangrijkste data zijn 16 maart 1815, toen de Souvereine Vorst Willem I de titel van Koning der Verenigde Nederlanden aannam, en 21 September van dat jaar, toen de eerste zitting van de Staten-Generaal te Brussel werd geopend en de koning de eed op de Grondwet aflegde. Als op 22 September a.s. de slotzitting van het 40ste Algemeen-Nederlandse Congres te Brussel wordt gehouden, zal hieraan - naar wij stellig aannemen - aandacht worden gewijd. | |||||||||||
Herdenking van een mislukking?Men kan natuurlijk de vraag stellen: Moeten wij in Nederland en in Vlaanderen aandacht wijden aan de herdenking van wat toch op een mislukking is uitgelopen? Het herstel van de onafhankelijkheid in 1813 is in Nederland in 1913 en in 1963 herdacht. De jubilea van de Belgische staat zijn altijd een omstreden aangelegenheid geweest, waarop wij hier niet hoeven in te gaan. Maar het jaar 1815 betekent het begin van een koninkrijk dat in vijftien jaar bezweek, niet door agressie van buitenaf of door een pennestreek van de internationale diplomatie, maar door inwendige zwakte. Het is nog altijd de vraag of deze staat de kiemen der ontbinding vanaf zijn stichting met zich meedroeg en vroeg of laat wel móest bezwijken of dat een ander beleid, onder een andere koning, op den duur wel tot een geslaagde vereniging, na eeuwen van scheiding, had kunnen leiden. Wij willen hier niet de gehele geschiedenis van het Verenigd Koninkrijk trachten te beschrijven, noch ons wagen aan het opmaken van de balans van de voor- en nadelen van de mislukte vereniging.
Hoe men ook de geschiedenis van het Verenigd Koninkrijk beschouwt, niemand kan ontkennen dat het jaartal 1815 een belangrijk moment is geweest in de geschiedenis van de Lage Landen. Om toch enige dingen te noemen: de grondwet van dat koninkrijk is - tot de invoering van de nieuwe Grondwet in 1983 - de grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden gebleven, zij het geregeld herzien. De grenzen van Nederland, België en Luxemburg ten opzichte van hun ooster- en zuiderburen zijn (met uitzondering van de annexatie van Eupen-Malmédy na de Eerste Wereldoorlog en enige - nadien weer ongedaan gemaakte - grenscorrecties na de Tweede Wereldoorlog) sinds 1815 onveranderd gebleven. Tal van instellingen, zowel van openbaar als van particulier karakter, gaan op dit jaar, of de periode die onmiddellijk daarop volgde, terug. | |||||||||||
Koning Willem IBoven alles en allen uit is er de figuur van koning Willem I, die - om met de historicus Colenbrander te spreken - voor een ‘grootse taak’Ga naar eindnoot1 stond, die hij met een grote visie, uitgestrekt over alle terreinen, en met grote dadendrang trachtte te vervullen. Hem alleen als de koning-koopman te karakteriseren, zou - hoe groot zijn verdiensten zijn voor handel en nijverheid - onrecht doen aan zijn grote kwaliteiten, die men op letterlijk alle terreinen kan aantreffen. Zo hield hij zich bezig met de oprichting of herinrichting van de rijksuniversiteiten van Leiden, Utrecht en Groningen en die te Gent en Luik naast Leuven, de oprichting van rijksmusea en van openbare lagere scholen. Alleen al in Zuid-Nederland kwamen er van de laatste meer dan duizend, waardoor de daar bestaande achterstand ten opzichte van het Noorden, waar een behoorlijke onderwijswet in de Bataafse tijd was tot stand gekomen, kon worden aangevat. Naast de koning dient wel onmiddellijk Gijsbert Karel van Hogendorp genoemd te worden, ook hij - om opnieuw Colenbrander aan te halen - ‘een reus onder pygmeeën’.Ga naar eindnoot2 De koning wenste hem in het eerste ambt van de staat, dat van vice-voorzitter van de Raad van State, doch gaf dadelijk te kennen dat hij geen inbreuk op zijn prerogatieven duldde. Dit bleek toen Van Hogendorp als waarnemend voorzitter van het kabinet in de kritieke periode van Napoleons opmars naar het Noorden en de koning in de zuidelijke provincies verbleef, een maatregel van grote urgentie aan de Raad van State had voorgelegd - een verbod van uitingen pro Napoleon - zonder de goedkeuring van de koning daarvan vooraf te hebben verkregen. Het incident zou mede leiden tot het besluit van Van Hogendorp zich uit zijn hoge functie terug te trekken (1816).
Op de avond van donderdag 21 september 1815 zal de koning niet alleen hebben gedacht aan de grootse taak die vóór hem lag, maar ook hebben teruggedacht aan de bijna twee, buitengewoon enerverende jaren die aan dit moment waren voorafgegaan. Zelfs een korte schets van die jaren - een bijna onmogelijke opgave! - vergt het noemen van talrijke feiten en data. | |||||||||||
1813-1815: jaren van voorbereidingDe jaren 1813 tot 1815 stelden de Souvereine Vorst en zijn naaste raadgevers voor een groot aantal opgaven die | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
elk op zich genomen grote inspanningen vergden. Zij slaagden erin deze alle in een kort tijdsbestek op een bevredigende wijze tot een oplossing te brengen. Om zich een voorstelling van de moeilijkheden te vormen, kan men het best een vergelijking maken met de taken waarvoor de regering in Nederland gesteld was in de periode 1945-'49 of met de situatie waarin zich op dit ogenblik landen als Roemenië of Tsjechoslowakije bevinden. | |||||||||||
1. Bevrijding van het grondgebied. LegervormingTot de eerste taken waarvoor de Souvereine Vorst zich gesteld zag, behoorde de bevrijding van het grondgebied.
De vernietiging van de ‘grande armée’ in Rusland (1812) was ‘le commencement de la fin’ (het begin van het einde), naar het woord van Napoleons minister Talleyrand. De nu gevolgde vredesonderhandelingen mislukten, omdat Napoleon zijn posities niet wilde prijsgeven. De ‘volkerenslag’ bij Leipzig (oktober 1813) bracht Napoleons nederlaag naderbij: in het laatst van 1813 waren niet alleen Duitsland en Nederland bijna geheel bevrijd, maar deed Wellington ook een inval in Zuid-Frankrijk.
In Nederland werd in de beroemde proclamatie van 17 november 1813 ‘Oranje boven! Holland is vrij’, opgesteld door Van Hogendorp (1762-1834), de Prins van Oranje tot ‘Hoge Overheid’ uitgeroepen. Willem Frederik (1772-1843), oudste zoon van de laatste stadhouder, prins Willem V, keerde op 30 november uit Engeland terug naar zijn vaderland, dat hij in 1795 had moeten verlaten. Op 2 december aanvaardde hij onder de titel van Souvereine Vorst als Willem I de souvereiniteit, echter ‘alleen onder waarborging ener wijze constitutie, welke uwe vrijheid tegen volgende mogelijke misbruiken verzekert’. Het in november gevormde voorlopige Algemeen Bestuur had alle Nederlanders ontslagen van de eed van trouw aan Napoleon en het volk opgeroepen tot de strijd.
De Fransen hielden nog altijd een aantal vestingen in het Noorden bezet. Franse legers opereerden in de Zuidelijke Nederlanden. Zoals Van Hogendorp en de overige leden van het Driemanschap, Van der Duyn van Maasdam en Van Limburg Stirum, het politieke belang van een zelfstandig, Nederlands initiatief begrepen hadden bij het naderende einde van de Franse heerschappij, zo begreep de vorst het belang van een Nederlands, militair aandeel in de bevrijding. In de Noord-Nederlandse provinces opereerden Pruisische en Russische troepen
Koning Willem I, constitutioneel vorst, afgebeeld met de Grondwet van het Koninkrijk, voorwaarde voor de koning om de soevereiniteit te aanvaarden.
(vooral de Kozakken trokken de aandacht!), Engelse eenheden opereerden vanuit Zeeland en Staats-Brabant in de richting van Antwerpen (tot in de Tweede Wereldoorlog zou het belang van deze havenstad en de Scheldemonding blijken!).
Een nationaal leger kon niet zomaar uit de grond gestampt worden. Door de conscriptie gedwongen hadden drie lichtingen Nederlanders, in totaal 15.000 man, deelgenomen aan de tocht naar Rusland. Een groot deel van hen was gesneuveld, omgekomen door de ontberingen of in krijgsgevangenschap geraakt. Uit deze laatsten werd nu in Duitsland een drietal bataljons infanterie gevormd, het Oranjelegioen. Ook uit in Engeland verblijvende krijgsgevangenen werd een bataljon gevormd, terwijl uit dat land tevens geweren en andere krijgsbeno- | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
digdheden werden aangevoerd. In Nederland werden slecht-geëncadreerde, niet-geoefende eenheden gevormd, die met pieken en hooivorken bewapend ternauwernood in staat waren de door de Fransen bezette vestingen af te sluiten en uitvallen te beletten. In korte tijd kwamen besluiten tot stand voor de vorming van:
| |||||||||||
Admiraal Verhuell en het vraagstuk der ‘collaboratie’Het zou nog tot 23 mei 1814 duren eer de laatste vesting, Delfzijl, overgegeven werd. Curieus voor ons die de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog kennen, is het gedrag van de vice-admiraal Verhuell, die in de tijd van de inlijving bij Frankrijk belast was met de verdediging van de Noordzeekust en nu - ook na dringende oproepen van de Vorst - weigerde zich als commandant van de stelling van Den Helder met zijn grotendeels uit Nederlandse schepen bestaande eskader over te geven. Hij slaagde er zelfs in een van zijn adjudanten naar Frankrijk te zenden om aldaar van Napoleon zelf instructies te ontvangen. Deze zette hem aan tot volhouden en zelfs nadat Napoleon op 6 april 1814 troonsafstand had gedaan (met behoud van de keizerstitel verkreeg hij de souvereiniteit van Elba), liet Verhuell de vlag der Bourbons wapperen boven zijn fortificaties, totdat een militaire afgezant van de inmiddels tot koning uitgeroepen Lodewijk XVIII hem kon overtuigen dat hij ontslagen was van uit zijn eed voortvloeiende plichten. Frans militair personeel en Franse oorlogsschepen gingen terug naar Frankrijk. Verhuell liet informeren of de vorst op zijn diensten prijsstelde, maar ondanks het feit dat - anders dan in de twee wereldoorlogen - allen die in dienst van de vreemde heerschappij waren geweest, niet als verraders of collaborateurs beschouwd werden, kon de Souvereine Vorst hem zijn volgehouden weerstand toch niet vergeven. Na nog een mislukte poging, vestigde hij zich in Parijs waar hij Napoleon begroette en later benoemd werd tot Pair van Frankrijk. Wij besteedden wat uitgebreider aandacht aan zijn geval, omdat wij met onze herinnering aan de beide wereldoorlogen in onze landen geneigd zijn vergelijkingen te maken met het probleem van het activisme, de collaboratie of zelfs het in Duitse krijgsdienst treden. Men moet bedenken dat Prins Willem V alle ambtenaren en officieren van de Republiek had ontslagen van hun eed en dat allen, zowel in Noord- als in Zuid-Nederland, burgers waren geweest van het Franse keizerrijk. Er waren in het Noorden slechts weinigen geweest die zich in al die jaren tussen 1795 en 1813 geheel afzijdig hadden gehouden en slechts enkelen hadden in betrekking tot de verdreven stadhouder en zijn familie gestaan. | |||||||||||
2. Grondwet. Wetgeving en bestuurNiet minder dringend was het uitvoering geven aan de vaststelling van de constitutie, die de Souvereine Vorst in zijn proclamatie van 2 december 1813 immers verbonden had aan de aanvaarding van de souvereiniteit. Ter beschikking was de schets die Van Hogendorp reeds in 1812 gemaakt had. Hij werd voorzitter van de op 21 december ingestelde commissie tot de vaststelling van een ontwerp-grondwet. Zorg werd gedragen dat in de commissie alle provincies vertegenwoordigd waren en dat de partijen van Prinsgezinden en Patriotten, die in de voorgaande jaren zo fel tegenover elkaar hadden gestaan, onder de nieuwe verhoudingen beide hun aandeel zouden hebben in de vormgeving van deze verhoudingen. Onder hen was één rooms-katholiek, alle overigen waren hervormden. Zo sterk was de wil tot samenwerking en het besef dat niet zonder meer tot het oude kon worden teruggekeerd, dat gezegd werd dat de vorst patriots was geworden!
De vorst had de schets met Van Hogendorp besproken en als leidraad voor de besprekingen aangewezen, zonder dat de commissie gehouden was zich er geheel of gedeeltelijk aan te houden. De schets werd op 27 december gedrukt en nog op dezelfde dag in de eerste commissievergadering besproken. Belangrijk met het oog op de vereniging met de zuidelijke provincies waren de bepalingen: ‘De Christelijke Hervormde Godsdienst is die van de Souvereine Vorst’, en: ‘Aan alle bestaande godsdiensten wordt gelijke bescherming verleend’. Hun belijders zouden dezelfde burgerlijke voorrechten genieten en gelijke aanspraak hebben op het bekleden van openbare ambten. | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
In een plechtige vergadering op 29 maart 1814 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam werd het ‘Ontwerp van een Grondwet voor de Verenigde Nederlanden’ door een grote meerderheid van de zeshonderd daartoe benoemde notabelen goedgekeurd. De dag daarop had op dezelfde plaats de inhuldiging plaats, die sindsdien traditie is geworden in deze kerk.
Intussen had de vorst reeds een reeks van besluiten uitgevaardigd; de ene kamer der Staten-Generaal, bestaande uit vijfenvijftig leden, trad nu voor alle in de Grondwet genoemde onderwerpen als medewetgever op.
In het bestuur van gemeenten en provincies en zelfs onder de ministers vond men velen die in de Bataafse Republiek, het Koninkrijk Holland of het Keizerrijk ambten hadden vervuld. Wij zagen hiervoor al dat daarin hoegenaamd geen beletsel gezien werd. Ook vele wetten uit de voorgaande jaren kon en wilde men niet afschaffen, zoals de verplichting van aangifte van geboorte en overlijden, de voltrekking van het burgerlijk huwelijk e.d. Er waren er die meenden dat al deze zaken nu afgedaan hadden! | |||||||||||
3. De grenzen van het rijk. De koloniënAlleen al de uitoefening van het bestuur en de invoering van besluiten en wetten deden de vraag rijzen naar de juiste vaststelling van het grondgebied. De vorst zond zijn commissarissen ook naar Staats-Vlaanderen en naar die gebieden in Limburg, die reeds bij het Haags Verdrag van 16 mei 1795 aan Frankrijk waren afgestaan. In de Limburgse gebieden stuitte hij echter op de met instemming van de geallieerden door Pruisen benoemde gouverneur-generaal. Ook de omvang van de reeds in april 1813 door Engeland aan Willem toegezegde vergroting van grondgebied was een zaak die nog veel bemoeienissen van de vorst en diplomatieke onderhandelingen van de grote mogendheden (ook Frankrijk!) zou vergen. Uit de bevolking in het Zuiden, die weinig blijk gaf van instemming met de gedachte van vereniging met het Noorden, trachtten enkele notabelen en de hoge geestelijkheid een stem in het kapittel te krijgen.
Willem zelf vroeg in november 1813 geheel België en al het gebied tussen Maas, Rijn en Moezel. De Engelsen dachten aanvankelijk slechts aan een vergroting tot aan de lijn Antwerpen, Maastricht en Gulik. Daar Oostenrijk, ondanks verzoeken uit de Zuidelijke Nederlanden, deze gebieden niet terugwenste (al werd weer wel een Oostenrijkse gouverneur-generaal van Belgische afkomst benoemd) en ook het prinsbisdom Luik niet hersteld werd, kwam een voorlopige regeling tot stand ten gunste van de Souvereine Vorst, die op 1 augustus 1814 als gouverneur-generaal het voorlopig bestuur overnam (Eerste Vrede van Parijs 30 mei 1814 en het geheime protocol van Londen 21 juni).
Het Wener Congres zou nader beslissen, met name ten aanzien van de oostelijke grenzen van deze gebieden. Pas in 1815 werden deze vastgelegd (Verdrag van Wenen 31 mei, opgenomen in de Algemene Acte van het Wener Congres 9 juni). | |||||||||||
Gebiedsuitbreiding in het ZuidenNapoleons terugkeer van Elba en zijn definitieve nederlaag bij Waterloo (18 juni 1815) leidden tot de Tweede Vrede van Parijs (20 november 1815). Deze leverde een gebiedsuitbreiding aan de zuidelijke grens op. Alvorens hierop nader in te gaan, moeten wij eerst iets zeggen over het kader waarin deze gebiedsuitbreiding plaatsvond.
Zoals bekend gold op het Wener Congres op voorstel van Talleyrand het legitimiteitsbeginsel, d.w.z. herstel van de rechten der souvereinen, niet het beginsel van de nationaliteit. In het streven naar een nieuw Europees evenwicht wilde men bovendien het Frankrijk van Lodewijk XVIII niet vernederen.
Bij de Eerste Vrede van Parijs ontving Frankrijk de grenzen van 1792. Dat Napoleon na zijn terugkeer van Elba zo'n enthousiast onthaal van de Fransen had ontvangen (de ‘Honderd dagen’), deed de geallieerden, na Napoleons definitieve nederlaag, uitzien naar betere waarborgen voor de veiligheid in Europa.
Zo schreef de vertegenwoordiger van Pruisen, Wilhelm von Humboldt, in de zomer van 1815 in zijn in de taal der toenmalige diplomatie geschreven Mémoire confidentiel in algemene zin over de noodzaak van een veilige grens en wel door afstand van ‘les places fortes dont la France depuis qu'elle les possède, s'est servie comme de points d'aggression’. Even verder vervolgt hij: ‘La Belgique acquierait plusieurs points importants’Ga naar eindnoot3 (wijst het gebruik van de naam België erop dat er toen nog sprake was van een zelfstandig voortbestaan van de voormalige Oostenrijkse Nederlanden?).
Het is in overeenstemming met deze Pruisische voorstellen dat de grenzen van Frankrijk bij de Tweede Vrede van Parijs werden teruggebracht tot die van 1790. Frankrijk moest het Saarland en Savoye afstaan. Aan de zuidelijke grens van het inmiddels tot stand gekomen Verenigd Koninkrijk vond - zoals gezegd - een niet onaanzienlijke gebiedsuitbreiding plaats, | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
| |||||||||||
De KoloniënIn de zomer van 1814 vonden ook de onderhandelingen met de Engelsen plaats over de koloniën. Engeland was bereid deze grotendeels terug te geven ter versterking van de positie van het nieuwe Verenigd Koninkrijk. Niet terug kwamen: Ceylon (dat reeds eerder bij verdrag was afgestaan), Berbice (de ‘Barbiesjes’ van de zegswijze), Demerara en Essequibo, de drie koloniën aan de rivieren van die naam, tezamen later Brits Guiana vormend (thans Guyana) en de Kaapkolonie, het enige gebied dat een echte kolonie, een volksplanting, mocht heten. Naast de bezittingen in Oost- en West-Indië behield Nederland de Goudkust. Daendels, wel de meest bekende Patriot, die gouverneur-generaal van Indië geweest was (1808-1811), werd voor benoeming op deze post gepasseerd en werd gouverneur van St. George del Mina aan de Goudkust, waar hij in 1818 overleed.
Op Desjima bij Nagasaki was de Nederlandse vlag altijd blijven waaien. Als men bedenkt dat de handelsfactorij op dit eilandje van nog geen hectare de toegangspoort was van de Rangakoe, de ‘Hollandse wetenschap’, die de basis vormde voor de latere ontwikkeling van het moderne Japan, was het bezit hiervan achteraf bezien vele malen belangrijker dan dat van de drie Zuidamerikaanse plantagekoloniën waarvan het verlies ernstig betreurd werd en waar thans alleen nog enkele namen en woorden ter plaatse aan de Nederlandse aanwezigheid herinneren.
Als men leest dat de Souvereine Vorst in deze periode ook nog te maken kreeg met de diplomatieke verwikkelingen van de door een Engelse prinses verbroken verloving met de Erfprins, die later zou trouwen met Anna Paulowna, de jongste zuster van tsaar Alexander I, en dat ook in het bijzonder de regeling van de staatsschuld en de oorlogslasten hem veel zorgen hebben gegeven, kan men niet zeggen dat koning Willem tot het soort der ‘rois fainéants’ (nietsdoende koningen) behoorde! | |||||||||||
4. De uitroeping van het Verenigd KoninkrijkNog waren de diplomatieke onderhandelingen over alle genoemde kwesties - vergroting van het gebied of vereniging met België, met de kwesties van de grenzen en de koloniën - niet geheel afgelopen, toen Napoleon terugkeerde. Op 1 maart 1815 landde hij te Cannes. Willem begreep dat Napoleons hoofdmacht zich naar de Nederlanden zou richten. Hij proclameerde op 16 maart de vereniging van Noord en Zuid en nam daarbij de koningstitel aan. In de strijd met Napoleons Noorderleger hadden de Nederlandse troepen onder bevel van de Prins van Oranje een belangrijk aandeel door hun standhouden in een kritiek ogenblik op het strategische punt van Quatre-Bras. | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
In april begon een nieuwe commissie aan de besprekingen over de noodzakelijke wijzigingen van de Grondwet. Tot de leden werd ook een Joods lid, Jonas Daniël Meijer, benoemd. Dat de kwestie van de godsdienst het voornaamste obstakel zou zijn zowel bij de vereniging als bij de latere ontwikkeling tot ‘het rampjaar 1830’Ga naar eindnoot4 bleek vanaf het begin. Zo leidde het verzet tegen de handhaving van het burgerlijk huwelijk tot de maatregel dat op een kerkelijk huwelijk een burgerlijke voltrekking diende te volgen, wilde het burgerlijke gevolgen hebben. Ook deze maatregel kon de clerus niet tevredenstellen.
Dat het grondwetsartikel dat de koning tot de Nederlandse Hervormde Kerk zou behoren, moest vervallen, was zeker voor hem geen bezwaar, omdat hij bij de eerdere bespreking in het Noorden al opgemerkt had dat hij als enige geen godsdienstvrijheid genoot! Maar van de gelijkberechtiging van alle bestaande godsdienstige gezindheden kon geen afstand gedaan worden.
Door de krachtige druk van kerkelijke zijde verwierp de meederheid van de daartoe opgeroepen notabelen de voorgestelde grondwet. In vele geschiedenisboeken kan men lezen dat de grondwet in het Zuiden voor aangenomen verklaard werd door de wegblijvers en degenen die tegengestemd hadden wegens het artikel over de gelijkstelling der godsdiensten, bij de voorstemmers te rekenen. Dit deed de koning echter niet.
In de proclamatie, volgende op de teleurstellende uitslag, werd eraan herinnerd dat de artikelen over de godsdienst in de voorwaarden der vereniging begrepen waren en bovendien overeenstemden met de beginselen van de Europese staatsinrichting. Als deze waarheid niet verduisterd was zouden de stemmen van hen die uitdrukkelijk verklaard hadden te hebben tegengestemd wegens genoemde artikelen, zich tenminste bij de voorstemmers gevoegd hebben. (Dan zouden negen stemmen aan een meerderheid ontbroken hebben!) Gelet op de eenstemmige aanvaarding door de noordelijke Staten-Generaal werd geconcludeerd tot de instemming van de meerderheid der ‘gezamenlijke onderdanen’. Dit gaf aanleiding tot de spottende opmerking van ‘l'arithmétique hollandaise’ (Hollandse rekenkunde).
Wie de aantallen voor- en tegenstemmers in de verschillende arrondissementen bekijkt, ziet dat het taalverschil in ieder geval geen enkele rol gespeeld heeft.
Op 21 september 1815 werd de eerste zitting van de Staten-Generaal in het stadhuis te Brussel geopend en hield de koning de eerste troonrede. Daarop volgden naar het voorbeeld van de ‘Blijde Inkomste’ van het oude hertogdom Brabant op het Koningsplein de openbare eedsaflegging en inhuldiging. Vandaar ging de stoet naar de St.-Goedelekerk, waar na een ‘afspraak’ in verzoenende toon door de dienstdoende geestelijke, het Te Deum werd aangegeven.
De Staten-Generaal bestonden nu uit twee Kamers, met een gelijk aantal leden uit Noord en Zuid, toen een grief van het Zuiden, maar voor de latere beschouwer een bewijs van staatkundige wijsheid, wilden de verenigde delen van het rijk in gelijkheid hun eenheid vinden. | |||||||||||
Ons aller koning Willem IWij kunnen hier niet de gehele geschiedenis van het Verenigd Koninkrijk, noch het gehele beleid van koning Willem I beschrijven. De gebeurtenissen in België leidden helaas ook tot een verwijdering van de koning van zijn noordelijke onderdanen. Maar alleen reeds om zijn taalbesluiten heeft hij de dank van de Vlaamse Beweging verworven en die van de gehele Nederlandstalige gemeenschap verdiend. Wat ook zijn tekortkomingen mogen zijn geweest, alleen reeds om zijn inzet voor de onafhankelijkheid en de eenheid van de Nederlanden verdient ‘ons aller koning Willem I’ de erenaam ‘de Grote’, die kortzichtigheid in Noord èn Zuid hem ten onrechte onthouden heeft. drs. J.W. SCHNEIDER |
|