| |
| |
| |
De Nederlanden in het Europa der toekomst
Europa verandert snel.
De ontwikkelingen in centraal en Oost-Europa volgen elkaar in hoog tempo op. Regeringen hebben moeite hun beleid te bepalen.
Ook West-Europa verandert. Het magische jaar 1992 komt nader.
Hoe verhouden Oost- en West-Europa zich tot elkaar in de naaste toekomst?
Hoe die verhouding ook zal zijn, er moet worden nagedacht over de plaats van de Nederlanden in het zich vernieuwende Europa.
Bestaan die Nederlanden?
Prof. Dr. P.F. Maas waagt dat te betwijfelen, gezien de eerste regels van zijn hierbij afgedrukt artikel.
| |
Begripsbepaling
De Nederlanden bestaan niet. Niemand die een traan laat bij deze vaststelling. En dat mag tekenend heten. Immers, vanuit de Groot-Nederlandse gedachte, of, zo je wilt, vanuit nationalistisch standpunt bezien, zou de staatkundige verdeeldheid van de Nederlandse natie ons moeten beroeren, ons moeten bewegen tot een streven naar hereniging binnen dezelfde landsgrenzen. En dat doet zij niet. Basken, Duitsers, leren, Koreanen, Koerden, al deze volkeren ervaren de staatkundige scheidslijnen als tijdelijk, pijnlijk en onaanvaardbaar. Voor hen geldt, en nu parafraseer ik de historicus Rüter, dat staat en natie niet te scheiden zijn. Vallen staat en natie samen, dan is de staat uiting én het instrument van de volledige ontplooiing van het nationale leven. Het staatkundige streven van de natie kan zich dan uiten in vormen die in overeenstemming zijn met haar wezen. Datzelfde streven kan de eigenaardige wensen en waarden van juist die natie zuiver tot gelding brengen.
België alléén lukt dat nooit, omdat deze staat twee natieën omklemt.
Nederland alléén lukt dat nooit, omdat deze staat slechts een deel van de Nederlandse natie omvat. Voor het overige deel der natie toonde Nederland nimmer méér dan incidentele en zelfzuchtige belangstelling. De vlamingen stonden steeds met de rug tegen een muur, waar een nationaal tehuis, een nationaal achterland had kunnen zijn. Van Groot-Nederlands nationalisme komen we in de geschiedenis wel enige embryonale sporen tegen, maar in de hoogtij-dagen van het moderne nationalisme weinig meer dan marginale aanzetjes van randgroepen met soms een reactionaire, fascistoïde signatuur. Het woord natie is afgeleid van het latijnse werkwoord nasci, geboren worden, en betekent feitelijk een groep mensen met dezelfde oorsprong, met dezelfde wortels. De Middeleeuwen kenden geen natie-vorming in de moderne betekenis. Met ‘natio’ werd de landaard bedoeld. De Parijse universiteit bijvoorbeeld verdeelde de studenten naar natie, de Franse, Picardische, Normandische en Engelse nationes. Pas in de 17e eeuw, met de opkomst van een Franse en Engelse staat, gevoed door het besef van eigen identiteit, dat ontstond door onderlinge strijd en confrontatie, kreeg nationalisme zijn markante betekenis.
Laten we eens nagaan welke factoren gemeenlijk een gemeenschap tot een natie maakten en daarbij de vraag beantwoorden waarom de Nederlandse natie-vorming onvolkomen, ja achterwege bleef.
Geografische condities vormden zeker een factor van belang. Het isolement van Italië achter de Alpen bijvoorbeeld, hoewel, achter de Pyreneeën groeiden twee naties naast elkander. De lage landen aan de zee, ‘Le Pais Bas’, ‘Brabantia’ (Erasmus), ‘Flandre(s)’, ‘Belgium nostrum’, waar de lingua Belgica, de Nederduytsche of onze Nederlantscher sprake de voertaal was (we spreken over de periode na 1500 met de Habsburger Karel de Vijfde als vorst, die naar eigen zeggen Spaans tegen God, Italiaans tegen de vrouwen, Frans tegen mannen en Duits tegen zijn paard sprak) kenden geen scherpscheidende, natuurlijke grenzen; wel zee, rivieren en heuvels als onderscheiding van de omgeving. De geografische situering bevorderde noch bemoeilijkte enigerlei natie-vorming.
Een en ander ontleen ik aan de voortreffelijke studie van prof. dr. H. de Schepper, ‘Belgium Nostrum’ getiteld. De godsdienst kan eveneens een drijfveer tot eenheid zijn, spontaan of daartoe door de machthebbers aangewend conform de regel cuius regio, cuius religio. Het systeem van lands- of dwangkerk, van staatsgodsdienst vond nog lang na 1500 algemeen toepassing omdat het de centralisatie en sociale controle vergemakkelijkte. Omgekeerd werden ketters, veelal met verbindingen in het buitenland, als bedreigend, onrustbarend en verraderlijk vervolgd. Anders dan voor de Duitsers, zou geloofsverdeeldheid de vorming van één, Nederlandse natie vrijwel blokkeren.
Dwingender dan geografie of religie drijft de taal, die naar binnen bindt en naar buiten scheidt, een natie naar staatkundige eenheid, hoewel moeilijk het bestaan van een Zwitserse natie of zelfs, zij het dunnetjes, van een Belgische natie ontkend kan worden. Kortom, alle genoemde factoren kunnen de eenheid van een natie bewerkstelligen, onmisbaar zijn ze niet.
Wezenlijk en bepalend voor natie-vorming is de historische lotsverbondenheid, door de eeuwen heen; een fatale verbondenheid, een door het lot beschikte eenheid, die sentiment wekt en onmiddellijke reflexen bij het individu. Natievorming vergde eeuwen van strijd, op of tegen het water, strijd om economisch voordeel, strijd om macht, méér macht, om overmacht als bescherming tegen vreemd-talige, inhalige en veelal brutale indringers en overheersers, plunderaars en verkrachters.
| |
| |
De Schepper e.a. toonden overtuigend aan dat in de Lage Landen een besef van saamhorigheid, van lotsverbondenheid, van verwantschap aanwezig was en zelfs groeiende, - door Willem van Oranje als zodanig onderkend en lange tijd gekoesterd als mogelijke grondslag voor één, Nederlands, rijk. Nog voordat het besef van saamhorigheid kon dwingen tot staatsvorming, schiep de Opstand tegen Spanje een ijzeren gordijn tussen Noord en Zuid, later tussen België en Nederland, met grenzen, die dwars door het kerngebied der Nederlanden sneden. De Opstand, begonnen in Brabant en Vlaanderen, met Holland en Zeeland het economisch en cultureel kerngebied, eindigde in volstrekt willekeurige, door list en krijg bepaalde grenzen. In het Noorden ging de Republiek der Verenigde Provinciën, met restanten van het zuidelijke kerngebied als generaliteitslanden, een eigen weg, als een soort statenbond, calvinistisch, burgerlijk, succesvol in handel en scheepvaart, met steunpunten in alle delen van de wereld, cultureel verrijkt door tienduizenden vluchtelingen uit het Zuiden, de Schelde zorgvuldig gesloten houdend.
Het Zuiden ging een geheel andere weg, heroverd door troepen van de katholieke monarchie, die geloofs- noch gewetensvrijheid duldde en een triomfale contrareformatie inzette. Het Zuiden moest blik en handel zuidwaarts keren, onderworpen aan vreemde machthebbers, buigend voor overmacht waar het Noorden vrijheidslievende, tolerante en op rechtvaardigheid geïnspireerde concepties ontwikkelde en exporteerde, moraliserend met de opgestoken vinger zonder evenwel het eigenbelang te schaden. Dat eigenbelang hield Calvinisten en Regenten bijeen, met altijd wel een Prince van Oranje in momenten van existentiële nood, om leiding te geven of het evenwicht te herstellen.
Welke conclusies verbind ik aan het echèc van de Groot-Nederlandse gedachte, voor onze toekomst in Europa.
1. | Indachtig Guido Gezelle: ‘Die geen taal heeft is geen naam weert, waar geen taal leeft is geen volk’ en W.F. Hermans: ‘Wie een taal spreekt, die zijn moedertaal niet is, die wordt naar beneden gedrukt, onherroepelijk’ stel ik de taalverbondenheid, de taal-eenheid voorop, als bindende kracht én als te beschermen project. |
| |
2. | De afwezigheid van een dwingende, historische lotsverbondenheid, het duale karakter van zowel België als Nederland (denk aan Friesland of de scheidslijn der grote rivieren) en de actuele machtsverhoudingen staan een Belgisch-Nederlandse culturele integratie, of liever een vergaande culturele symbiose in de weg, althans als staatkundige doelstelling van de centrale overheden. |
| |
3. | Het Gallo-Romaans georiënteerde België en het Duits-georiënteerde Nederland (in termen van cultuur, politiek en economie) kunnen pas centraal en systematisch een dergelijke culturele integratie, voorwaarde voor overleving, gaan realiseren, indien zij toetreden tot de Frans-Duitse samenwerking. Een intra-Europees verbond van Frankrijk-Duitsland-België en Nederland, voorkomt ‘verwildering’ van het Waals en Vlaams nationalisme en schept ruimte voor een Groot-Nederlandse cultuurpolitiek, naar binnen, maar ook extern. |
| |
4. | Nu al zouden de centrale overheden ruimte moeten scheppen voor een doelgericht beleid naar herstel van wat ik de Bourgondische regio zou willen noemen. Vlaanderen, Brabant en Zuid-Nederland hebben nog zoveel gemeen, dat zij een eigen Euregio kunnen en moeten vormen, cultureel, maar ook sociaal-economisch. De regionale overheden zouden een drukgroep kunnen en moeten vormen ten einde de kunstmatige, door achterhaalde, nationale concepties gedicteerde desintegratie onmiddellijk te stoppen. |
| |
5. | Het Algemeen-Nederlands verbond dient een eigen verantwoordelijkheid te nemen door: Het initiatief te nemen tot het bijeenbrengen van bijvoorbeeld de Taalunie, het ANV, het ANC, de Vlaams-Nederlandse Stichting Ons Erfdeel, de Stichting Zuidnederlandse Ontmoetingen en het Noord-Zuid Contactcentrum Volksontwikkeling. Al deze organisaties tesamen zouden een Charter der Nederlandse Cultuur, een Handvest tot culturele integratie van het Nederlands taalgebied, moeten vaststellen, en elk half jaar congresseren bij wijze van legitimatie van initiatieven, die tevoren goed voorbereid zijn en publicitair doorklinken. |
Bijzondere leerstoelen in te stellen aan een aantal universiteiten, met als leeropdracht onderwijs en onderzoek naar de Groot-Nederlandse gedachte in relatie tot de culturen in de Europese Gemeenschap en daarbuiten.
Nu reeds collaboreert de elite met de Anglo-Amerikaanse ambities en onder volstrekte verwaarlozing van de Nederlandse identiteit.
Vermeend eigenbelang en misplaatst superioriteitsgevoel brengen de elite tot vervreemding van het eigen culturele erfgoed van eigen volk en haard, zoals in de 19e eeuw dezelfde elites bij voorkeur de Franse taal spraken, zichzelf aldus onderscheidend van de ‘heffe des volks’.
| |
| |
| |
Europa der toekomst
Laat ons vooral niet vergeten dat de Nederlandse cultuur deel uitmaakt van een bredere cultuurkring en wel de Europese of westerse cultuur. Prof. mr. S.W. Couwenberg heeft eerder in ‘Neerlandia’ de aandacht gevestigd op de hernieuwde belangstelling voor de nationale identiteit en cultuur in het perspectief van een verenigd Europa. Dat mag verwonderlijk heten, omdat in de jaren zestig en dan vooral in progressieve kringen, de eigen, nationale cultuur tot een historisch en achterhaald relict van de vorige eeuw verklaard werd. In de moderne, internationaal gevormde, industriële cultuur zou enkel klasse, klasse-solidariteit en eigenbelang tot culturele groepsvorming voeren. De historicus Boogman, toch niet de meest marxistische geschiedbeoefenaar, zag voor het Nederlands als cultuurtaal weinig toekomst in een verenigd Europa.
De cultuurloochening lijkt inmiddels weer achterhaald. Prof. Hofstede (R.U.L.) stelde in zijn oratie dat nationale zelfkennis een voorwaarde vormt voor een effectief functioneren in internationale condities. Je Nederlandschap neem je overal mee en bepaalt zowel je reactie op anderen als hoe anderen op jou reageen. Prof. Rozemond wilde onlangs de eigen Nederlandse signatuur als criterium hanteren voor de mate waarin de Europese integratie voor ons nog aanvaardbaar blijft. Hoever gaan we in onze bereidheid om grote delen van onze ‘politieke en sociaal-economische cultuur te laten europeaniseren in een E.G. die op haar beurt steeds meer verangelsakst en Japaniseert? De W.R.R. (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid) liet het rapport ‘Cultuur zonder grenzen’ het licht zien en het Instituut Clingendael te 's-Gravenhage organiseerde een conferentie over hetzelfde thema, waar Ernst van Altena waarschuwde voor de vloedgolf aan cultuurvreemde produkten, die het eigen cultuurprodukt verdringen of verstikken. Al eerder sprak hij de vrees uit dat binnenkort onze ‘heffe des volks’ geen Nederlands meer spreekt, maar ondertitels en reclamejargon, een taal zonder lidwoorden in de verkeerde tijden gezet en voor elk woord een synoniem met de minste lettertekens. Overigens bedient de Nederlandse elite zich bij voorkeur van Anglo-Amerikaanse uitdrukkingen. Dit onnodig vertoon van een veelal afwezig cosmopolitisme is minder onschuldig dan het lijkt.
Kortom, het verenigd Europa van 1992 roept defensieve reacties op. Het perspectief van een coëxistentie met ‘grote’ culturen, van confrontatie met de Angelsaksische, Gallisch-Romaanse en Germaanse beschavingen, verwekt in nederlandse kring gevoelens van zorg en angst, hetgeen gemakkelijk kan doorslaan naar een reactionair zich afwenden van het Europese ideaal. Dat laatste zou ik betreuren, ook al omdat de vitaliteit van een groot-Nederlandse cultuur bij enige inspanning de eeuwen zal trotseren. Nergens verdween ooit een volkstaal, tenzij de dragers ervan uitgeroeid werden, zoals de Indianen overkwam. De Sovjet-Unie voerde een bewuste en agressieve russificatie-politiek in Oost-Europa binnen de eigen landsgrenzen, maar kon niet voorkomen dat Esten, Letten, Litouwers, Polen, Armeniërs, Oekraiëners en Georgiërs hun eigen taal bleven spreken en aldus bewust bleven van de eigen nationaliteit in termen van cultuur, d.w.z. leefwijze in allerlei vorm. Men kan tegenvoeren dat overheersing het nationaliteitsbesef juist conserveert en aanwakkert en dat derhalve een vreedzaam cultureel imperialisme veel gevaarlijker is, omdat dit sluipend, onopgemerkt te werk gaat. Welnu, ook de Friezen bewaarden hun taal en identiteit, althans ten dele.
Ik kan verwijzen naar een artikel van drs. A.J. van der Staay, directeur van het Sociaal-Cultureel Planbureau, in het blad ‘Europa’. Dit hoofdbestuurslid van de Europese beweging in Nederland beklaagt zich juist over het ontbreken van een Europees cultuurbeleid. Het Verdrag van Rome kent zelfs geen paragraaf, die voorziet in een Europees cultuurbeleid. De E.G. heeft in haar streven naar een vrijgemaakte, interne markt drie keer willen ingrijpen in de sfeer van culturele produktie en distributie. Het ging om de film-industrie, de televisie en de vaste boekenprijs en in alle gevallen moest de Europese Commissie met bebloede kop retireren. De Commissie compromitteerde zich zelfs, doordat zij de verdenking op zich laadde geen ander beginsel te dienen dan de ongeremde commercie, zelfs als deze buiten-Europese belangen diende. Maarten Mourik, oud-ambassadeur Culturele Samenwerking wijst op deze en dergelijke gevolgen van Europese economische eenwording op indringende wijze in zijn boek ‘Culturele coëxistentie’ (zie onder Boekbespreking elders in dit nummer).
Dit falen bevat wel een les, namelijk deze: als wij niet oppassen wordt het verenigde Europa een vrijplaats voor ondernemers, al dan niet met vreemd kapitaal werkend. Dan lopen we allemaal met reclameteksten op buik en rug en zenden radio en televisie de Godsganselijke dag commerciële rommel uit. Ik heb het grootste respect voor verantwoord werkende ondernemers en ondernemingen, maar verafschuw het type ondernemer dat uit winstbejag ‘jenseits von Gut und Böse’ leeft.
Een Verenigd Europa moet er komen of anders reduceert het verdeelde Avondland zichzelve tot een verbleekte herinnering aan een beschaving, waarvan de universele waarden velen, ook buiten Europa, wisten te bezielen, velen uitzicht gaven op een wereld van waarheidsliefde, gerechtigheid, verdraagzaamheid, individuele ontplooiing en vrijheid, democratie en zelfbeschikking, christelij- | |
| |
ke naastenliefde en humanistisch broederschap. Het Verenigd Europa móét er komen als middelaar tussen Oost en West, tussen Noord en Zuid, als toevluchtsoord naar politiek vervolgden, voor wie fundamentalisme, totalitarisme of maffiose heersersklieken te klemmend, te bedreigend wordt. Het Verenigd Europa moet er, tenslotte, komen om de eigen Europese identiteit opnieuw te formuleren, opnieuw te bezielen, als een phoenix oprijzend uit de as en verdeeldheid van de broeder-oorlogen, zodat de 21e eeuw een tijdperk kan worden van Europese Renaissance, vol inspiratie voor kunstenaars en wetenschappers en met doorbreking van de enghartige hokjesgeest. Een culturele renaissance als antwoord op een post-industriële wereld, waarin de menselijk maat zoek raakte, Kafka's angstvisioenen werkelijkheid werden en de mens, door Marcuse voorzegd, verschrompelde tot één dimensie, enkel nog consumerend in ruil voor enkele uren ontzield werk.
Wat mij betreft mag het Verenigd Europa komen, liever vandaag dan morgen. Een ‘Europa zonder grenzen’ gaat aan deze vereniging vooraf, maar ik vrees dat het
Eenheid in verscheidenheid.
jaartal 1992 weinig meer is dan een holle belofte van opportunistische regeringsleiders. Wie zich de problemen herinnert bij de uitwerking van de Benelux-gedachte, kan niet optimistisch zijn en ziet de grenzen pas in de volgende eeuw echt verdwijnen, zo ze al ooit zullen verdwijnen, want het Europees verbond is zo broos als beschuit. De gebeurtenissen in Oost-Duitsland en Oost-Europa leggen een zware hypotheek op de inmiddels achterhaalde conceptie van een verenigd West-Europa. Ik taxeer de risico's op een wegdrukken van de Groot-Nederlandse cultuur door de culturele grootmachten niet zo hoog. De afstandelijkheid van het Europees ‘Bestuur en Bestier’ zal voedsel geven aan regionale en particularistische bewegingen, die hun eigen culturele identiteit scherp zullen markeren bij wijze van reactie op het wegvallen van de nationale overheid als klankbord en beschermer. Temidden van het proces van politiek-economische integratie van Europa, met tegelijkertijd toenemende bewustwording van culturele minderheden, waaronder de Nederlandse cultuur in al zijn verscheidenheid en regionale differentiatie, moeten Nederland en België nu reeds samenwerken ten faveure van een constructieve cultuurpolitiek, die de Walen en Friezen de ruimte geeft, de Bourgondische Euregio tot een levende en lonkende realiteit maakt en de Nederlandstalige cultuur verzekert van een sterke positie, intern, binnen Europa, maar ook daarbuiten. Een Belgisch-Nederlandse samenwerking kan ruggegraat geven aan een offensieve cultuurpolitiek, waar momenteel vaag omschreven zorg en angst kan ontaarden in een reactionaire opstelling tegen de Europese eenwording zelve. Dat zou desastreus zijn en rechtstreeks voeren naar een Europa als museum, waarover Amerikanen, Japanners, Arabieren, Russen en Chinezen het bewind voeren en bepalen welke collecties van belang zijn.
| |
Groot-Nederlandse cultuurpolitiek
Allereerst een kanttekening bij de term Groot-Nederlands, die al te gemakkelijk reminiscenties oproept aan Groot-Duitse experimenten en bovendien bij de anderstaligen in de Benelux gemakkelijk irritatie en weerstand kan wekken. Persoonlijk ben ik geneigd deze bezwaren voor lief te nemen, omdat elk alternatief gekunsteld zal zijn en geen recht doet aan de Groot-Nederlandse traditie juist in de cultuursector. Niemand toch zal ons verdenken van een ‘Blut und Boden’-nationalisme, van ultra-rechtse stromingen. De gevoeligheden van Walen e.d. verdienen respect, maar geen hypocrisie van Nederlandstalige zijde. Daarmee zijn we aangeland bij de vraag naar de mogelijkheden en instrumenten voor een Groot-Nederlandse cultuur-politiek
| |
| |
als antwoord op het verdringen der binnen Europese grenzen.
1. | De Benelux, verbonden met Duitsland en Frankrijk in een versneld proces naar politieke en sociaal-economische integratie waarmee ook onze veiligheidsbelangen het best gediend zijn, moet zich diepgaand bezinnen op de vraag of een Europese cultuurpolitiek gewenst is en zo ja, in welke mate en vormen. Kan Europa een eenheid worden zònder één gemeenschappelijke taal verplicht voor elke ingezetene? Moeten we bijvoorbeeld het Engels als tweede taal introduceren omwille van de Atlantische verbondenheid en de relatie met het indrukwekkende Angelsaksische cultuuraanbod? Hier ben ik niet uit, wel staat voor mij vast dat meertaligheid in ons voortgezet onderwijs van eminent belang is, concurrerend met de leuze ‘kies exact’. Voorts, verdient bij film en televisie synchronisatie of dubbing niet uitgebannen te worden ten gunste van ondertitelingen? Ondertiteling doet recht aan de autentieke en originele expressie en maakt de kijkende luisteraar vertrouwd met klank, ritme en eigenheid van andere talen, onwillekeurig desnoods. Werken we mee aan een ‘Fonds voor Werken op Europees niveau’, waarin belangrijke of belangwekkende wetenschappelijke en literaire publikaties opgenomen worden én vertaald, dus toegankelijk in alle Europese landstalen?
a. | Neemt de Benelux het voortouw bij het toegankelijk maken van elkanders bibliotheken? In de V.S. kan iedereen op het beeldscherm een overzicht krijgen van alle werken, van kust tot kust. |
| |
b. | Zal de Benelux een Europees nieuwsprogram initiëren, non-commercieël betrouwbaar, onpartijdig en degelijk? |
| |
c. | Kan de Benelux zich vinden in een collectie van televisieprodukties, uit de publieke middelen gefinancierd en kosteloos ter beschikking gesteld voor Europees gebruik? Uiteraard betreft het enkel produkties van cultureel top-niveau met een Europese dimensie, artistiek zowel als educatief. Kortom, veel is denk- en doenbaar in termen van een Europese cultuurpolitiek, maar de vraag is of we dat willen, of cultuur-politiek niet zo natie-gebonden, natie-eigen is, dat Europeanisering tot burokratische verwatering leidt. Geheel afstand nemen zou, zo lijkt me, onvoldoende recht doen aan onze medeverantwoordelijkheid voor de Europese culturele identiteit. |
|
| |
2. | België en Nederland zouden hun cultuur-politieke inspanningen moeten coördineren en integreren door
a. | benoeming van culturele attachés aan ambassades, die veel efficiënter zouden kunnen werken bij meer samenwerking of liever nog volledige integratie. De culturele attachés zouden voorzien moeten worden van een Groot-Nederlandse instructie. |
| |
b. | vestiging van Groot-Nederlandse culturele centra in het buitenland en wel strategisch gekozen met het oog op rendement en export en cultuurprodukten. |
| |
c. | B.R.T. en N.O.S. tot fusie te brengen en overigens een publiek T.V.-bestel overeind te houden naast commerciële zendgemachtigden. |
| |
d. | structurele samenwerking te bevorderen van de Vlaamse en Zuid-Nederlandse universiteiten met een sterk accent op onderlinge uitwisseling van studenten en personeel, terwijl ook veel meer studenten uit de derde wereld opgenomen moeten worden. Ten opzichte van Engeland (4,9%) en Frankrijk (8%) bijvoorbeeld herbergen onze universiteiten bedroevend weinig derde wereld-studenten (B = 3,8% en N = 0,4%). |
|
| |
3. | Stichting van een ‘Groot-Nederlandse Raad’ naar het voorbeeld van de ‘British Council’ ter bevordering en ‘export’ van wetenschap, onderwijs, kunst, taal en informatie. ‘The British Council’ is een onafhankelijk, zelfbesturend orgaan, waarin de relevante ministeries, universiteiten, politieke partijen, culturele instellingen, bedrijfsleven en vakbeweging vertegenwoordigd zijn. De Council resideert in Londen, werkt zowel binnenlands als in het buitenland. Buiten Engeland beschikt het over 140 bureaus in 81 landen, veelal samenwerkend met de ambassades. Taken zijn:
a. | Wetenschapsbeoefening in de vorm van cursussen en seminars en tesamen met de universiteiten; |
| |
b. | Onderwijs, vooral uitwisselingsprogramma's; |
| |
c. | Kunst, vooral ‘export’ van gezelschappen en collecties of films; |
| |
d. | Taal, vooral onderwijs in de Engelse taal in het buitenland (1060 docenten); |
| |
e. | Informatie, vooral bibliotheken in het buitenland. |
|
| |
| |
4. | Financiëel en economisch veilig stellen van ‘strategische’, cultuurgevoelige instellingen en bedrijven, o.m. door fusies en samenwerking in Beneluxverband. Een Belgisch-Nederlands meerderheidsbelang in een aantal uitgeverijen, dagbladen, tijdschriften, film- en televisieprodukties e.d. lijkt een absolute voorwaarde, desnoods wettelijk af te dwingen. Nalatigheid kan tot een culturele overval van commercieel geïnteresseerden uit het buitenland leiden. In dezelfde sfeer ligt de wenselijkheid van een gericht beleid om Nederlandstalige auteurs in andere taalgebieden door goede vertalingen te bevorderen. Kortom, de nationale parlementen zouden de ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen moeten dwingen tot het formuleren van een Delta-plan voor de Nederlandstalige cultuur, geïntegreerd en gezamenlijk uitgevoerd. Het Vlaamse parlement en de Provinciale Staten van Limburg, Noord-Brabant, Gelderland en Zeeland zouden de regionale overheid moeten dwingen tot Euregionale initiatieven in de sfeer van een Bourgondische wederopbouw. Wij kunnen niet vrijblijvend toezien. Ieder van ons zou met de hem of haar gegeven mogelijkheden propagandist moeten zijn van de rijk geschakeerde Nederlandse cultuur. Toetreden tot een verenigd Europa schept nieuwe kansen, mits we in eigen huis orde op zaken stellen en de bevolking weten te bereiken en te bezielen voor dat wenkend ideaal: Een Groot-Nederlandse cultuurkring, die door eigenheid en originaliteit eenieder uitnodigt tot kennismaking en deelneming. |
Prof. Dr. P.F. MAAS
... eenieder uitnodigt tot kennismaking en deelneming
|
|