De Nederlandse voorzitter, dr. H.J.G. Waltmans, hekelde andermaal het tekortschietend beleid van de overheden, waarin, met uitzondering van de Nederlandse Taalunie, nog steeds geen algemeen-Nederlands forum is om grondvesten te geven aan een gezamenlijk cultuurbeleid van de landen waarin Nederlands hoofd- of bijtaal is. Hij bepleitte een conferentie van de BANNAS-landen, België, Aruba, Nederland, Nederlandse Antillen en Suriname. Waltmans ging zijn vingers niet branden aan Indonesië en Zuid-Afrika. Zijn rede handelde voornamelijk over Europa, dat niet centralistisch, maar federalistisch moet zijn.
Door de hand van de voorzitter van de nieuwe afdeling, prof. dr. A.M.C. van der Geld, te drukken was het nieuwe bestuur officieel geïnstalleerd. Aan drs. L.J.M. van de Laar, secretaris en penningmeester van de nieuwe afdeling, maar meer bekend als oudstaatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen in Nederland en oud-voorzitter van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord, viel de eer te beurt de zaak enigszins te relativeren. Onder het kopje: ‘Historie en actualiteit in de Nederlands-Belgische verhoudingen’ pakte hij genoeglijk uit. (Op de vraag of hij zijn rede op papier had staan: ‘Nee, daar ben ik te lui voor’).
Van de Laar betoonde zich een pragmaticus door de Groot-Nederlanders terecht te wijzen met de opmerking, dat Nederland en Vlaanderen langer gescheiden zijn geweest dan dat ze een eenheid hebben gevormd. En die eenheid was dan nog eens een dynastiek-personele unie, en zeker geen volkseenheid. De Nederlanden, dat is maar een staatkundig begrip, want Nederlanden waren er vele. In de goede oude tijd waren deze landen drietalig, en als het niet tot een breuk met het Zuiden was gekomen via de Opstand, dan waren die Nederlanden vast en zeker Franstalig geweest.
Taal en cultuur zijn en blijven toch verschillende zaken, zoals hij illustreerde door te wijzen op Vlamingen in Nederland en omgekeerd: die blijven zich toch in het buitenland voelen, ondanks de taalgemeenschap. De meeste cultuur redt zich zonder taal: Schubert hoort toch ook tot ónze cultuur, vroeg hij rethorisch. Als troost merkte hij op: ‘een multiculturele staat kan, een multi-nationale staat ook’. Waren de Nederlanden van Prins Willem van Oranje verenigd gebleven, dan was de kans groot dat het op een multi-linguele staat was uitgedraaid.
Louis Davids, hoofdredacteur van het Belgisch-Israëlitisch Weekblad, ontvangt de oorkonde behorende bij de Visser-Neerlandiaprijs voor persoonlijke verdiensten uit handen van de algemeen voorzitter van het ANV, dr. H.J.G. Waltmans. Voorzitter ANV-Vlaanderen mr. E.J. Raskin kijkt goedkeurend toe.
Volgens Van de Laar moeten we niet te gemakkelijk zeggen dat we één taal en dus één cultuur hebben; culturele verschillen zijn er al tussen Amsterdam en Den Haag, op nog geen honderd kilometer van elkaar. Wel moet er gestreefd worden, zoals in Duitsland het geval is, naar één normatieve grammatica. Nederlanders zouden eens moeten ophouden onzijdige zelfstandige naamwoorden in de vrouwelijke vorm te gebruiken (het orkest zette haar beste beentje voor). Het zou evenmin kwaad kunnen de Vlaamse woordrijkdom over te nemen.
De Vlamingen riep hij op meer aandacht te besteden aan de uitspraak en het vertaald-Frans achterwege te laten. Een zinschikking, woordvolgorde, die niet Nederlands is leidt maar tot maatschappelijke vooroordelen. Van de Laar blijft pessimistisch: ‘Zolang de taalgemeenschap niet bestaat is de rest een illusie’. Niets illustreerde deze stelling beter dan de uitlating van minister Brinkman, die nog onlangs repte van de twee Nederlandse literaturen. ‘Dat doet de deur dicht, want dáár is juist alles mee begonnen!’
In het slotwoord van de middag stelde de oud-gouverneur van Brabant, J.D. van der Harten, vast dat we danwel dezelfde taal mogen spreken maar daarmee nog niet dezelfde mensen zijn. Onze verschillen zijn onze cultuur. Op de receptie werd dat treffend geïllustreerd: men schonk geen bier. In het provinciehuis van Noord-Brabant moet de culturele integratie nog van de grond afaan worden opgebouwd.
Bart MAKKEN