zulke contacten op brede schaal met de andere gemeenschappen in Zuid-Afrika vrijwel geëlimineerd. De oorzaak daarvan is gelegen in het feit dat de Afrikaners, die op vrijwel alle levensterreinen domineren, juist overwegend op Nederland waren georiënteerd, hetgeen bij de andere bevolkingsgroepen maar sporadisch het geval was. De boycot heeft bij de Afrikaners de oude verbondenheid met Nederland doen omslaan in een gevoel van wantrouwen en aversie, waardoor juist de ontvankelijkheid voor de Nederlandse cultuur en maatschappelijke opvattingen veranderde in scepsis. Ook de contacten met de hervormingsgezinden in deze gemeenschap werden verbroken, een consequentie die in progressieve kringen in Nederland werd afgedaan met ‘de goeden moeten onder de kwaden lijden’. Een bekend voorbeeld is de publieke weigering enkele jaren geleden door de Groningse filosoof Van Luijk zijn Zuidafrikaanse collega Degenaar, een oud-student uit Groningen, te ontvangen.
Nederland heeft eigenlijk geen pogingen ondernomen om de contacten met de zwarte en gekleurde gemeenschappen in het land aan te halen. Het tweesporenbeleid is in één spoor blijven steken, dat van de boycot. Waar hechte contacten met de zwarte bevolking ontbraken, ontstond in Nederland de neiging om zwarte verzetsorganisaties kritiekloos tegemoet te treden, waarmee zij natuurlijk allerminst gebaat waren. In zo'n sfeer kon het gebeuren dat de RU Utrecht twee jaar geleden een eredoctoraat in de rechten aan Winnie Mandela verleende, waarbij de vereiste zorgvuldigheid bij de toekenning van zo'n onderscheiding niet in acht werd genomen. De Utrechtse universiteit staat nu in zijn hemd, maar ook de strijd voor hervorming van de samenleving in Zuid-Afrika is daarmee bepaald geen dienst bewezen.
De academische boycot heeft in Zuid-Afrika een beweging op gang gebracht onder de studenten van een aantal vanouds (oorspronkelijk blanke) progressieve en zwarte universiteiten om buitenlandse gastdocenten het spreken onmogelijk te maken zolang de apartheid nog bestaat, hetgeen het academisch isolement aanzienlijk heeft vergroot. Zo werd dr. O'Brien, de oud-voorzitter van het anti-apartheidscomité van de Verenigde Naties, het spreken onmogelijk gemaakt aan de universiteiten van Kaapstad en Witwatersrand, niet omdat men het oneens met hem was, maar omdat men vond dat hij niet naar Zuid-Afrika had dienen te komen vanwege de academische boycot. Bezoekende buitenlandse academici kunnen alleen nog toestemming krijgen om de universiteit van Westkaapland te bezoeken indien zij van te voren een verklaring hebben ondertekend dat zij de apartheid afwijzen en een economische boycot ondersteunen. Deze ontwikkelingen zijn vooral zo nadelig voor Zuid-Afrika, omdat het land dringend behoefte heeft aan nieuwe ideeën over het samenleven van onderling sterk verschillende bevolkingsgroepen binnen één staatkundig geheel. Wat deze samenlevingsproblematiek betreft zijn zowel de blanke als de zwarte Zuidafrikanen zeer egocentrisch. De Afrikaners beweren nog steeds dat de veelvolkigheid in Zuid-Afrika uniek in de wereld is. Volgens de zwarten is het apartheidssysteem het meest onderdrukkende systeem ter wereld. Beide beweringen zijn sterk aanvechtbaar. Isolationisme en een gebrek aan oriëntatie op de buitenwereld leiden tot dogmatisme en starheid in opvattingen die verhinderen dat compromissen gesloten worden die zo noodzakelijk zijn voor het versnellen van het hervormingsproces. Waarom bijvoorbeeld spande het UDF zich zo in de verkiezingen van oktober vorig jaar te boycotten in plaats van daaraan deel te nemen, waarmee het elke invloed op overheid en bestuur verspeelde? Waarom staan de organisaties, die tegen apartheid zijn, elkaar zo naar het
leven? De vaak geuite beschuldiging dat dat allemaal komt door het intrigeren van de Zuidafrikaanse regering wordt wat al te gemakkelijk aangevoerd.
Dat ook in oppositionele kringen getwijfeld wordt aan het nut van de culturele academische boycot valt af te leiden uit pleidooien die recentelijk door dr. Boesak en dr. Beyers Naudé voor verruiming van academische contacten zijn geleverd. Boesak sprak zich uit voor een nauwe samenwerking tussen de Utrechtse universiteit en zijn eigen universiteit van Westkaapland, de enige Zuidafrikaanse universiteit die naar zijn zeggen in aanmerking kwam voor samenwerking. Daarmee deed hij andere universiteiten die ook ver gevorderd zijn op het pad van integratie duidelijk te kort. Beyers Naudé sprak zich in Maastricht en Groningen uit voor verruiming van de academische samenwerking, maar dan uitsluitend om Zuidafrikanen geselecteerd op hun hervormingsgezindheid in Nederland te laten studeren. De wetenschappelijke boycot wilde hij echter handhaven. Dit is inconsequent, aangezien men dan vanuit Nederland geen contact meer zou mogen onderhouden met de in Nederland opgeleide Zuidafrikanen zodra zij wetenschappelijk werkzaam zouden zijn. Blijkbaar moeten de ideeën hieromtrent nog worden uitgewerkt.