Neerlandia. Jaargang 93
(1989)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
de nederlanden in de wereld
| |
... Ook in RijselEen voet in huis ook in een onderdeel van de Rijselse ‘Fédération universitaire & polytechnique de Lille’, vlotweg Catho genoemd: de CLARIFE. Dit letterwoord staat voor het talencentrum van het Polytechnicum van de ‘Fédération’, een conglomeraat van vijf instituten, en het betrekt één van de modernste gebouwen van de universitaire wijk rond de Boulevard Vauban. De CLARIFE bestaat al twintig jaar en een Engelsman is er momenteel directeur van, een opvallend feit in het nog vrij gesloten Frankrijk.
Dit talencentrum biedt een grote gamma talen aan... met uitzondering van het Nederlands, tot in 1988 althans. Want voor wie dit natuurlijk een doorn in het oog was, was de docent Nederlands van diezelfde Catho, Luc Ravier, en het bracht hem ertoe met concrete voorstellen voor de dag te komen om daar deze taal present te stellen. Bijna zonder enige reclame, van de ene week op de andere, boden zich voor de initiatiecursus 88-89 10 gegadigden aan. Deze studenten kregen een pakket van 40 uren, à rato van 2 uur per week. Het zijn vooral ingenieurs van alle mogelijke richtingen (ook handelsingenieurs, met specialisatie textiel) die met hun voorziene driemaandelijke stage ook een verblijf in het buitenland kunnen ambiëren. Talenstudie speelt hierbij een grote rol, zodat ook voor het Nederlands de motivering sterk was en de resultaten navenant. Er deed zich in dit verband evenwel een moeilijkheid voor, omdat bedrijven in België noch in Nederland enige vergoeding koppelen aan stages, zoals dat in Franse bedrijven wél het geval is. De zo gewenste integratie in een werkomgeving in het land waar de taal gebruikt wordt bleef - in het | |
[pagina 204]
| |
voorbije jaar althans - uit. Inmiddels wordt daar een oplossing voor gezocht, in de richting van het toekennen van beurzen b.v. De toepassing van geleerde in een taalmilieu van de doeltaal is in het geval van deze studenten een sluitstuk van hun studie en een aantrekkelijk aspect ervan. De eruit voortvloeiende kennis van België/Vlaanderen of Nederland via deze professionele belangstellingscentra is daarbij een interessant ‘bijprodukt’; het brengt een intellectueel hoogstaande groep mensen uit Noord-Frankrijk dichter bij hun onmiddellijke buren en geeft ze tevens de kans hun cultuur - in ruime zin dan - te leren kennen. In beide gevallen - het Duinkerkse en het Rijselse - vallen twee aspecten op: één, het Nederlands was bij de verantwoordelijken aan de top, mensen uit techniek en economie, zo te zien onvoldoende bekend; twee, het heeft volstaan even te wijzen op de mogelijkheid onze taal in het studieaanbod op te nemen om daar zonder al te veel moeite een positief antwoord op te krijgen en... een behoorlijk aantal studenten als ‘klant’ om er een begin mee te maken. Door zulke feiten kregen we op die en andere plaatsen in de regio nog eens de vaak geuite klacht te horen dat er nog heel wat te doen valt om het Nederlands een grotere bekendheid te geven. Plaatselijk kwijten sommige leerkrachten zich daar uitstekend van (zie de hierbij afgedrukte tekst - en die is niet de enige!), maar een zwaardere logistieke ondersteuning op het vlak van de public relations kan als begeleiding in een aantal randsituaties de doorslag geven. Zullen we nog maar eens de Taalunie vernoemen? Of zijn privéinitiatieven sneller en efficiënter, meer klantgericht? Beide zouden moeten kunnen: in een streek die we zo graag de Franse Nederlanden noemen moet het toch geen onoverkomelijke opgave zijn van buiten-uit een extra duwtje te geven bij de promotie van het Nederlands, waarnaast mensen van ter plaatse voor de nodige ‘couleur locale’ kunnen zorgen. Ze kennen het best de plaatselijke gevoeligheden en zijn in staat de meest aansprekende argumenten te formuleren. | |
Nogmaals: het katholiek onderwijsIn de vorige bijdrage maakten we melding van een (zeer) bescheiden begin van lessen Nederlands in het normale rooster van een bepaalde studierichting in een katholieke school. De weifelende aanloop tot dit succesje liet vragen open m.b.t. een verdere uitbouw. Maar jawel hoor: er zijn volgende stappen, zelfs in
Propaganda voor het Nederlands op de huiscomputer
die mate dat we dit subhoofdstukje ten tweede male kunnen openen. We gaan voorbij aan de mogelijkheid dat de reeds verworven 3 uur Nederlands in het Lycée St.-Judes te Belle verdubbeld kunnen worden, omdat hier nog niets beslist is, om te vermelden dat in het plaatselijke Lycée Technique Ste-Marie van diezelfde grensstad één groep leerlingen, die van de bureauticarichting, 9 uur per week intensief Nederlands krijgen. Dit lyceum heeft ook een talenpracticum, waar het Nederlands gebruik van kan maken, en onze taal zal er dit schooljaar ook opgenomen worden in het avondonderwijs voor alle leerlingen. De organisatie die daarvoor zorgt | |
[pagina 205]
| |
is AREP (Association Régionale d'Education Permanente), een specifieke tak van het katholiek onderwijs die instaat voor permanente vorming. In hetzelfde grensstadje Belle is men ook van plan in de lagere school Saint-Aubert (eveneens katholiek dus) van oktober 89 af 3/4 uur per week Nederlands te geven, een experiment dat parallel loopt met Engels en Duits. Het is dus ietwat anders en ook bescheidener van opzet dan wat te Zuid-Wervik al een paar jaren aan de gang isGa naar voetnoot(1). De bedoeling is de jonge kinderen vertrouwd te maken met onze taal en ze al wat elementen van cultuur bij te brengen. Nog interessanter misschien is een begin met Nederlands op het Collège St.-Winoc te Winoksbergen. Daar wordt van dit jaar af en te beginnen met het derde leerjaar voortgezet onderwijs 3 uur Nederlands per week gegeven, opgenomen in het normale rooster dus, om het voor alle duidelijkheid nog eens te beklemtonen. Jacques Fermaut staat hier voor de klas en het betekent voor hem de bekroning van een lange strijd. Hij heeft dit eerste jaar tien leerlingen en beschouwt het als een uitdaging, temeer daar onze taal hier in het algemeen vormend onderwijs aan bod komt. Op de andere twee punten doet het zijn intrede via vakopleidingen. Het is uiteraard verheugend te constateren dat Nederlands in Frans-Vlaanderen goed naar waarde geschat wordt voor dagelijkse contacten in beroepsverband. Nederlands als (mogelijk) medium in handel en industrie tilt het uit folklore en oubolligheid, waar het - in de Franse Westhoek althans - zou kunnen blijven hangen. Blijft evenwel de constatering dat het katholiek onderwijs nog een grote achterstand heeft wat het gewone programma betreft, als men ziet dat op vijf Lycea, staatsscholen dus (Duinkerke, Armentiers, Bray-Dunes, Belle, Rijsel), al een volwaardig aanbod is binnen leercycli die naar hogerop leiden. | |
De ‘education permanente’ slaat zijn vleugels uitDe cursussen Nederlands binnen de ‘Education Permanente/Formation Continue’ (EPFC) hebben altijd een beetje aan de zijkant gestaan in de propagandistisch getinte voorstellingen. Is het omdat ze in de schaduw van de grote broer universiteit gegeven worden (en dan nog voornamelijk in de oude vestiging aan de Rijselse Rue Angellier) of omdat er hier en daar ook les gegeven werd ‘extra muros’ op tijdelijke basis, in bedrijven onder andere, zoals nog het laatste lesjaar in een bloemen-importfirma te Lomme? Misschien... en een reden te meer om een nieuwkomer in de kijker te brengen.
Dit voert ons terug naar Duinkerke. Daar was Eric Duvoskeldt, één van de jonge afgestudeerde licentiaten Nederlands van Rijsel, al jaren actief in een goed lopende buitenschoolse cursus in Nieuw-Koudekerke, een randgemeente van de Duinkerkse agglomeratie, samen met zijn collega Franck Allacker, een naam die we al vaker hebben ontmoet in onze onderwijs-reportages in de regio. Toen er zich in 1986 een afdeling van de universiteit van Rijsel kwam vestigen - een antenne, zoals de Fransen dat zo beeldend noemen - kwam hij op het idee als EPFC-activiteit een cursus Nederlands op te zetten. Hij kreeg hierbij de volle steun van de heer Macaigne, verantwoordelijke van de antenne, die hiermee bewees metterdaad het Nederlands gunstig gezind te zijn. Duvoskeldt stak van wal in het lesjaar 87-88 met een vijftiental studenten, van wie de doorzetters ten getale van 8 doorstroomden naar een tweede jaar, nu in 88-89. Ook toen meldden zich 15 nieuwe leerlingen voor een nieuw eerste jaar. Het is een ruim gediversifieerd publiek, sterk gemotiveerd, vooral voor gebruiksgericht Nederlands, voor hun werk dus (maar cultureel geïnteresseerden zijn er ook). Vandaar dus dat handboeken zoals ‘Nederlands op het werk’ van Gondry en Vandenberghe en ‘Zakelijk Nederlands’ van Bosteel-Simonis er bij voorkeur gebruikt worden. Iedere groep krijgt twee uur les per week in de lokalen van de Pôle Universitaire Lamartine aan de Place du Général de Gaulle. Duinkerke wordt met deze nieuwe aanwinst één van de steden die het best voorzien zijn van mogelijkheden om Nederlands te leren, als men ook nog het plaatselijk Lycée Angellier toevoegt aan de reeds eerder vermelde gelegenheden: ISCID en de buitenschoolse cursussen gesteund door het KFV. Dat ze gedreven worden door een groepje enthousiaste jonge mensen mag hierbij ‘en passant’ wel eens aangehaald worden. | |
40 jaar Nederlands aan de universiteitDoor deze cursus te vermelden treden we binnen in het steeds ruimer wordende werkgebied van de leerstoel Nederlands aan de Rijselse rijksuniversiteit, de nu tot ‘Université Charles de Gaulle’ omgedoopte Lille III. De FCEP (en dat staat voor Formation Continue/Education Permanente), waar de hier vermelde Duinkerkse cursus onder valt, hangt namelijk af van het hoofd van die leerstoel, tot heel recent nog prof. W. Thijs. Het is meteen ook een goede gelegenheid melding te maken van de instructieve brochure die het Centre d'Etudes néerlandaises ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van de colleges Nederlands te Rijsel heeft uitgegevenGa naar voetnoot(2). Men vindt er heel nuchter, uitvoerig gedetailleerd, alle geledingen die nu die studie omvat met - per ‘item’ - de omschrijving van het vak, plaats en uur en de formulering van het programma, mét het gebruikte of aanbevolen studiemateriaal. Betere hulde aan de uitbouw op universitair gebied van het vak Nederlands in Noord-Frankrijk had men niet kunnen geven. Dit uiterst secure en uiteindelijk voor zich sprekend document is de neerslag van 40 jaar aanhoudend streven, van het prille begin in 1947 tot het brede aanbod van nu, in werking gesteld door - momenteel - een ploeg van 15 medewerkers. We hopen dit uitvoeriger te mogen behandelen in een gesprek met de betrokkenen. | |
Nogmaals: de permanente vormingEn om nu op Eric Duvoskeldt terug te komen: op blz. 113 van de aangehaalde brochure vinden we de vermelding van zijn cursus (toen nog alleen maar een eerste jaar), voorafgegaan door de vaste kern van de EPFC - al sinds oktober 74! - in Rijsel zelf, nu ook al in vier soorten aanbiedingen; tussen die twee locaties in staat die van Boulogne vermeld als een nog openstaande mogelijkheid. Er zit zo te zien groei in dit type onderwijs om het leren van het Nederlands mogelijk te maken. Zeker dan als we niet uit het oog verliezen dat - behalve de permanente vorming die rechtstreeks van de universiteit afhangt - nog andere formation continue organisaties bestaan, zoals GRETA, de Groupement d'Etablissements, een soort tweedekansonderwijs dat van de Education Nationale afhangt en ook al eens Nederlands op het programma heeft staan gehad, met name te Duinkerke en te Sint-Winoksbergen. Ten slotte heeft - zoals reeds boven vermeld - ook het katholieke net zijn E.P., waar de mogelijkheid aanwezig is Nederlands in te vullen. Het gegeven dat deze tak van het onderwijs, naschools-, bijschools-, tweedekansonderwijs (of welke label men er ook op wil plakken) in zijn uitbouw ook het Nederlands kan betrekken en dit hier en daar ook doet of wil gaan doen, kan | |
[pagina 206]
| |
de vraag doen stellen of daar voor de toekomst geen ontwikkelingsmogelijkheden in zitten voor een aantal (of alle?) vrije cursussen. We moeten evenwel het ene niet weggooien zonder dat het andere er gegarandeerd staat - en stand blijft houden! De vrije, buitenschoolse cursussen, zoals die door de band door het KFV opgezet zijn en d.m.v. de Taalunie gefinancierd, hebben een respectabel verleden, hun eigen tradities en hun specifiek publiek. Een aantal Fransvlamingen leerden erdoor hun blik te verruimen, het nog latent aanwezige dialekt beter te plaatsen, kennis te maken met de Nederlanden over hun grens, in 't beste geval hun ‘wortels’ te ontdekken. Die vrije cursussen hadden vooral een getuigenis-functie en boden vaak een bescheiden uitdaging in verband met het nadenken over de eigen identiteit. Ook voor het lesjaar 89-90 staan ze op 12 punten klaar met hun aanbod. In Broekburg b.v. gebeurt dit met de hierbij afgedrukte affiche. Het is een relatief recente cursus die, na één jaar proefdraaien in 87-88, het afgelopen jaar een kern van 8 leerlingen tot het einde heeft bijeengehouden, die nu de kans krijgen naar een tweede jaar over te gaan. Een succesje dus voor lesgever Francis Lieven. | |
Losse veelvormigheid of strakkere eenheid?Deze verkenning van het landschap van het onderwijs Nederlands in Noord-Frankrijk laat ons - hoe broksgewijs ook - een bloei zien die twintig jaar geleden nog ondenkbaar was. De moeizaamheid waarmee in het begin van de jaren zestig Nederlands als ‘produkt’ ingevoerd diende te worden en de talrijke vooroordelen die toen nog te overwinnen waren, kan men zich nu nog moeilijk inbeelden. Ze zijn evenwel nog niet helemaal verdwenen, maar de positieve instelling kreeg inmiddels duidelijk de bovenhand. Er is zeker nog geen stormachtige ontwikkeling, maar we gaan stilaan naar het ‘laten bloeien van honderd bloemen’ (om een bekend Chinees gezegde erbij te halen).
Wordt het niet een beetje onoverzichtelijk, een beetje chaotisch, vragen sommigen zich af. En wordt het geen tijd om daar wat orde in te scheppen, wat meer coördinatie tot stand te brengen? Deze vragen moeten ‘au sérieux’ genomen worden en beantwoord met afweging van alle argumenten voor en tegen. Een beetje anarchie heeft zijn charme en kan in een bepaald stadium zelfs nuttig zijn.
Voor een taal met een kleinere verspreiding evenwel (en laten we ons niet te veel misleiden door de nabuurschap en de historische referenties als het over de Franse Nederlanden gaat: Engels, Duits en... Spaans zijn hier keiharde concurrenten), moeten alle middelen om zich waar te maken zorgvuldig afgewogen worden. Zo zou er aandachtig geluisterd moeten worden naar wat de mensen, de potentiele leerders, de leerders zelf van de kennis van het Nederlands verwachten. Het zou kunnen zijn dat de wens naar meer gebruikstaal daar dominant wordt; deze trend is zich trouwens al volop aan het aftekenen. Het kan ook best dat in de regio Nord-Pas-de-Calais zich een | |
[pagina 207]
| |
groep gaat vormen die Nederlands op hoog niveau wenst te gaan hanteren; waarom zou daar b.v. geen ‘school’ van literaire vertalers Nederlands/Frans kunnen ontstaan, waar ze nu voor naar Parijs moeten gaan?
Van een andere kant: het ware nuttig eens een inventaris te maken van alle beschikbare leerkrachten, zowel van de licentiaten die tot nu toe uit Rijsel III gekomen zijn als van alle mensen die ooit zomer- of bijscholingscursussen gevolgd hebben of in een of andere vorm voor het Nederlands belangstelling hebben getoond en er zich soms voor ingezet hebben. Dit potentieel - en men zal allicht verrast zijn hoe rijk dat is - moet geconfronteerd worden met de nu bestaande en de mogelijk te creëren vraag. Dit kan uitlopen op een bestudering van hoe men die twee het best op elkaar kan afstemmen en op het nemen van de nodige maatregelen om daartoe te komen. Het instellen van een onderwijsbevoegdheid Nederlands (het fameuze CAPES-diploma) kan daartoe behoren, het richten van de vraag (na stimulering ervan) naar passende onderwijspunten via een overzichtelijke voorlichting kan een andere doelstelling zijn. Werk op de plank dus, als men het wat strakker, wat ordelijker wil doen. Maar laat ondertussen die honderd bloemen maar bloeien!
Frits PITTERY |
|