| |
| |
| |
Spelling en staatkunde
Er worden in een land talen en dialecten gesproken; met regionale verschillen in uitspraak en woordenschat, met maatschappelijke verschillen, met verschillen in toonhoogte en snelheid. Taal is een soort muziek, maar de mensen vormen geen symfonie-orkest en zij kiezen hun eigen partituren. Valt hier van hogerhand wat te regelen? Is er plaats voor een dirigent?
| |
Siegenbeek
Het antwoord luidt, dat in Nederland in 1804 begonnen is met nationale bemoeienis met de spelling van het Nederlands. Niet voor het Fries of voor andere talen en niet voor de dialecten. Alleen voor de Nederlandse taal dus. Dat is niet helemaal vreemd want men leefde toen in een tijd die de nationale eenheidsstaat had gebracht, die alle fouten van de vermolmde republiek der zeven verenigde provinciën zou opheffen. Provinciale wetgeving werd vervangen door nationale wetgeving. Het land werd één en ondeelbaar.
De regering van de toenmalige Bataafse Republiek belastte in 1801 de Leidse hoogleraar in de vaderlandse taal en welsprekendheid Matthijs Siegenbeek met het doen van voorstellen.
Matthijs Siegenbeek (1774-1854) schreef een ‘Verhandeling over de Nederduitsche spelling, ter bevordering van eenparigheid in dezelve’, waarvan de conclusies op 18 december 1804 door het Staatsbewind van de Bataafse Republiek werden aanvaard. Hieruit ontstond in 1805 het Woordenboek voor de Nederduitse spelling.
Op 18 december 1804 aanvaardde het staatsbewind van de Bataafse Republiek de conclusies van Siegenbeeks ‘Verhandeling over de Nederduitsche spelling, ter bevordering van eenparigheid in dezelve’. Hieruit ontstond het ‘Woordenboek voor de Nederduitsche Spelling’, 1805. De spelling-Siegenbeek werd aanbevolen voor overheid en onderwijs. Toen in 1813 de troon van de usurpator Napoleon begon te wankelen hernam Noord-Nederland zijn vrijheid. ‘Oranje boven, Holland is vrij’ stond er in de proclamatie van Van Hogendorp, november 1813. Twee jaar later werd het land op grond van de besluiten van het Wener Congres met de Zuidelijke Nederlanden (en Luxemburg) samengevoegd onder Koning Willem I. In Noord en Zuid bleef, of werd, de spelling-Siegenbeek van kracht, voorzover men ten minste Nederlands in bestuur en onderwijs gebruikte (wat in de Zuidelijke Nederlanden ten dele, in Luxemburg in het geheel niet het geval was).
Siegenbeek had niet een volledig nieuwe schrijfwijze bedacht. Hij sloot zich aan bij bestaande spellinggewoonten, en waar verschillen in opvatting bestonden koos hij wat hem het beste leek. Waartoe dit leidde toont de volgende voorbeeldzin: ‘Tijdens de groote vacantie heeft de Akademie - zeer tegen den zin van onzen leeraar - gaauw de Nederlandsche spelling gewijzigd. En teregt.’
| |
De Vries en Te Winkel
In Noord en Zuid was er dus eenheid van spelling van het Nederlands, ook toen de Zuidelijke provincies in 1830 in opstand kwamen en in 1839 internationale erkenning verkregen als het Koninkrijk België.
Die eenheid van spelling ging al in 1864 weer verloren, toen in België de spelling-De Vries en Te Winkel werd ingevoerd. Die spelling was gebaseerd op de verhandeling van dr. L.A. te Winkel, getiteld ‘Grondbeginselen der Nederlandsche Spelling’, gepubliceerd in 1863, en drie jaar later - in 1866 dus - gevolgd door de ‘Woordenlijst voor de Spelling der Nederlandsche Taal’ die hij samen met prof. dr. M. de Vries had opgesteld. Nederland volgde België niet, althans niet terstond. Er waren in die liberale tijd aanvankelijk principiële bezwaren tegen het voorschrijven van een bepaald spellingstelsel. En Thorbecke had, tijdens zijn tweede kabinet (1862-1866), belangrijker zaken aan zijn hoofd, zoals de doorgraving van ‘Holland op zijn smalst’, de aanleg van spoorwegen, herziening van het belastingstelsel, de oprichting van middelbaar onderwijs en herziening van het koloniale stelsel. De spelling-De Vries en Te Winkel was niet een geheel nieuwe spelling maar wel een nadere uitwerking en aanvulling van de spelling-Siegenbeek. De voorbeeldzin kreeg nu het volgende aanzien:
‘Tijdens de groote vacantie heeft de Academie - zeer tegen den zin van onzen leeraar - gauw de Nederlandsche spelling gewijzigd. En terecht.’
Mede omdat opeenvolgende Nederlandse kabinetten zich op het standpunt hadden gesteld dat spelling geen overheidstaak was, duurde het zeventien jaren eer Nederland besloot het Belgische voorbeeld te volgen. Van 1 januari 1883 af gold weer eenzelfde spelling van de Nederlandse taal in de beide landen.
De spelling-De Vries en Te Winkel was buitengewoon moeilijk te leren. Ze was ondoorzichtig en onbegrijpelijk, want menig woord kreeg een schrijfwijze die was afgeleid van een vorm uit een ver en onbekend verleden. De spelling-De Vries en Te Winkel bevredigde dus niet. Een man als Multatuli schreef haar niet, maar bedacht een eigen spelling. Dr. R.A. Kollewijn ijverde al in 1891 voor een stelselmatige vereenvoudiging, bekend als de spelling-Kollewijn.
| |
Marchant
Minister Terpstra kwam hem in 1930 een stap tegemoet. De doorbraak kwam in Nederland een paar jaar later, toen in 1934 de toenmalige vrijzinnig-democratische minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, mr. H.P. Marchant, zijn ingrijpende voorstellen deed en voor het onderwijs ingevoerd wist te krijgen. Met de leus: ‘Niet zoo, maar zo’ trok hij door het land, om voor zijn vereenvoudigde spelling te werven. Tot vreugde van de onderwijzers en de leerlingen.
Bij deze onverwachte, ingrijpende spellingwijziging was de Belgische regering niet betrokken geweest; in België veranderde er dus niets. De spellingeenheid, die sinds 1883 bestond, werd in ieder geval voor het Nederlandse onderwijs verbroken. Want sinds 1934 leerden de kinderen hier de voorbeeldzin als volgt te schrijven:
‘Tijdens de grote vacantie heeft de Academie - zeer tegen de zin van onzen leraar - gauw de Nederlandse spelling gewijzigd. En terecht.’ Voor het onderwijs gold de nieuwe spelling-Marchant, maar de regeling zelf en het be- | |
| |
drijfsleven hielden het bij de ‘oude spelling’. Verdeeldheid binnen Nederland dus, gevoegd bij verdeeldheid met België/Vlaanderen. Van die verdeeldheid met de taalgenoten in België trokken de Nederlanders zich niets aan. Nederlanders en Belgen leefden met de rug naar elkaar, want de Nederlanders waren de territoriale aanspraken van België op Zeeuws-Vlaanderen en Limburg, na de Eerste Wereldoorlog door minister Hijmans bij de besprekingen voor een vredesverdrag in Versailles naar voren gebracht, niet vergeten.
Pas het gemeenschappelijke leed van de Tweede Wereldoorlog bracht Nederland en België weer dichter bij elkaar. Nog gedurende de oorlog, in maart 1944 te Londen, besloten de Belgische en de Nederlandse regering te komen tot een eenvormige schrijfwijze van de Nederlandse taal. Het rapport van een terstond na het einde van de oorlog ingestelde Belgisch-Nederlandse commissie leidde tot het spellingbesluit van de Belgische regering van maart 1946 en tot de spellingswet van februari 1947 in Nederland. Dank zij besluit en wet werden in Nederland en België algemeen de vereenvoudigingen van de spelling-Marchant ingevoerd, met dien verstande dat de naamvals-n voor het enkelvoud van alle mannelijke zelfstandige naamwoorden in de derde of de vierde naamval facultatief werd gesteld. In feite is deze naamvals-n spoedig een stille dood gestorven. Tegelijk met het akkoord over de spelling werd aangekondigd dat een aantal onderwerpen nader geregeld zou worden. De belangrijkste waren de schrijfwijze van bastaardwoorden (woorden die aan een vreemde taal waren ontleend, zoals bureau of consequentie) en de kwestie van de tussenklanken in samengestelde woorden (moest het bessensap of bessesap; dorpsstraat of dorpstraat zijn?).
| |
Van Haeringen c.s.
Er werd een gemeenschappelijke Nederlands-Belgische commissie ingesteld (naar haar voorzitter de commissie-Van Haeringen genoemd), die dit karwei moest klaren. Zij kwam met een leidraad voor de spelling en met een woordenlijst van de Nederlandse taal. Leidraad en Woordenlijst werden samen als een bijlage bij een Koninklijk Besluit gepubliceerd en in 1954 als een boekje uitgegeven. Het is de ‘Woordenlijst van de Nederlandse taal’, die wegens de groene kaft in de wandeling ‘het groene boekje’ ging heten.
Zowel voor het woordgeslacht als voor de spelling van de bastaardwoorden laat het groene boekje in veel gevallen ruimte voor keuze. De commissie-Van Haeringen wilde daarbij inspelen op de verschillende ontwikkeling van de spelgewoonten en van de levende taal die zich in de loop der tijd in Nederlandstalig België en in Nederland had voorgedaan.
Volgens het groene boekje zou de voorbeeldzin er als volgt kunnen uitzien:
‘Tijdens de grote vakantie (vacantie met een c is ook toegestaan) heeft de Academie (Akademie met een k is ook toegestaan) - zeer tegen de (of den) zin van onze (of onzen) leraar - gauw de Nederlandse spelling gewijzigd. En terecht.’
Echte eenheid bracht het groene boekje dus niet. Om binnen de overheidsdienst aan de verwarring een eind te maken werden zowel in Nederland als België ministeriële beschikkingen uitgevaardigd op grond waarvan overheid en onderwijs de spelling moesten volgen waar de commissie-Van Haeringen haar voorkeur voor had uitgesproken, al zou in het onderwijs het ‘gelijkmatig gebruik van de andere spelling’ niet als fout worden aangemerkt.
Het groene boekje bracht geen voldoening. De voorkeuren, door de commissie-Van Haeringen uitgesproken, misten eenheid van beginsel, en waren daarom niet te leren.
Wie de spelling gelijkmatig wilde toepassen, dus altijd de voorkeurspelling wilde gebruiken, of altijd de ‘andere’ spelling (ook wel ten onrechte de progressieve spelling genaamd), moest bij voortduring het groene boekje raadplegen. Waarom had kopie de voorkeur boven copie, maar fotocopiëren (met een c) de voorkeur boven fotokopiëren (met een k)? Waarom heeft christelijk met een c de voorkeur, maar heeft bij het woord antikrist de k de voorkeur? Geen mens die dat begrijpt.
Als de geleerden geen leiding kunnen geven, wat moeten dan de leken doen? Of waren de geleerden zelf leken? Dat waren zij natuurlijk niet. Het grote probleem is eigenlijk heel eenvoudig: er bestaat geen wetenschappelijk goede spelling of een wetenschappelijk foute spelling. Spelling is niet anders dan een gewoonte of een afspraak. En waar wij als taalgebruikers baat bij hebben zijn duidelijke afspraken die niet met elkaar in botsing komen. Er moet innerlijke samenhang zijn. Op dat punt hebben de geleerden van het groene boekje jammerlijk gefaald. Kennis hadden zij wel, maar zij misten het vermogen om innerlijke samenhang in hun voorstellen aan te brengen. Er is in de commissie-Van Haeringen over elk woord gestemd, maar in de vergaderingen die daarvoor nodig waren deden zich wisselende meerderheden voor, ook al omdat niet elk commissielid elke vergadering heeft bijgewoond.
De Belgische en Nederlandse regeringen hebben ondanks de weinig bemoedigende ervaringen met de commissie-Van Haeringen toch elkaars hand willen blijven vasthouden. Een paar jaar na het ongelukkige groene boekje kwamen de beide regeringen met elkaar overeen dat zij onderling overleg zouden plegen omtrent alle maatregelen inzake de schrijfwijze van de Nederlandse taal. In een addendum bij het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag, dat in 1958 aan de verdragtekst werd toegevoegd, staat deze wilsverklaring met zoveel woorden geformuleerd. Overleg dwingt niet tot gemeenschappelijke besluiten, en wat dat betreft droeg het addendum een vrijblijvend karakter. Maar het voornemen van wederzijds overleg had natuurlijk alleen zin omdat de hoop op gemeenschappelijke besluitvorming over de lastige kwestie van de bastaardwoorden aan beide kanten onverflauwd was blijven voort leven. Weer enige jaren later werd een nieuwe poging gewaagd. Nu werd er een Belgisch-Nederlandse commissie voor de spelling van de bastaardwoorden
Lammert Allard te Winkel (1809-1868) publiceerde onder auspiciën van het Taal- en Letterkundig Congres in 1863 zijn Grondbeginselen der Nederlandsche Spelling. Deze vormen de grondslag van de Woordenlijst voor de Spelling der Nederlandsche Taal, die hij samen met prof. dr. M. de Vries schreef en die in 1886 gepubliceerd werd.
| |
| |
ingesteld, die er haar krachten op mocht beproeven.
| |
Pee-Wesselings
De commissie, bekend als de commissie-Pée-Wesselings (naar de twee voorzitters) kwam in 1969 met haar Eindvoorstellen. Het bleken te progressieve voorstellen te zijn, uitgedacht in de studeerkamer en te ver staande van de gevoelens van de spraakmakende gemeente. Er ging een hoongelach door het land toen algemeen bekend werd dat de commissie een woord als ‘eau de Cologne’ wilde spellen als ‘odeklonje’. Burgemeester Craeybeckx van Antwerpen gaf enigszins leiding aan het verzet tegen de voorstellen door vooraanstaande personen uit Noord en Zuid om hun mening te vragen, en die meningen in een boek te publiceren onder de suggestieve en mijns inziens misplaatste titel ‘Sluipmoord op de spelling’. De Belgische staatssecretaris voor wetenschapsprogrammatie Theo Lefèvre liet op een persconferentie in Den Haag eveneens blijken zo weinig mogelijk vereenvoudigingen in de spelling te wensen. ‘Zoekt u cultuur of de mensen te foppen? Ik ben ervoor de kleine man niet te bedriegen. Democratie heeft niets met spellinghervorming te maken. Ik ben er tegen dat voortaan alleen in grijze kleuren mag worden geschilderd onder het voorwendsel dat er kleurenblinden zijn’, aldus de heer Lefèvre.
Zo viel het doek. De regeringen hadden er geen zin meer in om zelf de kwestie verder te behandelen en er hun vingers aan te branden.
| |
Taalunie
De weg uit de doodgelopen straat werd gezocht in het oprichten van een gemeenschappelijk Belgisch-Nederlands orgaan van advies en samenwerking op het gebied van de Nederlandse taal en letterkunde. Een werkgroep kwam in 1976 met voorstellen, die in grote lijnen voor de beide regeringen aanvaardbaar waren. De verdere uitwerking van de voorstellen werd in 1979 toevertrouwd aan een Belgisch-Nederlandse begeleidingscommissie die buitengewoon efficiënt heeft gewerkt (mede door toedoen van de beide voorzitters mr. J. Fleerackers en drs. B.J.E.M. de Hoog). In 1980 werd te Brussel tussen België en Nederland het verdrag inzake de Nederlandse Taalunie ondertekend. Na de parlementaire behandeling van het verdrag werden de ratificatieoorkonden uitgewisseld, konden de organen van de Taalunie worden ingesteld en werd een Algemeen Secretaris benoemd.
Sedert 1 april 1984 is de Taalunie operationeel. Zij is een intergouvernementeel volkenrechtelijk instituut, dat tot doel heeft het taalen letterenbeleid van Nederland en Nederlandstalig België te integreren. Het gaat om de taal en letteren in de ruimste zin. In artikel 4 van het verdrag worden de taken opgesomd die de Taalunie moet vervullen. In artikel 5 worden bovendien nog andere taken genoemd die moeten worden vervuld als de verdragsluitende partijen dat noodzakelijk achten. De taken van artikel 4 zijn dwingend en hebben prioriteit. Eén van die taken in artikel 4 betreft het gemeenschappelijk bepalen van de officiële spelling van de Nederlandse taal. De Taalunie was dus aan zet. Maar hoe moest het spel gespeeld worden? Over een paar dingen was men het vooraf eens. Het moest een Vlaams-Nederlandse aangelegenheid zijn, waarbij het niet mocht gaan om vertoon van originaliteit maar om voorstellen met een breed maatschappelijk draagvlak.
| |
Geerts C.S.
Er werd in 1985 een betrekkelijk kleine werkgroep gevormd (bestaande uit drie Vlaamse en drie Nederlandse leden) die een voorbereidende en terreinverkennende studie moest verrichten en een werkplan moest ontwikkelen voor een later in te stellen ‘echte’ spellingcommissie.
In haar studie moest de werkgroep zich niet bezighouden met een fundamentele spellingwijziging; zij moest wel voorstellen doen voor beperking van de keuzemogelijkheden bij de spelling van bastaardwoorden. En verder zouden in het groene boekje fouten moeten worden weggewerkt, en nieuwe woorden worden opgenomen. De werkgroep heeft onder de bezielende leiding van haar voorzitter, prof. dr. G. Geerts, snel en doortastend gewerkt. Daarbij heeft zij zich laten raden door prof. mr. K.C. Wellens over vraagstukken van spellingwetgeving, en door prof. dr. J. Segers over het peilen, door middel van een representatieve kwantitatieve steekproef van Nederlandstaligen in Nederland en België, en door een kwalitatief onderzoek bij verschillende beroepscategorieën van de spellingvoorkeuren bij Nederlanders en Vlamingen. Op 28 februari 1989 werd het rapport van de werkgroep gepubliceerd, als nr. 20 van de reeks ‘Voorzetten’ van de Nederlandse Taalunie, uitgegeven door de Stichting Bibliographia Neerlandica te 's-Gravenhage. De adviezen van professor Wellens zijn er in verwerkt, evenals de uitkomsten van de kwantitatieve en kwalitatieve opiniepeilingen. Het advies van professor Wellens is volledig gepubliceerd in Voorzet nr. 19, terwijl de rapportage van de peilingen is gepubliceerd in het boek ‘Speling in de spelling’ dat is uitgegeven door het Instituut voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek te Tilburg, in samenwerking met Burke International te Brussel. De rapporteurs zijn drs. G. Heyne voor het onderzoek in Nederland en de heer M. Hofmans voor het onderzoek in Vlaanderen.
Deze kwantitatieve en kwalitatieve peilingen zijn voor het spellingvraagstuk volstrekt uniek geweest. Zij leiden er toe, dat individuele spellinghervormers niet langer kunnen beweren namens grote groepen te spreken, als de peiling wat anders aantoont. En degenen die beleidsbeslissingen ten aanzien van de spelling moeten nemen, hebben aan de peilingen houvast omtrent de weerklank bij het volk van bepaalde onderdelen van spellinghervorming. Men tast nu niet meer in het onzekere.
De werkgroep heeft voorstellen gedaan over de spelling van de bastaardwoorden, de verbindingsletters -s en -n, de diakritische tekens apostrof, trema en liggend streepje, en over de spelling van enige werkwoordsvormen (namelijk over de tweede en derde persoon enkelvoud van de o.t.t., over de vormen van de o.v.t. en over het voltooid deelwoord).
Wie nauwkeurig wil weten wat de werkgroep heeft voorgesteld, doet er goed aan het rapport van de Werkgroep zelf te lezen. Het is vlot geschreven, al is het niet zo meeslepend als een speurdersroman.
Het verst gaat de werkgroep bij de behandeling van de werkwoordsvormen. Daarover was de werkgroep evenwel verdeeld, en zij doet daarom over dit punt geen aanbevelingen. Uit de kwantitatieve publiekspeiling blijkt dat deze zaken controversieel liggen, zowel in Nederland als in Vlaanderen. Uit beleidsoogpunt is het stellig het verstandigst, de kwestie van de werkwoordsvormen te laten rusten, te meer daar uit het kwalitatieve onderzoek is gebleken dat alleen de leerkrachten in het basisonderwijs voor wijziging van de spelling van de werkwoordsvormen geporteerd zijn. Alle andere beroepscategorieën, betrokken bij het kwalitatieve onderzoek, willen de werkwoordsspelling onaangeroerd laten.
De voorstellen betreffende diakritische tekens sluiten deels aan bij hetgeen de kwantitatieve steekproef als meestverbreide opvattingen opleverde (bijvoorbeeld liever opa'tje dan
| |
| |
opaatje), deels bij wat door een ruime meerderheid werd goedgekeurd (liever zaai-uien dan zaaiüien).
Deze voorstellen hebben tot nu toe geen deining, zelfs geen rimpeling, van de openbare mening te weeg gebracht. Zij verdienen dus te worden doorgezet.
Wat de werkgroep voorstelt ten aanzien van de verbindings-n en de verbindings-s poogt een einde te maken aan de twijfel of het nu bessesap moet zijn of bessensap, dorpstraat of dorpsstraat.
Welnu, als wij de werkgroep gaan volgen, wordt het bessensap en dorpstraat, en ook rijstepap en hersensschors. De regels van de werkgroep hebben de verdienste van innerlijke logica, maar zij zijn niet zo erg makkelijk te leren.
Het belangrijkste onderdeel van de voorstellen betreft de schrijfwijze van de bastaardwoorden.
Uit het publieksonderzoek blijkt dat in Nederland en België de voorkeur voor één enkele opgelegde spelling erg groot is; nergens komt de vrijheid-blijheid-gedachte hoger dan eenderde van de uitgebrachte meningen. Uit het kwalitatieve onderzoek komt de wens naar voren dat het probleem van de opheffing van de keuzemogelijkheid op een consequente manier wordt opgelost. De aandacht van de ondervraagde personen ging bijna uitsluitend uit naar deze kant van het probleem. Daarbij werd niet gepleit voor zoveel mogelijk handhaving van het vreemde-taalaspect, of voor zoveel mogelijk vernederlandsing, als het maar consequent gebeurt. Eventueel kan de frequentie van een woord als aanleiding tot vernederlandsing worden gebruikt.
Daarnaast zouden er geregeld lijsten met vernederlandste woorden moeten worden gepubliceerd.
De werkgroep stelt voor, de bestaande keuzevrijheid bij de spelling van bastaardwoorden op te heffen. Aan een nieuw in te stellen spellingcommissie zou de opdracht moeten worden gegeven om een voorstel te doen voor een regeling die zoveel mogelijk steunt op duidelijk verwoorde beginselen en regels.
Als de voorstellen van de Werkgroep niet tot een bevredigend resultaat zouden leiden, zou er - aldus de Werkgroep - niets anders overblijven dan de verheffing van de huidige voorkeurspelling tot de enig aanvaarde spelling.
De systematiek van de bepaling van de voorkeur blijft dan ongewijzigd onbevredigend, maar van het probleem van de dubbele spellingen, van de keuzevrijheid, zouden wij zijn verlost.
| |
Procedure
Het rapport van de Werkgroep ad hoc Spelling bevat dus een samenstel van voorstellen, niet meer en niet minder. De voorstellen zijn bedoeld voor het beleidsbepalende orgaan van de Nederlandse Taalunie, het Comité van Ministers. Het Comité bestaat uit de ministers van onderwijs en van cultuur van Nederland en de Vlaamse Gemeenschap. Het Comité beslist niet dan na advies te hebben ingewonnen van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren. En het parlementaire orgaan van de Taalunie, de 14 leden tellende Interparlementaire Commissie, wenst zich uiteraard ook over de voorstellen uit te spreken.
Deze fase van advies en gedachtenwisselingen kan geruime tijd in beslag nemen. Pas na die fase komt het Comité van Ministers weer aan zet. Het zal dan wel of niet een commissie benoemen die, voortbouwend op rapport, advies en gedachtenwisseling, voorstellen moet doen die zich lenen voor vaststelling als regels voor de officiële spelling van de Nederlandse taal.
| |
Gezag
Tegen die tijd moet het Comité van Ministers ook voor zichzelf weten, op welke wijze het de nieuwe regels - en de nieuwe woordenlijst? - gezag wil geven. In het rapport van de Werkgroep ad hoc Spelling zijn de adviezen die professor Wellens ter zake heeft opgesteld, beknopt terug te vinden. De volledige tekst der adviezen is gepubliceerd als Voorzet 19 van de Nederlandse Taalunie en onder de titel: ‘De Nederlandse Taalunie en de spelling; enige juridische beschouwingen’ uitgegeven door de Stichting Bibliographie Neerlandica te 's-Gravenhage.
De heer Wellens ziet twee reële mogelijkheden. Ten eerste: een gedetailleerd en precies besluit van het Comité van Ministers van de Taalunie, waarin de inhoudelijke regels inzake de spelling zijn vervat die ongewijzigd in de Nederlandse en Belgische nationale wetgeving dienen te worden overgenomen als een eenvormige wet, of - ten tweede - een besluit van het Comité van Ministers met een algemener karakter, waarin een doelstelling wordt bepaald, te bereiken via vrij te kiezen middelen binnen een bepaalde termijn.
Gelet op het feit dat het Taalunieverdrag is gesloten ten einde het beleid in België en Nederland ter zake van de Nederlandse taal en letteren te integreren, gelet op de eis in artikel 4 van het Taalunieverdrag dat de spelling gemeenschappelijk zal worden bepaald, gelet voorts op de werkwijze die voorafgaande aan de oprichting van de Taalunie inzake spelling werd gevolgd, geeft professor Wellens duidelijk voorkeur aan de eerste mogelijkheid. De Werkgroep ad hoc Spelling sluit zich bij deze voorkeur aan.
Er is mijns inziens aanleiding om nader te overwegen of de voorkeur van professor Wellens en de Werkgroep-Geerts moet worden gevolgd.
Natuurlijk, op het ogenblik is de officiële schrijfwijze van het Nederlands bepaald door middel van nationale wet- en regelgeving. Als aan die officiële schrijfwijze wat moet worden gewijzigd, is de nationale wet- en regelgeving direct in het geding.
Dat wil mijns inziens nog niet zeggen, dat een wet- en regelgeving die een inhoudelijk ongewenste spelling bepaalt, moet worden opgevolgd door wet- en regelgeving van dezelfde aard, maar nu een meer gewenste spelling vastleggend.
De aard van de inhoud van de wet- en regelgeving doet de vraag rijzen, of het beter zou zijn, de bestaande wet- en regelgeving op te heffen onder gelijktijdige verklaring door de Taalunie en de nationale regeringen dat het onderwerp ‘bepaling van de officiële schrijfwijze van de Nederlandse taal’ niet in de eerste plaats een kwestie van staatkunde is, maar van taalkundig inzicht.
Het staatkundige besluit, dat bepaling van de schrijfwijze van de taal geen zaak van staatkunde is, laat onverlet, dat overheid en onderwijs, schrijvers en uitgevers, behoefte hebben aan leiding bij het oplossen van problemen die met schrijven gepaard gaan.
Het zijn problemen die niet eens-en-voor-al kunnen worden opgelost, omdat de inzichten over de taal en de spelling van die taal bij voortduring in ontwikkeling zijn.
Hoe groter het geestelijk isolement van een volk, hoe geringer de behoefte aan wijzigingen in het bestaande.
Een volk dat met een open geest in de wereld staat, verrijkt zich met de cultuur van anderen en verandert daardoor zelf, soms met kleine stappen, soms met sprongen tegelijk.
De wetgever kan deze ontwikkelingen niet op de voet volgen; wetgeving in een vrij en democratisch volk gaat langzaam en volgt de ontwikkeling met vertraging.
Ten aanzien van spelling is die vertraging zelfs aanzienlijk, want spelling raakt de gemoederen en er wordt op voorstellen tot wijziging,
| |
| |
aanpassing of vernieuwing van de spelling veelal heftig en onredelijk gereageerd. Het woord ‘spellingoorlog’ bestaat niet voor niets.
Juist deze heftige en tegenstrijdige reacties, die niets (maar dan ook helemaal niets) met politieke of partijpolitieke belangen te maken hebben, maken het voor elke regering zeer onaantrekkelijk om telkens weer het voortouw te moeten opnemen voor spelling-wetgeving.
| |
Van Mechelen
Bewindslieden hebben - ongeacht hun verantwoordelijkheid voor de bloei van de nationale cultuur - eerder behoefte aan spellingrust dan aan spellingoorlog. In 1972 sprak de toenmalige Belgische minister van Nederlandse cultuur, prof. dr. F. van Mechelen, zich uit voor een zekere spellingrust. Die rust zou naar zijn mening gewaarborgd worden door een niet-politieke instelling. Hij dacht in dit verband aan een Academie voor Nederlandse Taal en Letteren. Wij zijn inmiddels weer 17 jaren verder. De juridische en organisatorische mogelijkheden voor een gezaghebbend Vlaams-Nederlands orgaan op het gebied van het taal- en letterenbeleid liggen nu voor het oprapen. De nationale regeringen zouden uitspraken over goede spellingregels en over de schrijfwijze van nieuwe woorden die zich in de taal voordoen kunnen overlaten aan een samenwerkingsverband van Vlaamse en Nederlandse letterkundigen en taalgeleerden, in te stellen door het intergouvernementele, volkenrechtelijke lichaam de Nederlandse Taalunie.
De Nederlandstaligen hebben behoefte aan gezaghebbende oordelen over nieuwe verschijnselen in de taal. Deze oordelen zijn niet in de eerste plaats van staatkundige aard. Spelling is geen staatkunde. Spelling moet daarom worden overgeheveld uit het politieke circuit naar het circuit van taal, wetenschap en cultuur. Een Vlaams-Nederlands orgaan voor spellingvraagstukken zou bestendig van aard moeten zijn, en zou zich ook moeten belasten met de redactie van een Woordenlijst van de Nederlandse taal. Zo'n redactie moet de ruimte krijgen om de lijst naar behoefte bij te werken, aan te vullen, te verbeteren, logischer te maken, ongeacht de vraag hoe de partijpolitieke wind waait, in Nederland en Vlaanderen. Het Vlaams-Nederlandse orgaan zou - dat is mijn slotopmerking - het auteursrecht op de woordenlijst uitdrukkelijk moeten voorbehouden, zodat in de lijst verhaspeling van officiële spellingregels met particuliere spellingregels van een individuele bewerker, met juridisch doeltreffende middelen kan worden tegengegaan.
Samenvatting
Tot slot en voor de verandering
op rijm de kern van de verhandeling.
maakte spelling tot politiek
voor de protestant en katholiek:
één en ondeelbaar, in land en taal
dus Siegenbeeks regels voor allemaal,
toegepast op grote schaal.
De regels kwamen uit Den Haag,
dat is gebleven tot vandaag
voor iedereen, van hoog tot laag.
Na Siegenbeek kwam telkens weer
een bevlogen spellingheer
met ideeën in het geweer.
Geef ons rust aan 't spellingfront;
wij blijven liever kerngezond
en tollen niet graag in het dolle rond.
De starre staat moet plaats gaan maken
voor mensen die met kennis van zaken
wakker en krachtig onze taal bewaken.
| |
Geraadpleegde literatuur
- | Schaap, G.C. en drs. J.H.L. Mols, De spelling van de Nederlandse taal. Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage, 1974 |
- | Memorie van Toelichting bij het Verdrag inzake de Nederlandse Taalunie. Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage, 1980 |
- | Tellegen, mr. B.D.H., De wedergeboorte van Nederland. J.B. Wolters, Groningen, 1884 |
- | Gosses, prof. dr. I.H. en dr. N. Japikse, Handboek tot de staatkundige geschiedenis van Nederland. Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage, 1947 |
- | Oud, mr. P.J., Het jongste verleden. Parlementaire geschiedenis van Nederland, 1918-1940, deel V, 1933-1937. Van Gorcum & Comp., Assen, 1950 |
- | Brugmans, dr. I.J., Thorbecke. Erven F. Bohn, Haarlem, 1932 |
- | Rapport van de Werkgroep ad hoc Spelling (Nederlandse Taalunie, Voorzetten, 20). Stichting Bibliographia Neerlandica, 's-Gravenhage, 1988 |
- | Wellens, Karel, De Nederlandse Taalunie en de spelling: enige juridische beschouwingen (Nederlandse Taalunie, Voorzetten, 19). Stichting Bibliographia Neerlandica, 's-Gravenhage, 1988 |
- | Segers, prof. dr. J., drs. G. Heyne en M. Hofmans, Speling in de spelling. Instituut voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek, Tilburg, 1988 |
- | Vooys, prof. dr. C.G.N. de, Geschiedenis van de Nederlandse taal. Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970 |
- | Kelder, W.A., Tussen Hartogstraat en Schedeldoekshaven. Uitgegeven door de auteur, 's-Gravenhage, 1985 |
- | De voorbeeldzinnen zijn overgenomen van een tentoonstellingspaneel van de Nederlandse Taalunie. |
Oranje Boven.
Holland is Vrij.
De Bondgenooten trekken op Utregt.
De Engelschen worden geroepen.
De Franschen vlugten aan alle kanten.
De Zee is open
De Koophandel herleeft.
Alle Partijschap heeft opgehouden.
Al het Geledene is vergeeten en vergeeven.
Alle de Aanzienlijken komen in de Regeering.
De Regeering roept den Prins uit tot Hooge Overheid.
Wij voegen ons bij de Bondgenooten en dwingen den vijand tot vrede.
Het volk krijgt een vrolijken dag op gemeene kosten
Zonder plundering noch mishandeling
Elk dankt God.
De oude Tijden komen wederom!
Oranje Boven.
De proclamatie van Van Hogendorp, gesteld in de spelling-Siegenbeek, november 1813
dr, E. NORDLOHNE
|
|