Neerlandia. Jaargang 93
(1989)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
Nationale identiteit en cultuurbesefMen kan het betreuren of niet, feit is dat in de gehele wereld symptomen van een herlevend nationalisme zijn te bespeuren. Het duidelijkst komt dit op het ogenblik tot uiting in de Sovjetunie. De gehechtheid aan de eigen taal, het streven de historisch gegroeide cultuur te behouden en te ontwikkelen, staan lijnrecht tegenover andere hedendaagse tendenzen: de schaalvergroting op velerlei gebied, de toenemende communicatiemogelijkheden, de internationalisering van de economie (multinationals) mede als gevolg van de voortschrijdende technologie, het streven om te komen tot grotere politieke verbanden (Europese Gemeenschap) enz. Reeds lang bestaande supranationale geestelijke en politieke stromingen (rooms-katholicisme, liberalisme en socialisme) hebben het na de middeleeuwen op gang gekomen proces van nationale en culturele differentiatie niet kunnen afremmen. Socialisten en communisten hebben moeten erkennen dat het in hun ogen reactionaire begrip ‘natie’ nog steeds een levende realiteit vormt. Nationale en culturele differentiatie kàn een bedreiging vormen voor de eenheid van een staat, zoals is gebleken in de Oostenrijk-Hongaarse ‘Vielvölkerstaat’ en recentelijk in de Sovjetunie. Noodzakelijk en onvermijdelijk is dit niet, mits er een evenwicht bestaat tussen nationale en culturele differentiatie enerzijds en een bovennationale integratie anderzijds. Dit is niet alleen een probleem voor de Sovjetunie maar evenzeer voor West-Europa. | |
Bedreigde culturele identiteit?Met het zicht op het magische jaar 1992 is er een discussie ontbrand over de vraag of een groeiende Europese eenheid een bedreiging vormt voor de culturele en nationale identiteit van de kleinere landen. De discussie over dit probleem is ouder dan velen vermoeden. Al in 1953 stelde Achilles Mussche in Vlaanderen het vraagstuk van de bedreigde culturele identiteit in een verenigd Europa aan de orde. In Noord-Nederland had men voor deze problematiek toen nog nauwelijks oog. In 1987 vroeg prof. S.W. Couwenberg aandacht voor het vraagstuk in zijn boek ‘Hoe wordt de samenleving het best ingericht?’: ‘In de wereldmaatschappij die steeds meer gedomineerd wordt door enkele grote wereldculturen, i.n.b. de Amerikaanse, verkeren de kleinere nationale culturen in een kwetsbare positie. Zij ondergaan steeds meer de krachtige uitstraling van die grote culturen, zoals in de massamedia al dagelijks te bespeuren valt. In een open maatschappij-type, zoals wij die kennen, is dat een normaal gebeuren. Maar, willen we in de toekomst niet terecht komen in een sterk genivelleerde, door een of enkele grote culturen gedomineerde wereld-cultuur, dan is grotere weerbaarheid en een sterker zelfbewustzijn van de kleine culturen wel gewenst. In verschillende van die kleine culturen is die tendens naar grotere weerbaarheid reeds bespeurbaar...’ Terecht wijst Couwenberg op de invloed van de massamedia. Wie dagelijks op de televisie ziet welk een overheersende positie Amerikaanse programma's innemen, moet zich wel afvragen of in de Europese landen geen gelijkwaardige of zelfs betere produkties worden vervaardigd. In de laatste tijd krijgt deze problematiek steeds meer aandacht, ook in de Raad van Europa. Prof. J.A.A. van Doorn stelde hetzelfde vraagstukGa naar eind1 aan de orde in een bijdrage in NRC Handelsblad (6 juli 1989), waarin hij schreef: ‘Het probleem is dat zelfs de meest hechte en succesvolle samenwerking tussen de Europese staten niet wortelt in een Europees volk, een Europese taal en cultuur. Europa is in hoge mate cultureel pluriform en zal het ongetwijfeld zeer lang blijven. Indien de deelstaten prijs stellen op het behoud van hun nationale cultuur - en dat valt te verwachten - dan zullen formules moeten worden bedacht om de neiging tot cultureel imperialisme van de zijde van een of enkele grote staten te beteugelen.’ In dit verband denkt Van Doorn ook aan de opstelling van een Europees Cultureel Handvest, waarvoor trouwens al eerder was gepleit door de Nederlandse ambassadeur M. Mourik belast met internationale culturele samenwerking. M.i. vormt een Europese federatie vooralsnog geen gevaar voor de culturele identiteit van welk volk dan ook, eenvoudigweg omdat deze federatie nog een toekomstdroom is. Voorlopig is er alleen nog sprake van een ‘Europe des nations’. Bovendien doet zich het opmerkelijke feit voor dat hoe sterker het eenheidsstreven wordt, hoe sterker ook de drang bij culturele ‘minderheden’ hun autonomie te verdedigen. Bovendien kan de stelling verdedigd worden dat naarmate de beslissingsbevoegdheden op economisch gebied meer en meer in Brussel komen te liggen, op cultureel gebied het verlangen groeit het eigen karakter te handhaven.
De vrees, dat de culturen van de kleinere volken in een soort Europese smeltkroes terecht zouden komen, lijkt mij dus ongegrond. Voor het Nederlands is er in dit opzicht zeker geen directe bedreiging. Het Nederlands is in de Europese Gemeenschap als officiële taal erkend.Ga naar eind2 Bovendien is de positie van het Nederlands versterkt door de totstandkoming van het Taalunieverdrag van 1980Ga naar eind3 en het streven naar culturele integratie tussen Nederland en Vlaanderen.Ga naar eind4 Men moet zich hierbij echter wel realiseren dat het niet uitsluitend gaat om een linguïstisch probleem. De taal is niet alleen een communicatiemiddel maar ook drager en vertolker van culturele waarden, die in het veelkleurig mozaïek van de Europese | |
[pagina 191]
| |
cultuur een eigen onvervangbare plaats hebben. Hier komt een geheel ander probleem aan de orde nl. het cultuurbeleid. Het is mogelijk, dat in de toekomst de EG op het gebied van subsidies bv. voor literatuur, theater, muziek en dans, wel eens Europese richtlijnen zou kunnen gaan creëren. Het gevaar is dan niet denkbeeldig, dat één Europese cultuurpolitiek ten koste zou gaan van het cultuurbeleid en de tradities van de afzonderlijke lidstaten. Nederland zal in dit opzicht met Vlaanderen één lijn moeten volgen waardoor ook voorkomen wordt, dat niet-economische waarden en belangen door Brussel worden gereglementeerd. Bovendien moeten Nederland en Vlaanderen voorkomen in de hoek van de minderheden gedrongen te worden temidden van culturele supermogendheden. | |
MinderheidsproblemenTalen en culturen van minderheden zullen in de komende jaren in geheel Europa een actueel onderwerp blijven. Voor de positie van de minderheidstalen heeft men gelukkig binnen de Europese Gemeenschap voldoende oog, getuige het rapport van de Europese Commissie: ‘Linguistic minorities in countries belonging to the European Community’. In Oost-Europa leidt het minderhedenprobleem meer en meer tot politieke spanningen. De Turken in Bulgarije moeten gedwongen emigreren, de Albaniërs in Joegoslavië (Kosovo) voelen zich bedreigd door de Serviërs, de Hongaren vrezen vernietiging van hun cultuur in het totalitaire Roemenië. De oplossing van deze problemen kan slechts gevonden worden in minder centralisme, meer decentralisatie, meer democratie en meer werkelijke erkenning van culturele autonomie en mensenrechten. Men lost minderhedenproblemen, die vaak eeuwenoude, historische achtergronden hebben, niet meer op met repressie en ontkenning van hun bestaan. De Europese Gemeenschap erkent volledig de culturele rechten van minderheidsgroepen en -talen. Hierbij baseert men zich op het volgende uitgangspunt: ‘De Europese cultuur kan het beste worden gedefinieerd als een op democratie, rechtvaardigheid en vrijheid gebaseerd pluralistisch humanisme. De Europese cultuur, die tot uitdrukking komt in de verscheidenheid van onze plaatselijke, regionale en nationale culturen, is de grondslag van de Europese Unie, die niet beperkt kan blijven tot de doelstellingen van de economische en sociale integratie, hoe belangrijk die ook zijn.’Ga naar eind5 Ten aanzien van het beleid betreffende de Europese talen wordt elders nog gezegd: ‘The Community's multilingualism is one of the features of its cultural richness, but it can also act as a barrier to a better understanding between Europeans. The European Commission intends to strengthen measures already taken to develop language training in schools and to support the translation of important literary works written in minority languages.’ Evident is, dat de talen en culturen van kleine staten en minderheden in Europees en mondiaal verband slechts dan kans op overleving hebben wanneer zij voor hun culturele autonomie op de bres staan. In het huidige tijdsbestek worden minderheidstalen, die niet verzekerd zijn van de steun van een staat, steeds meer in hun bestaan bedreigd.Ga naar eind6 Een duidelijk voorbeeld hiervan is de positie van de Hongaarse cultuur in Roemenië. | |
Zwak cultuurbesef?In de laatste jaren is nog al eens beweerd, dat het Nederlandse culturele zelfbewustzijn te zwak ontwikkeld zou zijn (in ieder geval zwakker dan dat van de Vlamingen!), o.m. door de reeds genoemde ambassadeur voor internationale culturele samenwerking, M. Mourik. Trouwens al in 1966 schreef prof. Boogman over het zwak cultureel besef in Nederland.Ga naar eind7 Indien dit inderdaad het geval is, kunnen verschillende factoren hiervoor aansprakelijk worden gesteld. Gebrekkige kennis van en het ontbreken van belangstelling voor ons cultureel verleden kan hier een rol spelen. Aangenomen mag worden, dat ons onderwijs in dit opzicht ook te kort schiet.Ga naar eind8 Dit valt om meer dan één reden te betreuren. Onze schoolverlaters hebben veelal weinig inzicht in de ontwikkeling en de betekenis van onze democratische instellingen in een wereld, waarin de meerderheid van de staten geleid wordt door niet-democratische, soms totalitaire en racistische regimes. Vele jonge mensen worden geobsedeerd door de actualiteit van het heden maar zijn niet in staat deze in grotere, historische verbanden te zien. In tijden van crisis kan de bezinning op het cultureel erfgoed bijdragen tot geestelijke weerbaarheid. Het was zeker geen toeval, dat tijdens de Tweede Wereldoorlog, in 1941, een boek verscheen als ‘De Nederlandse geest’ met medewerking van o.m. de filosoof dr. J.D. Bierens de Haan. Velen kochten in deze oorlogsjaren ‘Erflaters van onze beschaving’ van Jan en Annie Romein. In 1941 hield Jan Romein ook zijn laatste en indrukwekkende rede tijdens de oorlog: ‘Oorsprong, voortgang en toekomst van de Nederlandse beschaving.’ Het is goed in tijden van nood herinnerd te worden aan bloeiperioden van onze cultuur. J.J.A. Mooy merkt in een essay ‘Hoe bloeit onze beschaving?’Ga naar eind9 over de invloed van deze bloeitijdperken op: ‘Zij dragen bij tot de versteviging van onze culturele | |
[pagina 192]
| |
maatstaven, en zij vormen een voortdurende herinnering aan wat mensen en samenlevingen kunnen bereiken. Zij sporen aan tot werk van blijvende betekenis en vormen een waarschuwing tegen zelfvoldaanheid en gemakzucht, maatschappelijk zowel als individueel. Voor bloeitijden geldt wat Jacob Burckhardt in zijn “Weltgeschichtliche Betrachtungen” over de grote historische figuren (bij hem nog “grosse Männer”) schreef: “Sie halten einen hohen Masstab der Dinge aufrecht, sie helfen zum Wiederaufraffen aus zeitweiliger Erniedrigung.”’ Aansluitend op deze beschouwing wil ik nog enkele opmerkingen maken over het karakter van de Nederlandse natieGa naar eind10 en onze culturele identiteit. | |
Een burgerlijke denk- en levensstijlDe Nederlanders zijn een burgerlijk volk. Huizinga (en niet alleen hij!) heeft herhaaldelijk het accent gelegd op het burgerlijke karakter van de Nederlandse cultuur. Hierbij valt te denken aan kenmerken als handelsgeest, soberheid, vrijheidszin, rationaliteit, individualisme, prestatie-ethos, gehechtheid aan tradities, tolerantie. Maar de levensstijl van een volk (liever spreek ik van levensstijl dan van volkskarakter) heeft velerlei facetten. Daarom blijft het moeilijk het begrip ‘burgerlijk’ uitputtend te definiëren. Potgieter accentueert in zijn ‘Jan, Jannetje en hun jongste kind’ (1842) eigenschappen als vlijt, energie, zelfbewustheid, eerlijkheid, ordelijkheid en plichtsbesef. Zelfs het Nederlandse taalgebruik bevestigt onze burgerlijkheid. Woorden als gezellig, netjes, huiselijk en deftig zijn in andere talen moeilijk te vertalen.
Hollandse bouwstijl (tekening Johan Huizinga)
De Nederlander is niet alleen vrijheidslievend maar hij heeft ook een sterk gevoel voor recht en onrecht. Meestal kiest hij de zijde van de underdog. De zwier van de grand-seigneur, de extravagantie van de Italiaan of Spanjaard wekken zijn spotlust op (Bredero's ‘Spaanse Brabander’!). Zijn visie op de realiteit is vaak sterk moraliserend en ook bepaald door nuttigheidsoverwegingen (deze twee aspecten komen ook sterk tot uitdrukking in de kinderliteratuur van de laatste twee eeuwen!)
Het is bijna een gemeenplaats geworden om al deze eigenschappen in verband te brengen met de invloed van het calvinisme. Maar was deze ‘calvinistische’ levensstijl er niet al vóór Calvijn werd geboren? Het is buiten kijf, dat de calvinisten in de strijd tegen Spanje een vooraanstaande plaats hebben ingenomen. Het waren de calvinisten die zich - met succes - keerden tegen elke vorm van monarchaal of staatsabsolutisme. Erkend moet ook worden, dat de opstand tegen Spanje een essentieel constitutief element was in de vorming van de Nederlandse natie. De revolutie van 1568 had een eind gemaakt aan een regime, dat zich elders kon handhaven en gekenmerkt werd door centralistisch absolutisme, feodaliteit en religieuze homogeniteit. Hiermee was de weg geopend voor een verdere ontwikkeling van de Nederlandse burgercultuur. Er moet in dit verband ook op worden gewezen, dat de felste, strijdbaarste calvinisten voor een belangrijk deel uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstig waren en een grote invloed hebben uitgeoefend op de beschavingsbloei van onze Republiek, m.n. in de Gouden Eeuw.Ga naar eind11 Maar ook in economisch opzicht was hun rol belangrijk.
Veel is er al gezegd en geschreven over de strijd van de Nederlanders tegen het water en de zee. Het water was evenwel niet alleen onze vijand maar ook onze vriend. De zee leverde talloze vissers een redelijk bestaan op. Langs de rivieren, de belangrijkste handelsaders, verrezen welvarende handelssteden. Het water bracht welvaart maar voorwaarde hiervoor was wel discipline, rationale samenwerking, organisatie. Wetenschap en techniek waren nodig voor waterbouwkundige werken, dijken, inpolderingen, scheepsbouw en scheepvaart. Dit alles vormde de grondslag voor de ontwikkeling van de zeevarende en handelsnatie, die Nederland is geworden. Johan de Witt schreef dan ook in zijn ‘Deductie’ (1654): ‘De navigatie en de commercie zijn de ziele en de innerlijke subsistentie van den Staet’. Ook voor de opbouw van de latere industriële samenleving hadden burgerlijke eigenschappen, zoals ik deze eerder noemde, grote waarde. Huizinga kwalificeerde de Nederlandse natie als ‘burgerlijk’ en verbond hieraan het begrip ‘onheroïsch’. Mijns inziens niet geheel terecht. Immers de verkenning van de wereldzeeën,de hardnekkige strijd | |
[pagina 193]
| |
voor vrijheid en onafhankelijkheid, de opbouw van een overzees rijk vereisten niet alleen ondernemingszin maar bovendien een bepaalde heroïek, ook al hangt deze dan samen met de bittere noodzaak om het dagelijks brood te veroveren ver buiten het smalle Hollandse territoor. Dit liet weinig ruimte voor een chevalereske levensstijl. De moeizame opbouw van een staat in een land arm aan natuurlijke grondstoffen heeft uiteraard ook zijn stempel gedrukt op tradities, kunst en geestesleven. In de schilderkunst overwoog het realisme. Ik denk hierbij aan de grote schilders van de Gouden Eeuw (aan deze bloeiperiode hebben overigens ook Zuidnederlanders een belangrijk aandeel geleverd!): Vermeer, de Hoogh, Terborch, Jan Steen, Gabriël Metsu. Hun werk wordt gekenmerkt door aandacht voor het leven van de gegoede burger (interieurs, genrestukken, portretten) maar evenzeer voor de gewone dagelijkse dingen (stillevens). De Romantiek heeft hier nooit een ontplooiing gekend als in Duitsland, Engeland of Frankrijk. Zelfs onze Romantiek is burgerlijk. Zij verheerlijkt de glorie van voorbije tijden en heeft iets onechts. Het begrip ‘romantisch’ heeft hier trouwens altijd een bijklank behouden van sentimenteel, verward en irreëel. Bij uitstek burgerlijk waren literaire geschriften als de ‘Camera Obscura’, door Potgieter gekarakteriseerd als ‘kopieerlust des dagelijkschen levens’. | |
TolerantieRadicale bewegingen van links en rechts, communisme, fascisme, hebben nooit veel aanhang gekregen. De meeste extremistische stromingen, voorzover zij hier vaste voet kregen, verzandden al spoedig. Toch wist de Nederlander op een weinig radicale wijze zijn overtuigingen en waardensystemen te herzien, zoals ook is gebleken uit de langzame erosie van de traditionele verzuiling.
Ook Nederland kende zijn ketterjagers, maar de geschiedenis van de Heksenwaag in Oudewater en de publikatie van ‘De betoverde wereld’ (1691) van ds. Balthasar BekkerGa naar eind12 tonen aan, dat altijd weer Erasmiaanse geesten tot matiging en tolerantie maanden.
Grote filosofen kende Nederland nauwelijks. Maar sommigen zijn wel representatief voor de Lage Landen: Erasmus en Coornhert, verdedigers van de tolerantie en Spinoza, die de democratie voor de beste regeringsvorm hield en pleitte voor geloofsvrijheid. Tolerantie was voor de ontwikkeling van de commercie noodzaak. De traditionele verdraagzaamheid in Nederland (overigens door de calvinistische predikanten vaak fel bestreden!) vond zijn oorsprong niet in de eerste plaats in een humanitaire ethiek maar vooral in het feit, dat contacten moesten worden gelegd met de meest uiteenlopende volken, rassen en religies. Het was zeker geen toeval, dat alleen de Hollanders toestemming kregen een handelspost op het eilandje Deshima in Japan te vestigen. De Japanners hadden immers niets te vrezen van Nederlandse bekeringsdrift. Maar natuurlijk speelden ook principiële overwegingen een rol.
De eerste Nederlandse ‘grondwet’ omschreven in de Unie van Utrecht (1579) spreekt zich duidelijk uit: ‘Dat een ieder particulier in zijn religie vrij zal mogen blijven, ende dat men niemand ter cause van de religie zal mogen achterhalen ofte onderzoeken’. Zeker is wel, dat de tolerantie op geloofsgebied in het land van Hugo de Groot ruimer was dan in de monarchieën om ons heen. | |
[pagina 194]
| |
Vluchtelingen, vervolgd om hun overtuigingen, niet alleen Hugenoten en joden maar ook filosofen (Descartes, Bayle, Locke) vonden hier een veilig toevluchtsoord. Tekenend is ook, dat kritische denkers als Hobbes, Leibniz, Condillac en Lamettrie in de Republiek van de Zeven Provinciën hun werk konden publiceren.
Huizinga heeft zoals gezegd (in ‘Nederlands geestesmerk’, 1935) de stelling verdedigd dat onze cultuur een burgerlijk karakter heeft. Deze karakterisering werd onderschreven door J.J.A. Mooy die een essay schreef met de veelzeggende titel ‘De veerkracht van het burgerlijk cultuurideaal’.Ga naar eind9 Recent sociologisch onderzoek komt tot dezelfde conclusie als Mooy. In hun studie ‘Burgerlijk en onburgerlijk Nederland’ (Deventer, 1983) concluderen A. Felling, J. Peters en O. Schreuder: ‘Het afscheid van het burgerlijke waardenpatroon is strikt genomen een minderheidsverschijnsel.’ De drie sociologen hebben onderzocht of en in hoeverre de burgerlijke levensstijl is veranderd onder invloed van de consumptiemaatschappij. Zij gingen na of hedonistische èn maatschappijkritische stromingen zich in de levensvisie en -praktijk van de Nederlander deden gelden. Evenals Mooy concluderen zij, dat de burgerlijke levensstijl zich weet te handhaven. Van revolutionaire veranderingen in waardeopvattingen en leefpatroon is weinig te merken: ‘Vele dingen zijn in Nederland dat wat ze zijn krachtens onze nationale tradities, zelfs al menen we met deze tradities afgerekend te hebben’ (pag. 199).
Ik heb aandacht gevraagd voor enkele facetten van de Nederlandse culturele en nationale identiteit en het burgerlijk karakter van onze samenleving maar ben mij ervan bewust, dat het gevaar van generalisaties en stereotypen niet denkbeeldig is.
In zijn ‘De Lage Landen 1780/1980’ (uitgave 1986) waarschuwt prof. E.H. Kossmann dat generalisaties moeilijk als definitief kunnen worden beschouwd en maar ‘zeer ten dele voldoen aan ons verlangen naar een zuivere begripsbepaling’ (deel II pag. 376). Over het wezen van onze culturele identiteit is het laatste woord nog niet gezegd. Kossmann zegt voorts dat het naïef is om aan de volken van België en Nederland ‘een min of meer permanente volksaard toe te schrijven’. Maar ook Kossmann gaat uit van een zekere continuïteit van de geschiedenis der twee landen. Er liggen hier nog vele onbeantwoorde vragen rond het probleem van de culturele identiteit. Daarom ook zou de door prof. Couwenberg voorgestelde leerstoelGa naar eind13 voor Nederlandse cultuur (zowel in België als in Nederland!) van groot nut kunnen zijn. | |
Culturele verscheidenheid noodzakelijkDe westerse culturele expansie en de wereldomvattende technologische ontwikkeling zouden kunnen leiden tot het ontstaan van een eenvormige wereldcultuur, waarin voor kleine culturele eenheden nauwelijks meer plaats zou zijn. De historicus Arnold Toynbee, een fel criticus van het nationalisme, stond blijkens zijn ‘Civilisation on trial’ een dergelijke planetaire, toch min of meer uniforme cultuur voor ogen. De Poolse filosoof Leszek Kolakowski verzet zich in zijn essay ‘Op zoek naar de barbaar’ tegen een dergelijk weinig aanlokkelijk toekomstperspectief: ‘Geloof in de universaliteit van de Europese traditie betekent echter geenszins de verkondiging van het ideaal van een gestandaardiseerde wereld, die overal dezelfde smaken kent, dezelfde geloven (of liever gezegd geen enkele), dezelfde levensstijl, of zelfs dezelfde taal... Zou het ons lot zijn om de culturele verscheidenheid in de wereld te vernietigen in naam van een “planetaire” beschaving, dan zou deze voorbestemming waarschijnlijk niet anders in vervulling kunnen gaan dan ten koste van een zodanige verbreking van de continuïteit van de traditie, dat het een dodelijk gevaar met zich mee zou brengen niet alleen voor elke beschaving apart, maar voor de menselijke beschaving in zijn geheel.’Ga naar eind14 Evident is dat de technologische ontwikkeling een uniformerende invloed heeft. De uitbreiding van de communicatiemogelijkheden bevorderen het proces van internationalisatie. Moderne functionele architectuur in Londen of Parijs verschilt nauwelijks van die in New York of Tokio. In het functionalisme (‘Form follows function’) vormen kunst en geavanceerde techniek een ondeelbare eenheid.
Het bouwen met beton, staal en glas is een mondiaal fenomeen. Walter Gropius, de bekende leider van het ‘Bauhaus’, zei eens: ‘This is the century of science, the artist is the forgotten man, almost ridiculed and thought of as a superfluous luxury member of society. Art is considered to be something which was accomplished centuries ago and is now being stored up in our museums from which we may tap as much as needed. As science is supposed to have all the answers for our predominantly materialistic period, art is doomed to languish...’ Maar er is ook verzet gerezen tegen deze materialistisch-technische, uniformerende tendens in de kunst: het individuele en nationale krijgt weer meer accent (Finland!). De toegenomen communicatie, de doorbreking van nationale grenzen, de uitbreiding van het onderwijs, internationale tentoonstellingen bevorderen uiteraard | |
[pagina 195]
| |
een mondiale cultuur, hetgeen winst kan zijn maar ook kan leiden tot vervlakking en uniformering. Erkend moet worden, dat de ontmoeting tussen verschillende culturen die het proces van ‘planetisatie’ (het woord is van Teilhard de Chardin) met zich meebrengt, tot wederzijdse verrijking kan leiden. Ik herinner eraan hoe de Japanse houtsneden en de negerkunst de westerse schilderkunst rond de eeuwwende hebben beïnvloed.Ga naar voetnoot15 Het blijkt dus, dat nationale culturele waarden ook in een wereldomvattende cultuur een zinvolle functie kunnen behouden. Een ‘wereldomvattende cultuur’ betekent hier dus allerminst een culturele smeltkroes, een opgaan van het nationale in het mondiale. Prof. Herman van Impe wees er terecht op, dat Noorwegen, Zweden en Finland met ieder een veel kleinere bevolking dan de 20 miljoen Nederlandssprekenden er in slagen hun cultuur te doen bloeien maar tegelijk openstaan voor moderne ontwikkelingen in de wereld.Ga naar voetnoot16 Een klein land als Finland (5 miljoen inwoners), eeuwenlang onderworpen aan Zweden en later aan Rusland, wist dank zij een sterk cultuurbesef zijn culturele autonomie te behouden.Ga naar voetnoot17 Nederland en Vlaanderen hebben zonder hun culturele identiteit te verliezen sinds de Bourgondische tijd voor allerlei buitenlandse culturele invloeden opengestaanGa naar voetnoot18: gothiek, renaissance, Verlichting, classicisme. Romantiek. Dit jaar wordt de Franse revolutie herdacht. Het is goed eraan te herinneren, dat Verlichting en Revolutie in de Nederlanden, zowel Noord als Zuid, toch een geheel eigen karakter kregenGa naar voetnoot19: ‘Naar 's lands gelegenheid verdietst’! In 1790 verklaarden de Vlamingen zich onafhankelijk, geïnspireerd niet alleen door de Amerikaanse revolutie van 1776 maar óók door de Unie van Utrecht van 1579 en de Acte van Verlatinge (1581)! Sommigen wezen toen ook op de gemeenschap van taal en cultuur met de Noordelijke Nederlanden maar dit argument zou eerst later een steeds belangrijker rol gaan spelen. Ondanks twee eeuwen Spaans-Oostenrijks bewind, ondanks dominante Franse cultuurinvloeden was het eigen cultureel erfdeel bewaard gebleven. Vreemde invloeden kunnen ook stimulerend werken op de eigen cultuur. Daarom ook moet gewaarschuwd worden voor een onvruchtbaar cultureel isolement. Dit was ook de boodschap van de Vlaming August Vermeylen: ‘Wij willen Vlamingen zijn om Europeeërs te worden.’ De Nederlander Albert Verwey huldigde in wezen dezelfde gedachte: ‘Goethe al heeft gezegd: de poëzie zal internationaal zijn of ze zal niet zijn. Zo is het ook. Maar de kracht van de kunst als internationale grootheid bestaat juist daarin, dat ze de internationaliteit belichaamt van sterk in hun nationaliteit gewortelde persoonlijkheden. Een volkeren-eenheid die dit eigene en eigengrondse verloor of opgaf, zou de leegte en de dood beduiden. Dit is het recht van die gevestigde volken, ook de kleinste, die nooit zouden kunnen worden opgenomen in een gemeenschap, indien hun bijzondere wezen daardoor werd aangetast...’
Peter KRUG |
|