| |
| |
| |
Hoe verstaan noord en zuid elkaar?
Problematiek en toekomstperspectief
We herdenken dit jaar het bicentennium van de Franse Revolutie, die vanwege haar uitstraling in de rest van Europa tevens een Europese Revolutie was. Terwijl de beginselen van die revolutie in Nederland lange tijd bijzonder controversieel zijn geweest, is Nederland op één belangrijk punt kritiekloos in het voetspoor van die revolutie en de daarop gevolgde Bataafse Omwenteling getreden. Het bleef namelijk vasthouden aan een unitaire staatsstructuur, die hier met die omwenteling haar intrede had gedaan, ook toen het in 1815 met België verenigd werd. Als men toen naar Zwitsers voorbeeld gekozen had voor een federale staatsstructuur, hetgeen veel meer in de lijn had gelegen van onze staatkundige ontwikkeling, dan had het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden van 1815 waarschijnlijk wel stand kunnen houden. Nu viel het spoedig weer uit elkaar met niet geringe negatieve consequenties, niet alleen voor Nederland, maar vooral ook voor België. Voor België in het algemeen en Vlaanderen in het bijzonder was de afscheiding in 1830 één grote tragedie, zo verklaarde de heer J.F. Herpin vorig jaar bij zijn afscheid als Belgisch ambassadeur in Nederland. De eerste koning van België, aldus Herpin, was niet Leopold I, maar Willem I (De Standaard, 21 april 1988).
De noordelijke en zuidelijke Nederlanden zijn sindsdien opnieuw hun eigen weg gegaan. Wel is er met de oprichting van het ANV op het einde van de vorige eeuw een beweging op gang gekomen die zich heeft ingezet voor het wekken en stimuleren van een algemeen Nederlands besef, maar dat besef is tot nu toe een betrekkelijk marginaal, of zo u wilt, elitair fenomeen gebleven. Ook de oprichting van de Nederlandse Taalunie in 1980 heeft daar weinig verandering in gebracht. De Taalunie leidt als algemeen Nederlandse instelling een bescheiden bestaan.
De publieke belangstelling ervoor is gering. Door de voorstellen tot wijziging van de spelling is zij nu wel wat meer bekend geworden, maar hiermee is ook nogal wat weerstand opgeroepen. H. Mulisch merkte in verband hiermede zelfs op dat de Nederlandse taal te belangrijk is om in een Belgische taalstrijd gemengd te worden. Hier gaat het om een bezinning op de vraag hoe de culturele identiteit van Noord en Zuid zich tot elkaar verhouden en welke verstandhoudingsproblemen daarin te onderkennen vallen. Ik zal trachten daarop in het kort enig licht te werpen. Als ik in dit verband spreek over Noordnederlandse identiteit en mentaliteit, bedoel ik daarmee de Hollandse. Die heeft op die identiteit namelijk een beslissend stempel gedrukt.
Wat Noord en Zuid met elkaar gemeen hebben is enerzijds een gemeenschappelijke taal, anderzijds een burgerlijke levensstijl, die op staatkundig niveau geleid heeft tot de ontwikkeling van een burgerlijke rechtsstaat en democratie. Noord en Zuid hebben tevens met elkaar gemeen dat de godsdienst een sterk stempel gedrukt heeft op volksaard en levenswijze, maar in Noord was dat het calvinisme, in Zuid het katholicisme. En die verschillende godsdienstige achtergrond heeft grote invloed gehad op het uit elkaar groeien van Noord en Zuid. Juist vanwege dat verschil in religie had het calvinistische Noorden na de Belgische opstand van 1830 niet zoveel moeite het katholieke Zuiden los te laten.
| |
Mentaliteitsverschil
Is de Noordnederlandse natie al vroegtijd als zelfstandige natie ontstaan uit verzet tegen vreemde monarchale machtsaspiraties, het Zuiden is nog lange tijd door vreemde machten geregeerd en gekoloniseerd en ook dat verschil heeft diepe sporen achtergelaten. Het Zuiden is daardoor veel meer onder invloed geraakt van de Romaanse cultuurwereld, terwijl Noord zich juist meer verbonden voelt met de Angelsaksische culturen. De verstandhoudingsproblematiek die de relatie tussen Noord en Zuid sinds lang kenmerkt, vloeit voort uit die verschillende religieuze en historische achtergrond. Het verklaart tevens waarom Noord en Zuid in mentaliteit nogal wat van elkaar verschillen. Ik zal enkele van die verschillen hier kort releveren.
Noord heeft zich, zoals gezegd, veel eerder onttrokken aan de feodaal-monarchale traditie in Europa dan Zuid. Er is hier daarom vanouds een afkeer van grote verschillen in macht en levensstijl. Het is, zoals u weet, niet verstandig teveel boven het maaiveld uit te steken. Dat stuit op grote weerstand. Dat verklaart ook waarom Nederland één van de platste inkomenverdelingen ter wereld heeft en waarom een opvallende levensstijl - ‘conspicious consumption’ - niet goed valt in het Hollandse milieu. Nederland kent vanouds wel een regententraditie, maar Hollandse regenten passen er in de regel wel voor op te hoog van de toren te blazen. Zij zoeken hun kracht voornamelijk in kennis van zaken en een onbesproken levenswandel. Heroïsme en krachtig leiderschap passen niet in de Nederlandse regentenstijl. In de Republiek der Verenigde Nederlanden kwam dat al tot uiting in het verzet van de Hollandse regenten tegen bepaalde monarchale tendenties en pretenties van het Huis van Oranje. Curieus is in dit verband zeker dat die monarchale pretenties sinds 1814 wel zijn gehonoreerd door aan dat Huis het erfelijk koningschap te verbinden, nadat het koningschap in en door de Franse Revolutie een omstreden instituut was geworden. Dat koningschap is in de tweede helft der 19e eeuw echter gereduceerd tot een symboolfunctie. In tegenstelling tot Groot-Brittannië vormt het geen essentieel element van de nationale identiteit. Daarvoor is die identiteit tezeer gestempeld door een burgerlijk-republikeinse traditie.
Dank zij de betrekkelijk platte samenlevingsstructuur is de omgang hier ook minder formeel dan in het Zuiden.
| |
| |
Men is veelal wars van uiterlijk vertoon en geneigd ronduit te zeggen waar het op staat, in tegenstelling tot de Vlaming, die als rechtgeaard zuiderling geneigd is ja te zeggen als hij nee bedoelt.
De veel langere doorwerking van feodaal-monarchale invloeden in Vlaanderen en de autoritair-hiërarchistische oriëntatie en invloed van het katholicisme aldaar hebben ertoe geleid dat autoriteit en hiërarchie daar een grotere rol spelen. Het Zuiden is vanouds geregeerd door een kleine bovenlaag die stamt uit de Habsburgse heerschappij (1477-1795). Die heerschappij werd tot 1713 vanuit Madrid en daarna vanuit Wenen door een gouverneur met een kleine bestuurlijke elite van geïmporteerde en plaatselijke adel en exponenten van het grootburgerdom uitgeoefend. Die elite is in de 19e eeuw aangevuld met een Waals-Brusselse financiële en industriële elite. Daardoor zijn er in Zuid grotere verschillen in macht en levensstijl gegroeid dan in Noord en imponeert macht hier meer, ook al raken degenen die haar uitoefenen ermee besmet en besmeurd.
Ook nadat België een burgerlijke democratie is geworden, heeft de politieke en maatschappelijke bovenlaag in Zuid een meer aristocratische allure behouden dan in Noord. Het leiderschap van de eerste minister heeft in België meer politieke betekenis dan in Nederland, waar de eerste minister niet meer is dan primus inter pares
‘Nederland is... kaas en klompen maken.’
en aantasting van het principe van de gelijkheid van ministers op principieel verzet stuit.
De Hollandse burgerlijke cultuur is ook individualistisch en meer open en liberaal. Vandaar dat individualisering en ontzuiling de laatste decennia in het Noorden op minder weerstanden stuitten dan in Vlaanderen, waar de groep, met name de familie en de partij, een centrale rol blijven spelen in het dagelijkse leven. Dit draait daar meer dan in het Noorden om persoonlijke relaties en ‘do ut des’, voor wat hoort wat. Als je in het Zuiden bijvoorbeeld een bouwvergunning wil hebben, dien je te weten via wie je op welk moment en op welke plaats een bijdrage dient te storten in welke partijkas, zei mij onlangs een kennis, sprekend over verschillen tussen Noord en Zuid. Wie dat corruptie vindt, moet niet in België gaan wonen.
Een ander verschil tussen Noord en Zuid heeft vooral een religieuze achtergrond. De Hollandse mentaliteit wordt in hoge mate gekenmerkt door de eeuwenoude calvinistische domineestraditie. Een van de meest opvallende effecten van die traditie is de Hollandse neiging tot moraliseren en tot een beginselvaste rechtlijnigheid in het verdedigen van eenmaal ingenomen morele posities. Het beleren van andere landen, aldus een bekende Nederlandse politicoloog, gaat ons beter af dan het bestuderen ervan. ‘Talking to someone like a Dutch uncle’, is sinds lang een bekende Engelse uitdrukking en betekent de ander op vaderlijke wijze de les lezen (‘lecturing him paternally’). De uit Duitsland afkomstige socioloog E. Zahn noemt Hollanders in zijn boek Das unbekannte Holland het meest bemoeizuchtige volk ter wereld. Noord presenteert zich in zijn buitenlandse politiek bij voorkeur als exponent van universele beginselen en hoog moreel besef. Een verwijzing naar eigen traditionele belangen pleegt men zoveel mogelijk te vermijden, ja, geldt als onbehoorlijk.
Hoezeer de mentaliteit in het Zuiden hiervan afwijkt, hoef ik u nauwelijks te zeggen. Daar leeft veel minder de behoefde de wereld te beleren en te vermanen en weet men veel meer raad met de paradoxen waar het leven nu eenmaal rijk aan is. Daar heerst veel meer sfeer van leven en laten leven en een sterke neiging tot relativeren en pragmatisch manoeuvreren. Tegenover de vèrgaande morele arrogantie en zelfgenoegzaamheid van de Hollander en zijn schoolmeesterachtige rechtschapenheid voel ik me heel Vlaams worden, zo merkte Hugo Claus eens op in een interview met De Volkskrant.
De calvinistische domineestraditie vindt in het Noorden gelukkig een heilzaam tegenwicht in een pragmatische koopmanstraditie die opkomt voor een zakelijke, gematigde, tolerante, min of meer vrijzinnige instelling. Globaal genomen kan men zeggen dat de calvinistische domineestraditie vooral een sterk stempel heeft gedrukt op de manier van denken en presenteren, terwijl de
| |
| |
pragmatische koopmanstraditie meer tot uiting komt in het feitelijke gedrag. Een zekere mate van hypocrisie is daardoor een onafscheidelijk kenmerk van de Hollandse identiteit.
| |
Identiteit en nationaliteit
Nog een ander verschil tussen Noord en Zuid dat de aandacht verdient, heeft te maken met nationale identiteit en nationalisme. De overheersing van Zuid door vreemde machten bereidde daar de voedingsbodem voor de ontwikkeling van een cultureel en politiek nationalisme, dat in Nederland in die mate nooit van de grond is gekomen. Evenals de Afrikaner cultuur, heeft de Vlaamse zich ontwikkeld onder een constante bedreiging. Zij is daardoor strijdbaarder dan de Nederlandse. Daardoor bestaat in Vlaanderen ook meer begrip voor het Afrikaner verlangen naar handhaving van de eigen identiteit in een Nieuw Zuid-Afrika dan in Nederland, en staat men er veelal minder vijandig tegenover het Afrikaner nationalisme.
In Nederland bestaat de nationale trots er juist in dat men, in tegenstelling tot de meeste andere volkeren, niet nationalistisch is ingesteld en niet denkt in bekrompen termen van nationaal belang en nationale identiteit maar, zoals past in een burgerlijke oriëntatie, in universele termen. De politieke mislukking van de Centrumpartij, die in de jaren tachtig in feite een poging deed tot introductie van een nationalistisch-gezinde politieke stroming, illustreert opnieuw dat voor een dergelijke stroming in ons land weinig of geen plaats is. Nationale leuzen en xenofobie roepen spoedig diepgewortelde weerstanden op. Dit verklaart ook waarom hier nauwelijks sprake is geweest van het cultiveren van een eigen volkscultuur. We zien hier voornamelijk betrekkelijk los van elkaar staande religieuze en regionale subculturen. Dat politiek en cultureel nationalisme hier als zelfstandige stroming veel minder wortel geschoten heeft, in tegenstelling tot een groot deel van Europa, waaronder ook Vlaanderen, valt behalve aan de invloed van het Hollandse moralisme en commercialisme toe te schrijven aan twee andere factoren:
- de Nederlandse identiteit is, afgezien van de bezettingstijd, nimmer bedreigd geweest;
- het nationalisme is een produkt van de Franse Revolutie en de Romantiek. Welnu, de Franse Revolutie is in Nederland steeds met reserve bejegend, met name de idee der volkssoevereiniteit die de ideële grondslag legde voor de ontwikkeling van het politieke nationalisme. En de Romantiek, die de belangstelling gewekt heeft voor het eigen nationale verleden en de eigen volkscultuur en daarmee een cruciale rol gespeeld heeft in de opkomst van cultureel en politiek nationalisme, heeft in Nederland weinig invloed gehad.
Al is men zich hiervan in de regel niet bewust, toch is er wel degelijk sprake van een typisch Hollands nationalisme dat ontspruit aan het Hollandse moralisme en daarom als moreel nationalisme kan worden getypeerd. Dat uit zich in een besef van morele zelfgenoegzaamheid - het besef te leven in een goed geordend en zedelijk hoogstaand land waar de buitenwereld een voorbeeld aan kan nemen - en in een besef van morele superioriteit en zendingsdrang. Vandaar de gidslandgedachte van de jaren zestig en zeventig. Gemeten aan Hollandse maatstaven deugt het buitenland eigenlijk niet helemaal. En tot dit buitenland rekent men zeker ook Vlaanderen. Als het om internationale sportactiviteiten gaat, blijken Hollanders overigens zeker niet onder te doen in nationaal chauvinisme. Ik herinner hier slechts aan de reacties op het Europese voetbalkampioenschap van 1988.
| |
Cultureel zelfbewustzijn
Tegenover het sterk ontwikkelde morele zelfbewustzijn van de Hollanders staat paradoxalerwijze een saillant gebrek aan cultureel zelfbewustzijn, ja een minderwaardigheidscomplex als het om het uitdragen van eigen taal en
‘Vlaanderen is... begijntjes en nonnetjes’
| |
| |
‘Vlaanderen is... goed eten en drinken’.
cultuur gaat. Vandaar b.v. de geringe belangstelling en steun voor een buitenlands cultuurbeleid. Die neiging tot culturele zelfonderschatting valt ook buitenlanders op. Het feit dat Nederlanders weinig of niet geïnteresseerd zijn in hun eigen culturele verleden, is uniek in Europa, zo merkte mijn uit Engeland afkomstige collega prof. Petry onlangs op. De Britse historicus Simon Schama verwonderde zich hier ook over tijdens een bezoek aan ons land. Er is hier een neiging zichzelf teveel als natie weg te cijferen, vond hij en hij typeerde dit als een Hollands Madurodam-complex dat hij moeilijk kon verenigen met de Hollandse behoefde anderen de les te lezen.
Terwijl Nederlanders, zoals gezegd, een intense neiging hebben zich met alle noden en problemen van de wereld te bemoeien en daarbij voor de ‘underdog’ plegen op te komen, hebben ze zich echter verre gehouden van de Vlaamse strijd tegen Franstalige overheersing en voor handhaving van het Nederlands als cultuurtaal in België vanwege het principe van niet-inmenging in binnenlandse aangelegenheden, dat in dit geval ineens hoge prioriteit had. Dat is wel het meest extreme voorbeeld van de Hollandse gêne voor eigen taal en cultuur op te komen. Dat blijkt weer opnieuw nu we sinds enige decennia geconfronteerd worden met etnische minderheden, wier culturele identiteit met bijzondere omzichtigheid tegemoet getreden wordt, terwijl de eigen culturele identiteit daarentegen volgens velen nauwelijks serieus genomen mag worden of soms zelfs wordt ontkend. Grappen, moppen of kritische opmerkingen over die minderheden zijn min of meer taboe en vooroordelen krijgen in dit verband al gauw het odium van racisme opgedrukt.
Nu is het op zichzelf nuttig en nodig dat vooroordelen telkens opnieuw ter discussie gesteld worden en getoetst op hun realiteitsgehalte, al is het onzinnig daarop meteen maar een racistisch stempel te drukken. Opvallend is echter wel dat de vele vooroordelen en stereotypen die de relatie tussen Noord en Zuid zo sterk beïnvloed hebben, zelden ter discussie gesteld worden en dat niemand zich opwindt over de bekende Belgen-moppen die, zoals u weet, alle variaties zijn op het thema van de domme, wat achterlijke Belg. Men amuseert zich daar kostelijk mee en denkt er niet aan om hierin een uiting van racisme te zien.
Hoezeer vooroordelen en stereotypen nog het oordeel van Hollanders over hun zuiderburen beïnvloeden, is enkele jaren geleden met empirisch materiaal bevestigd in een onderzoek van mevrouw G. Smeets, die drie jaar lang nauwgezet de berichtgeving over België, i.h.b. Vlaanderen, analyseerde in Vrij Nederland, Haagse Post, De Tijd, De Groene Amsterdammer, Elseviers Magazine en Elseviers Weekblad. Het beeld dat uit dat onderzoek rijst, is dat van de brave, onderdanige, conservatief-katholieke, zeer materialistische en onbetrouwbare Vlaming. Over de Vlaamse literatuur doet men in Holland vaak ook zeer denigrerend, evenals over de taal die in Vlaanderen gesproken wordt. De in Vlaanderen wonende Hollander Brugmans spreekt in dit verband van een wanstaltig Hollands superioriteitsbesef. Hiertegenover is er soms een tegengestelde reactie te bespeuren, zoals die van dr. L. van Egeraat in zijn toespraak op de 61ste IJzerbedevaart. Ons past geen enkel gevoel van superioriteit, aldus Van Egeraat, want Nederland heeft veel meer van Vlaanderen te leren dan Vlaanderen van Nederland. Vlaanderen is, volgens hem, het meest beschaafde en meest menselijke deel van de Nederlanden. Het is allang niet meer nodig, zo tekende de redactie van Neerlandia hierbij aan, de Vlaamse eigendunk zo op te vijzelen. Ik zou willen zeggen: aan elkaar kunnen we leren en van elkaar kunnen we leren.
Als men zo tegen het cultiveren van vooroordelen tussen verschillende bevolkingsgroepen is en dat zelfs als racisme brandmerkt, is er alle reden om ook de vooroordelen van Noord over Zuid eindelijk eens tegen het licht te houden. Door het cultiveren van die vooringenomenheid hebben velen in Holland niet of te weinig in de gaten dat er de laatste decennia in Zuid veel veranderd is zowel in politiek en economisch als in cultureel opzicht. De meeste leidende politici in België zijn thans Vlamingen en die doen zeker niet onder voor Nederlandse politici. Ik noem slechts politici als Martens, Tindemans, Eyskens, Claes, Van Miert, De Clercq en Verhofstadt. Het oude minderwaardigheidscomplex t.o.v. Holland maakt plaats voor groeiend cultureel zelfbewustzijn. Nederlanders, aldus Martens op de ANV-conferentie De Nederlanden Nu, zullen eraan moeten wennen dat Vlamingen hun eigen taalinbreng in de ontwikkeling van de gemeenschappelij- | |
| |
ke cultuurtaal opeisen en zich, meer dan voorheen, afzetten tegen het taalmonopolie van het zogenaamde randstad-Nederlands. Martens wijst tevens op het verrassende feit dat steeds meer Vlaamse theatermakers, acteurs, regisseurs, wetenschappers en zelfs journalisten emplooi vinden in het Noorden.
| |
Een magisch jaartal
Met het magische jaartal 1992 in zicht is er alle reden voor een grondige herwaardering van de relatie tussen Noord en Zuid. Ondanks de verschillen in mentaliteit die ik zojuist gesignaleerd heb, en de verhoudingsproblematiek die daaruit voortvloeit, zijn er reële positieve aanknopingspunten voor een versterking van het algemeen Nederlands besef.
Was aandacht voor de eigen culturele identiteit in Nederland in het begin van de jaren tachtig nog min of meer taboe, nu zien we zowel aan de rechter- als aan de linkerzijde van de Nederlandse politiek een groeiende bekommernis om de positie van die identiteit in het kader van de Europese eenwording. De staatkundige scheiding tussen Noord en Zuid heeft eeuwenlang in cultureel opzicht een sterk isolerend effect gehad. In een zich verenigend Europa verliest die scheiding meer en meer haar betekenis. Gegeven het feit dat de Nederlandse taal en cultuur de komende jaren door het snel oprukkende culturele internationalisme onder toenemende internationale druk komen te staan, is er een serieuze kans dat Noord en Zuid, die door de loop van de historie eeuwenlang uit elkaar gegroeid zijn, door dezelfde loop der historie naar elkaar toe gedreven worden op grond van zakelijke overwegingen, in het bijzonder omwille van cultureel zelfbehoud. Zij worden daarbij niet langer gehinderd door de religieuze tegenstelling tussen katholicisme en protestantisme, die zoals gezegd zo'n grote rol gespeeld heeft in het uit elkaar groeien van Noord en Zuid, maar nu geheel op de achtergrond is geraakt.
Onder invloed van het Hollandse commercialisme is lange tijd de betekenis van de culturele factor in internationale relaties onderschat, maar dit begint nu duidelijk te veranderen. Er is een groeiend besef voor de betekenis van culturele factoren in die relaties. We zien dat in de ontwikkelingssamenwerking, maar ook in het bedrijfsleven. Culturele kenmerken blijken niet alleen binnen, maar ook buiten het bedrijf grote invloed te hebben op succesvol ondernemerschap, met name ook in internationaal verband. Dat kennis van en inzicht in de nationale cultuur ook heel relevant zijn voor goed internationaal management, is kort geleden door de Maastrichtse hoogleraar G. Hofstede nog eens helder in het licht gesteld in zijn inaugurele rede.
Met het verbleken van de nationale soevereiniteit in een zich verenigend Europa zal de bron van een op de toekomst gericht constructief nationaal besef vooral gezocht moeten worden in de culturele sfeer, d.w.z. daar waar wij als Nederlanders de Vlamingen ontmoeten, zo constateerde de Europese federalist van het eerste uur, prof. H. Brugmans al in Nieuw Europa van november 1968. Dat vond toen nog nauwelijks weerklank. Maar ook dat begint nu te veranderen. In het Europa van de vrije interne markt, zo stelt NRC-Handelsblad van januari 1989 in een hoofdartikel, zal de betekenis van de regio, die een culturele eenheid is, toenemen ten koste van het oude nationale staatsverband. Nu door de staatshervorming het Vlaamse gewest een positie krijgt die in het kader van de EG vergelijkbaar is met die van Nederland, dienen zich nieuwe mogelijkheden aan voor samenwerking binnen de Nederlandstalige regio, vooral op cultureel gebied. Aldus NRC-Handelsblad.
Die samenwerking dient m.i. zeker ook gericht te worden op de ontwikkeling van een samenhangende economische regio binnen het Nederlandstalige gebied. Ik denk daarbij ook aan samenhangende infrastructurele voorzieningen, een zaak die thans heel actueel is. De relatie tussen Noord en Zuid is lange tijd mede vertroebeld door de belangentegenstelling tussen Rotterdam en Antwerpen. Interessant is in dit verband dat de Rotterdamse voorzitter van de Kamer van Koophandel onlangs gepleit heeft voor overleg tussen de beide havensteden om hun gezamenlijke positie veilig te stellen en te versterken in het Europa van morgen en te streven naar één economische regio met Brabant en Antwerpen. Rotterdam en Antwerpen maken zich reeds gezamenlijk sterk voor een nieuwe snelle verbinding tussen de beide havensteden door de aanleg van de zogenaamde zoomweg (het doortrekken van de A 29, die bij Dinteloord eindigt, via Bergen op Zoom richting Antwerpen).
Zowel Nederland als Vlaanderen zijn in de komende jaren gebaat met een versterking van het besef dat zij op onderscheiden wijze deel uitmaken van een algemeen-Nederlandse cultuur, die in een gemeenschappelijke taal en literatuur haar expressie vindt. Dit laatste wordt van bepaalde Nederlandse zijde nog wel eens ontkend, bijvoorbeeld door Jeroen Brouwers in zijn boekje Sire, er zijn geen Belgen (1988), die daarin werd bijgevallen door Jan Blokker in De Volkskrant van 12 november 1988. De Vlaamse co-voorzitter van het ANV, E.J. Raskin, heeft daartegenover eraan herinnerd dat de culturele integratie op het gebied van de taal juist snel voortschrijdt, zoals ook erkend wordt door het nieuwe Van Dale Woordenboek, waarin Noord en Zuid als gelijkwaardige delen
| |
| |
van één taalgemeenschap worden behandeld. Ook Martens wijst hierop in zijn eerder genoemde rede.
Aan Nederlandse zijde beseft men nog altijd onvoldoende de essentiële betekenis van de taal als culturele integratiefactor. De taal is ‘the very corner stone of national existence’, zoals M. Boehm opmerkt, en zij wordt dit nog meer, naarmate de Europese integratie voortschrijdt, zoals H. Waltmans al in 1962 opmerkte in zijn dissertatie. Volgens Heidegger komt in de taal zelfs het diepste wezen van de menselijke existentie tot uitdrukking. Ten onzent heeft de historicus P. Geyl herhaaldelijk de taalgemeenschap aangewezen als de belangrijkste en duurzaamste nationale integratiefactor; een standpunt dat onlangs in Neerlandia (februari 1989) opnieuw is vertolkt door de Gentse hoogleraar H. Pauwels. Deze Vlaming acht de gemeenschappelijke taal, die Noord en Zuid verbindt, van zo essentieel belang, dat hij op grond daarvan een hereniging van Vlaanderen met Nederland bepleit. Het principe van één volk, één staat, waarmee men na de Eerste Wereldoorlog de multi-etnische problematiek in Europa meende te kunnen oplossen, hetgeen een illusie bleek, wil hij vervangen door het beginsel: één taal, één staat. Hij erkent overigens wel dat het niet mogelijk is hiervan een universeel principe te maken, maar hij acht het wel bepalend voor de oplossing van de communautaire problematiek van België. In Nederland heeft de Nijmeegse hoogleraar prof. Maas ook reeds een staatkundige hereniging aan de orde gesteld als politiek ideaal op langere termijn en ook hij benadrukt de taaleenheid als grondslag voor die hereniging. Ik ga hier verder niet op in, omdat we aan een verdere culturele integratie vooralsnog onze handen meer dan vol hebben.
Voor een verdere culturele integratie is nodig dat men in Nederland meer oog krijgt voor de cruciale betekenis van de taal als expressie- en bindmiddel bij uitstek van onze cultuur. Dat het daaraan schort, komt o.a. op beschamende wijze tot uiting in de kwaliteit van het onderwijs in de eigen taal. Hoe droevig het daarmee is gesteld, blijkt keer op keer; kort geleden nog uit een onderzoek van het taalcentrum van de Vrije Universiteit van Amsterdam. Dat leert namelijk dat in het bedrijfsleven grote ontevredenheid bestaat over de gebrekkige taalvaardigheid van academici. Op dit punt is er aan Nederlandse zijde geen reden meer om zo hoog van de toren te blazen tegenover Vlamingen als vaak nog geschiedt.
| |
Nieuwe instrumenten
De huidige culturele samenwerking is geen eindpunt, maar verwijst in de richting van grotere culturele saamhorigheid,
‘Nederland is... meisjes en molens’.
waaraan Vlaanderen en Nederland dringend gestalte moeten geven, zo betoogde eerste minister W. Martens op de eerder genoemde ANV-conferentie De Nederlanden Nu. In concrete gemeenschappelijke activiteiten op cultureel gebied zal iets moeten groeien van een gemeenschappelijke culturele lotsbestemming in het Europa van morgen. Om daartoe te geraken is veel meer politieke pressie nodig. De concrete uitbouw van die samenwerking dient gemaakt te worden tot een politiek actie- en strijdpunt, dat tijdens de verkiezingsstrijd en bij kabinetsformaties in Noord en Zuid tot gelding gebracht moet worden. Een verdere culturele samenwerking zou het best gestalte kunnen krijgen in een cultureel verdrag waarin Nederland en Vlaanderen hun onderlinge culturele samenwerking en hun culturele relaties met andere landen op een nieuwe leest schoeien. Dit is eerder al bepleit door Paul Beugels tijdens de laatst gehouden Algemene Conferentie van de Nederlandse Taal en Letteren in Amsterdam en vond daar algemene bijval. Dit culturele verdrag zou in de plaats moeten komen van het Taalunie-verdrag dat te smal van doelstelling is, te mager in de bevoegdheden die aan de Taalunie worden verleend en daardoor te begrensd in zijn actieradius. Wel zou het nieuwe verdrag moeten voorzien in dezelfde institutionele structuur als door het Taalunie-verdrag is gecreëerd.
| |
| |
Het zou een gemeenschappelijk instituut in het leven moeten roepen, dat verantwoordelijk is voor een geïntegreerd beleid inzake de Nederlandse taal en letteren en een gemeenschappelijk te voeren buitenlands cultuurbeleid.
‘Aanmodderen in armoe. Dat is altijd het hoofdkenmerk geweest van het buitenlandse cultureel beleid van Nederland’, zo constateerde oud-ambassadeur voor internationale culturele samenwerking M. Mourik in NRC-Handelsblad van 22 oktober 1988. Dat zal zo wel blijven, tenzij we samen met Vlaanderen komen tot een gezamelijke geïntegreerde aanpak van dit beleid.
Als een nieuw cultureel verdrag niet haalbaar is zou in ieder geval gestreefd moeten worden naar een verbreding van doelstelling en actieradius van het Taalunieverdrag. Een bijzonder cultureel uitstralingsgebied van de Nederlanden is vanouds Zuid-Afrika. Door de culturele boycot van dit land dreigt dat gebied steeds meer aan betekenis in te boeten. Die boycot heeft ertoe geleid dat Afrikaner intellectuelen zich nu veel meer oriënteren op de Verenigde Staten, Engeland en de Bondsrepubliek dan op Nederland. Ik heb in een petitie aan de Nederlandse Taalunie al eerder met meer dan 150 Nederlanders en Vlamingen gepleit voor het ter dicussie stellen van die boycot vanwege het feit dat zij veeleer contraproduktief werkt en tevens ten koste gaat van onze culturele invloed in Zuid-Afrika. De Nederlandse Taalunie verklaarde zich echter onbevoegd in deze zaak.
IN 1971 publiceerde het Wetenschappelijk Instituut van de KVP een rapport over internationaal cultureel beleid, dat door het partijbestuur van die partij integraal is aanvaard en waarin gepleit werd voor verdere culturele integratie met Vlaanderen en nauwe samenwerking tussen Noord en Zuid op het terrein van de internationale culturele betrekkingen. Van dit laatste is tot op heden niets terecht gekomen. Dit komt omdat die samenwerking tot nu toe nimmer met de nodige inzet en kracht tot een politiek actiepunt is gemaakt. Met het oog op het zich verder verenigende Europa is er alle reden de culturele identiteit en betekenis van de Nederlandse taal in het Europa van morgen tot politiek actiepunt te maken en dit te vertalen in concrete beleidsaanbevelingen, waarbij ik in de eerste plaats denk aan een cultureel verdrag als juist bedoeld of een verbreding van het Taalunieverdrag. In verband hiermee zou ik een lans willen breken voor de vorming van een breed samengesteld actiecomité, waarin leidinggevende figuren op cultureel en politiek gebied in Noord en Zuid zitting hebben. Dit comité zou een voorstel moeten uitwerken inzake een veel nauwere samenwerking tussen Noord en Zuid op cultureel en , zo mogelijk, ook op ander gebied en dit voorstel moeten maken tot onderwerp van publiek debat en politieke besluitvorming. Dat comité zou alle krachten in Noord en Zuid moeten zien te bundelen die aangesproken worden door de gedachte dat Vlaanderen en Nederland zich moeten ontwikkelen tot één geïntegreerde en tevens geschakeerde culturele regio.
De strijd voor de realisering van deze gedachte via zo'n actiecomité zal uiteraard stuiten op het traditionele klein-Nederlandse particularisme, maar ook op een opkomend Vlaams particularisme. Met het decreet tot vaststelling van het wapen, de vlag, het volkslied en de feestdag van de Vlaamse Gemeenschap is het bestaan van een eigen Vlaamse identiteit nu officieel bevestigd, maar die identiteit heeft een bredere culturele basis nodig, wil zij zich op den duur handhaven tegenover pressie van de grote omringende culturen en dat geldt ook voor de culturele identiteit van Nederland. Die bredere basis vindt men in de ontwikkeling van het concept van een algemene Nederlandse cultuur tot een vitale culturele realiteit. Die ontwikkeling dient wetenschappelijk ondersteund te worden door de instelling van een tweevoudige leerstoel in Noord en Zuid, met als leeropdracht het geven van onderwijs en het stimuleren van onderzoek inzake de Noord- en Zuidnederlandse componenten van de algemeen Nederlandse cultuur, de relaties tussen beide en de positie van die cultuur tot andere culturen in en buiten de Europese Gemeenschap. Zoals u in Neerlandia van februari 1989 heeft kunnen lezen, bestudeert het ANV momenteel de realiseerbaarheid hiervan. In Vlaanderen wordt reeds een initiatief in deze richting voorbereid.
De strijd voor verdere culturele integratie tussen Noord en Zuid, ondanks onmiskenbare verschillen in mentaliteit, is een zaak van lange adem en vereist de nodige frustratie-tolerantie. Het is een strijd die het best kan worden gevoerd in de geest van de bekende uitspraak van degene waarnaar uw Orde is genoemd, Willem I, Prins van Oranje: Je n'ai pas besoin d'espérer pour entreprendre, ni de réussir pour persévérer. In deze geest is het ANV al bijna 100 jaar werkzaam. Uw vereniging draagt ook op geheel eigen wijze bij tot het nader tot elkaar brengen van Noord en Zuid.
prof. dr. S.W. COUWENBERG
|
|