Neerlandia. Jaargang 93
(1989)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |||||||
Geschiedschrijving en nationaal gevoelenOnder nationaal gevoelen versta ik: 1. het gevoelen van eenheid dat bestaat tussen mensen die één staat vormen of die wensen tot één staat te behoren; 2. de wil deze eenheid te behouden, respectievelijk tot stand te brengen. Vóór de Franse Revolutie bestond er weinig of geen nationaal gevoelen. Zo men zich één voelde, dan steunde dit gevoelen meestal op een gemeenschappelijke godsdienst, op bepaalde geografische factoren of een enkele keer (doch niet zo vaak) op eigen taal en cultuur. Voor zover het communautair gevoelen van politieke aard was, vond het bijna altijd zijn oorsprong en bestaansreden in de gemeenschappelijke vorst. Het zou te ver leiden, mocht ik een antwoord pogen te geven op de vraag, waarom het gemeenschapsgevoelen in het algemeen tijdens het Ancien Régime veel minder sterk was dan in latere tijden. Ik beperk er mij toe drie factoren op te sommen die de zwakheid van het toenmalig politiek gemeenschapsgevoelen verklaren:
| |||||||
Activering van het nationaal gevoelenDe Franse Revolutie betekende de aanzet en de expansie van het nationaal gevoelen. Een ontwikkeling die tot op heden in meerdere of mindere mate is blijven verder duren. Hierbij dient onderlijnd dat het verschijnsel zich niet tot de westelijke wereld beperkt, doch zich ook voordoet in de vroegere koloniale gebieden en ontwikkelingslanden. De teloorgang van het vorstelijke absolutisme bracht met zich mee dat de staat niet langer tot de exclusieve wereld van de monarchen hoorde. De staat was nu een zaak van het volk, zij het dat dit volk nog gedurende vele jaren tot de burgerij beperkt bleef. De leiding van de staat werd nu aangeduid door de burgers. Erfopvolging, consecratie door geestelijke autoriteiten, militair optreden enz. speelden niet langer een toonaangevende rol. De aanstelling van de politieke gezagsdragers en het functioneren van de democratische structuren konden niet ordelijk en met succes verlopen, indien de staatsburgers/kiezers zich niet bij het bonum commune betrokken voelden en zij zich niet politiek één voelden, m.a.w. zo er geen nationaal gevoelen aanwezig was. Het tot stand komen van de volkssoevereiniteit deed automatisch een zekere mate van nationaal gevoelen ontstaan. Het feit, dat de burgers aan het politiek beleid konden participeren, bracht met zich mee dat zij zich met de staat vereenzelvigden en daardoor onderling een geestelijke eenheid, de natie, gingen vormen. Anderzijds werden de geboorte en de ontwikkeling van het nationaal gevoelen ook doelbewust geactiveerd. De nieuwe leiders wisten heel goed dat een staat soms zwaar op de proef kan worden gesteld en dat op bepaalde ogenblikken bijzondere inspanningen van de burgers worden vereist. Het nationaal gevoelen kon dan ook nooit sterk genoeg zijn. Het spreekt bijgevolg vanzelf dat alle eenheidscheppende factoren werden geactiveerd. Zo o.m. de gemeenschappelijke taal en cultuur. Daar waar er meerdere talen en culturen in één staat voorhanden waren, werd naar uniformiteit gestreefd. Linguïstische en culturele minderheden waren niet zelden het voorwerp van verdrukking. In een aantal gevallen dienden zij zelfs volledig plaats te maken voor de taal en de cultuur van degenen die de staatsleiding in handen hadden. Andere potentiële eenheidsfactoren waren de gemeenschappelijke godsdienst, het eigen landschap of andere geografische gegevenheden, een specifieke economie enz. Ook de ‘historiografische onderbouw’ van de eigen staat speelde een grote rol. Een politieke constructie komt immers des te legitiemer over naargelang zij ouder is. Meer zelfs, een ‘roemrijk verleden’ creëert aanhankelijkheid en is een bron voor collectief engagement. | |||||||
Het nationaal gevoelen in het 19de eeuwse BelgiëBelgië ontstond in 1830. Het was het resultaat van een opstand die in het Zuiden van het Verenigd Koninkrijk tegen Willem I uitbrak. Hoewel na de scheuring der Nederlanden in de 16de eeuw er enig politiek gemeenschapsgevoelen in het Zuiden was ontstaan, hetgeen o.m. in voornoemde opstand tot uitdrukking kwam, kan niet gezegd worden dat de nieuwe staat op een stevig ontwikkeld nationaal gevoelen steunde. Vooreerst was het zo dat één derde van het grondgebied, nl. het prinsbisdom Luik en de vorstendommen Bouillon en Stavelot-Malmedy, tot 1792-1795 nooit van de (politieke) Zuidelijke Nederlanden deel had uitgemaakt. Verder mag men niet uit het oog verliezen dat de Bourgondische Kreits van Karel V niet tot een eenheidsstaat was uitgegroeid. Hoewel er tal van centrale instellingen bestonden, was de autonomie van de vroegere vorstendommen vrij groot gebleven. Vanzelfsprekend werkte deze verspreiding van het politiek gezag het behoud van de bestaande particularistische gevoelens in de hand. De nieuwe Belgische staat kende een hoogst onzekere start. Willem I poogde de afscheuring ongedaan te maken middels een gewapende interventie: de Tiendaagse Veldtocht. Weliswaar mislukte dit ingrijpen, doch anderzijds verloor het jonge België veel prestige, doordat het Franse (militaire) hulp had moeten inroepen. Bij dit alles kwam dat het tot 1839 duurde, alvorens het Verenigd Koninkrijk de | |||||||
[pagina 135]
| |||||||
jonge staat de jure erkende, hetgeen bovendien gepaard ging met de afstand van Oost-Limburg en Luxemburg. Een bedreiging, die zeer reëel was en overigens meerdere jaren bleef bestaan, ging uit van Frankrijk. Dit land poogde reeds van in de middeleeuwen naar het Noorden op te rukken. En dit niet altijd zonder succes. De idee van ‘Les frontières naturelles de la France’ bleef een bestendige nachtmerrie voor de regering te Brussel. België diende dus weerbaar te zijn. Ook moest het zich zware inspanningen getroosten m.b.t. de prestigieuze bouwwerken van Leopold II te Brussel en m.b.t. diens koloniale ondernemingen. Hierbij komt dat de opkomende sociale beweging interne spanningen met zich mee bracht, hetgeen de weerbaarheid en vooral het engagement van de burgers dreigde te hypothekeren. Om deze redenen en om andere, die hier niet worden behandeld, diende het nationaal gevoelen te worden versterkt. De historiografie en het geschiedenisonderwijs zouden hierbij een relatief belangrijke rol spelen. | |||||||
De Belgicistische geschiedschrijvingDe belangrijkste vertegenwoordiger van deze Belgisch-nationalistisch geïnspireerde geschiedenis was de Gentse hoogleraar Henri Pirenne (1862-1935). Geboren te Verviers, genoot hij zijn opleiding aan de universiteit te Luik. Zijn leermeester aldaar was Godfried Kurth (1847-1916), die vanuit Duitsland de techniek van de wetenschappelijke geschiedschrijving had ingevoerd. Pirenne werd zijn meest bekende leerling, een leerling die beroemder werd dan zijn leermeester. Niet in het minst doordat hij - en dit tot op heden - zijn stempel zou drukken op de geschiedenis van de middeleeuwen. Pirennes meest bekende publikatie is een boek in meerdere delen over de geschiedenis van BelgiëGa naar eind(1). In dit werk concretiseert hij de opvattingen, die hij jaren voordien in een bekende rede had uiteengezetGa naar eind(2) en die de weerslag was van wat sedert jaren in embryonale vorm in Belgisch-nationalistische milieus leefde. De Gentse hoogleraar liet de Belgische geschiedenis beginnen bij het Verdrag van Verdun van 843 en beschouwde de Bourgondische eenmaking, de afscheuring van het Noorden in de 16de eeuw, de revolutie van 1830 enz. als het resultaat van een niet-toevallige doch van een doelgerichte, bijna wetmatige ontwikkeling naar de eenheidsstaat van 1830. Pirennes visie werd mede mogelijk gemaakt door de opstelling van de toonaangevende historici in het Noorden: Fruin, Colenbranders, Blok e.a. Deze aanzagen de opstand in de 16de eeuw en de daaropvolgende afscheuring van het Noorden als het resultaat van een zogenaamde wezenlijke Noord-Nederlandse eigenheid die sedert eeuwen zou hebben bestaan. Pirennes opvattingen waren niet helemaal nieuw. Reeds eerder had zijn reeds vermelde leermeester Kurth ‘geëngageerde’ Belgische geschiedenis geschreven. Het opzet was evenwel niet: het Belgisch nationaal gevoelen stimuleren via het verschaffen van een ‘historiografische onderbouw’ aan de nieuwe staat. Kurth was in eerste instantie een fervent katholiek, die een grondige afkeer had van de (Franse) Verlichtingsideeën en van het Nederlandse protestantisme. België beschouwde hij als een bastion tegen ongelovigen en ketters, een bastion dat behouden en versterkt moest worden. Een middel daartoe was: het ontstaan van België in een zo ver mogelijk verleden situeren en... aantonen dat dit land van in den beginne een defensor fidei was geweest. De Belgicistische geschiedschrijving van Pirenne vond haar weerklank in het onderwijs en in de opvoeding in het algemeen. Haar invloed was zo groot, dat zij tot op heden zware sporen nalaat. Dit blijkt o.m. uit het feit dat de doorgaande Belg niet eens weet dat minstens tot in het midden van de 16de eeuw grote delen van Noord en Zuid een gemeenschappelijke geschiedenis hadden. | |||||||
De Groot-Nederlandse geschiedschrijvingIn de twintiger jaren van deze eeuw werd een aardige kei in de poel van de Belgicistische en klein-Hollandse geschiedschrijving geworpen. De man, die dit deed, was de Nederlander Pieter Geyl (1887-1966), hoogleraar te Londen en later te Utrecht. In diverse publikaties o.m. in een grote geschiedenis van het (ganse) Nederlandse volkGa naar eind(3) en in tal van andere publikatiesGa naar eind(4) stelde hij zich op Groot-Nederlands standpunt. Geyl ging niet uit van het bestaan van de staten België en Nederland, doch wel van de Nederlandse taaleenheid. Hij verdedigde de stelling dat deze eenheid normalerwijze tot een Groot-Nederlandse staat zou hebben geleid, ware er niet de reconquista van de Spanjaarden in het laatste kwart van de 16de eeuw geweest. Het is begrijpelijk dat dit standpunt aansloeg bij de Vlaams-nationalisten, die tegen de Belgische staat waren gekant en bij die Nederlanders, die met de Vlaamse Beweging sympathiseerden en /of een minder staatse grondslag aan het Nederlandse nationalisme wilden geven. Het is even begrijpelijk dat Geyls opvattingen op geen applaus in officiële Belgische en Nederlandse milieus konden rekenen. Meer zelfs, de Utrechtse hoogleraar werd als een staatsgevaarlijk man beschouwd. Hier kwam bij dat de Vlaams-nationale beweging in Vlaanderen en de Dietse beweging in Nederland meer en meer in uiterst rechts vaarwater terecht kwam. Geyl, die een principieel democraat en een vrijdenkend mens was, heeft steeds betreurd dat zijn historische visie aldus zwaar werd gecompromitteerd. Dit laatste kon evenwel niet beletten dat de klein-Belgische en de klein-Hollandse historiografie een dodelijke slag kreeg. De historici in Noord en Zuid aanzagen de Belgische | |||||||
[pagina 136]
| |||||||
en Nederlandse Staten niet langer meer als het resultaat van een eeuwenlange en onontkoombare evolutie. Het uiteenvallen van de Nederlanden in de 16de eeuw werd voortaan als het gevolg van een toevallig (militair) element beschouwd. Ook in de wereld van officiële gezagsdragers werd Geyl stilaan minder en minder geargwaand. De samenwerking tussen Nederland en België in de late dertiger jaren en vooral het totstandkomen van Benelux na de Tweede Wereldoorlog maakten het handhaven van een engstaatsnationalistisch standpunt steeds moeilijker. Inmiddels wordt Geyls standpunt in een aantal wetenschappelijke kringen bekampt. Men keert niet terug naar de tijd van Pirenne, doch formuleert kritiek op de doelstellingen en op het ‘deterministisch’ karakter van de groot-Nederlandse geschiedschrijving. Prof. Lode Wils van de universiteit van Leuven poneert de stelling dat Geyl zijn politieke overtuiging als richtsnoer bij het historisch onderzoek gebruiktGa naar eind(5) en prof. Ernst Kossmann van Groningen vindt het helemaal niet vanzelfsprekend dat, mocht de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) niet hebben plaatsgehad, er later één Groot-Nederlandse staat tot stand zou zijn gekomenGa naar eind(6). Vervolgens moet de aandacht gevestigd op het werk van de Nijmeegse hoogleraar Hugo de SchepperGa naar eind(7). Deze uit Vlaanderen afkomstige historicus is het eens met Geyl, waar deze stelt dat het totstandkomen van België en Nederland geen natuurlijke, wetmatige aangelegenheid was. Anderzijds komt hij tot de bevinding dat het er twaalf jaar na de opstand tegen Spanje uitzag of een noord-westelijke staat (Holland, Zeeland, Vlaanderen en Brabant) en een oostelijke/zuidelijke staat het licht zouden zien. Alleen een toevallige frontlijn van West naar Oost - en hier volgt De Schepper dan weer Geyl - verklaart waarom de Nederlanden uiteindelijk in een noordelijk en een zuidelijk gebied uit mekaar vielen. De standpunten van Wils en Kossmann ontstonden niet in een bepaalde politieke conjunctuur en hadden ook geen politieke repercussies (zoals dit wel het geval was voor Pirenne en Geyl). Dit geldt minder voor De Schepper, wiens werk geboren werd in de sfeer van de huidige algemeen-Nederlandse beweging, zoals die tot uitdrukking komt in verenigingen als het Algemeen-Nederlands Verbond en de Orde van den Prince. | |||||||
Een Franstalige aanval op PirenneHet verzet tegen de Belgicistische stellingen van Pirenne was tot voor kort een zaak van Nederlanders en Vlamingen. Hierin is vrij recent verandering gekomen. Vorig jaar publiceerde de Luikse hoogleraar François Perin een boek, waarin van leer getrokken wordt tegen Kurth en vooral tegen PirenneGa naar eind(8). Perin beschuldigt deze laatste ervan zich volledig ten dienste van het Belgisch nationalisme te hebben gesteld. Hij zegt dat Pirenne de geschiedenis van België herleidt tot de geschiedenis van het graafschap Vlaanderen en van het hertogdom Brabant. De geschiedenis van het prinsbisdom Luik, dat - zoals bij de aanvang van dit artikel gezegd - tot 1792/1795 geen deel uitmaakte van de Zuidelijke Nederlanden, werd volledig over het hoofd gezien. Overigens waren de Luikenaars steeds erg op Frankrijk georiënteerd, hetgeen o.m. blijkt uit de vergelijking van de (conservatieve) Brabantse en de (progressieve) Luikse omwenteling. Kortom, Perin meent dat Pirenne Wallonië onrecht heeft aangedaan. Was er Waterloo niet geweest, dan zou het Franssprekend gedeelte van België thans volledig geïntegreerd zijn in Frankrijk. De auteur van het boek, waarover ik het thans heb, is een bekend Wallingant, stichter van de vroegere politieke partij, Rassemblement Wallon, die hij een aantal jaren in het Parlement vertegenwoordigde. Ook was Perin enige tijd minister van Institutionele Hervormingen. Tot op heden blijft hij een radicale voorvechter van een zo groot mogelijke integratie van Wallonië in de Franse culturele en politieke wereld. Het is nog te vroeg om de weerslag van het boek van Perin en van de historiografische overtuiging, die hij voorstaat in enige mate te evalueren. Zal de Wallingantische visie op de geschiedenis van België binnen enkele jaren vergeten zijn of zal zij een afdoende bijdrage leveren tot het bevorderen van het Waals nationaal gevoelen, hetgeen overmijdelijk gepaard zal gaan met een verdere afbraak van de Belgicistische ideeën van Pirenne? Ik durf op deze vragen thans geen antwoord geven. Niet in het minst omdat ik mij geen idee kan vormen over de evolutie van het nationaal gevoelen in het algemeen, en over de plaats van dit gevoelen in het Europa van morgen.
mr. E.J. RASKIN |
|