De plaats van de Nederlanden in het Europa van na 1992
Excellenties, dames en heren, of misschien mag ik me veroorloven te zeggen: vriendelijke excellenties en excellente vrienden, het is goed andermaal te zijn bij een vergadering van het Algemeen-Nederlands Verbond. Het is niet zonder aarzeling dat ik het woord neem. Ik heb die aarzeling altijd als ik in België ben. In Nederland, als ik zo zit te luisteren, krijg ik altijd aandrift om zelf ook iets te gaan zeggen, want ik heb dan het arrogante vermoeden dat het gemiddelde peil van de sprekers omhoog gaat, maar in België is het precies andersom en ik heb dan grote aarzeling, want ik denk: nu gaat het gemiddelde peil zakken, ik kan beter blijven zitten. Ik bedoel deze halve grap ook in ernst, omdat waar de heer Geens net sprak en ik heb dat vaak ook bij anderen bemerkt, ik weer gefrappeerd ben, door wat hij noemde de taalbeheersing en het vermogen van onze vrienden hier, gebruikmakend van dezelfde taal om deze op zulk een uitnemende en eminente wijze te gebruiken. Het is voor ons altijd een genot en daarom is het niet zonder aarzeling dat ik hier ging staan. Ik was liever blijven luisteren. Die dominantie, zou ik haast zeggen, van de Vlaamse kant op de uitdrukkingsvaardigheid in, wat ik dan toch ook mede mijn moedertaal noem, begint wel een beetje irritant te worden. Als ik nu eind vorige week weer mocht vernemen dat de jongste literaire prijs bij ons door de AKO-jury toegekend is, en ik citeer hier uit een van de bladen van heden: ‘aan de outsider Brigitte Raskin’, een naam die u ongetwijfeld kent. Zij heeft het dan toch maar weer gepresteerd om als een in de rij van de Belgische schrijvers en schrijfsters een dergelijke indruk te maken op een Nederlandse jury, dat daar de literatuurprijs heengaat. Dat verdient een bijzonder compliment. Ik moet dus zeggen: wij verheugen ons daarover, én vanwege de kwaliteit en vanwege de sterk toegenomen belangstelling die daaruit blijkt, ook vanuit dat kille Holland naar hier. Ik heb het boek
zelf nog niet gelezen. Ik ga het nu onmiddellijk lezen. ‘Het koekoeksjong’, heet het, voor diegenen onder u die het nog niet gelezen hebben. Maar om iets van die culturele voorsprong van dit deel van ons taalgebied duidelijk te maken, het boek heeft hier al drie drukken gehad en in Nederland zijn we nog aan de eerste druk toe. Dus we lopen wat achter. Het is een heel praktische mevrouw, dat achternichtje, geloof ik, van de heer Raskin, hier aanwezig, want wat zei ze desgevraagd, toen een journalist haar vroeg wat de hoofdpersoon van haar boek, een man uit haar verleden, gezegd zou hebben als hij aanwezig was geweest bij de prijsuitreiking? ‘Hij moest eens weten dat ik met zijn leven centen zit te verdienen’. Een hoop centen zelfs, want met 50.000,- fl. is de AKO-literatuurprijs de hoogste van Nederland. Wat Raskin met dat geld gaat doen is duidelijk: eindelijk kan ze tijd vrijmaken voor het schrijven, want - en nou komt het, die gebeitelde taal: ‘Ik ga mijn job in de school voor een jaar laten staan’. Zo mooi kunnen wij het niet zeggen. Dat zouden we eigenlijk allemaal wel willen: de job een jaar laten staan en gaan schrijven. Welnu, dat was zomaar ter inleiding om u duidelijk te maken de toenemende betrokkenheid van de verschillende groepen in ons taalgebied bij wat er gepresteerd wordt. In het spreken maar vooral ook in het schrijven. Dit is zomaar een bericht, maar er zijn er vele naast te leggen. Ik acht dat buitengewoon positief. Het thema vandaag is net als vorig jaar: De Nederlanden Nu. Dat is een knap gekozen thema, want we kunnen het ieder jaar als punt nemen.
Ongetwijfeld zijn van jaar op jaar de verschillen wat klein om weer een totaal nieuwe benadering te kiezen. Ik veroorloof mij vast te stellen dat op dit moment, deze jaren de Europese ontwikkeling ongetwijfeld het achtergronddecor is voor onze samenwerking in het Algemeen-Nederlands Verbond. Vorig jaar is door uw eerste minister zo welsprekend gesproken over de staatkundige hervorming die hier plaatsvindt, en de relevantie en de betekenis die dat weer heeft voor het Nederlands deel van het taalgebied is zojuist door de heer Geens behandeld. Ik heb vorig jaar zitten luisteren en ik dacht: wat is dat allemachtig knap geconstrueerd. Hoewel Wilfried Martens de beste docent is in het Nederlandse taalgebied, had ik toch nog moeite om het precies goed voor me te zien en ik vroeg me af: hoe gaat dat in de praktijk werken? Ik heb me toen voorgenomen vanaf dat moment de gebruikelijke brutaliteit van de Hollander te onderdrukken door daar zelf geen interpretaties aan te geven, maar dat eens af te wachten. Welnu, het vervolg hoor ik nu vandaag. Dat wordt dan een stuk praktische aanvulling met een zekere pretentie vanuit het Vlaamse bestuur; een pretentie die er natuurlijk mag en moet zijn en die wij zorgvuldig op ons in laten werken. We zijn op dat punt wat volgend. Ik denk ook dat het zo hoort. Maar we zullen van die nieuwe mogelijkheden zeker ook onzerzijds gretig gebruik maken. Ik denk dat het met name juist is dat ons Taalunie-verdrag, dat er geruime tijd is, toe is aan renovatie, niet zozeer van de artikelen als wel in het gebruik dat we er van maken. Ik ben dat graag met de vorige spreker eens. Aanhakend op het thema ‘Europa’ zou ook ik nadrukkelijk willen zeggen dat de ontwikkeling in Europa ons juist nieuwe kansen geeft. Het is vaak gezegd, maar ik herhaal het hier nog maar eens: de eenwording van Europa in markttechnische zin, de eenwording van dat Europa in een consistent geheel van technische normen en standaarden, de
eenwording van dat Europa met aanpalende harmonisatie op bijv. fiscaal terrein, al deze objectieve behoeften vinden als het ware als hun spiegelbeeld een toegenomen bewustheid, een proces van toenemende bewustwording van de verschillende regio's, van de verschillende culturele entiteiten in Europa. Hoe komt dat eigenlijk? Is dat menselijk