Duidelijke taal
Bij het omgaan met gehandicapte mensen zijn vele validen van nature geneigd om verkleinwoorden en eufemismen te gebruiken. Deze vaak goed bedoelde ingesteldheid leidt evenwel dikwijls tot het nutteloos verhullen van een realiteit en tot ongewild kwetsend en verwarrend taalgebruik in ons Nederlands taalgebied.
Nederland en Vlaanderen zijn, ondanks het Taalunieverdrag (art. 4/1980), op het vlak van een adequate Algemeen Nederlandse benaming voor een van de validen onderscheiden bevolkingsgroep niet altijd op dezelfde golflengte afgestemd. Dit geldt zowel voor wetteksten, officiële publikaties, benaming van overheidsdiensten als voor de dagelijkse omgangstaal.
Zo krijgen mensen die moeilijk of niet kunnen stappen, grijpen, zien, horen, spreken, leren, werken, enzovoort, in het Nederlands uiteenlopende namen die als overkoepelende begrippen bedoeld zijn. In de lijst van officiële instanties en verenigingen die in Noord en Zuid de belangen van deze mensen behartigen, noteren wij als meest voorkomende verzamelnamen, zowel in hun blazoen als in hun publikaties: invaliden, zieken, arbeidsongeschikten, minder-validen en gehandicapten. Minder gangbaar zijn benamingen als: andersvaliden, gebrekkigen, minderzinnigen, kansarmen, ontwikkelingsbelemmerden, zorgen- en probleemkinderen.
Onder de rubriek verouderd taalgebruik met een stigmatiserende, negatieve connotatie klasseren wij: abnormalen, achterlijken en onvolwaardigen.
In de volkstaal treffen wij daarnaast nog benamingen aan zoals: ongelukkigen, sukkelaars, dutsen,... Dergelijke woorden horen om vanzelfsprekende redenen niet thuis in een neutrale berichtgeving in het Algemeen Nederlands.
Wij menen dat de ‘Internationale Classificatie van Stoornissen, Beperkingen en Handicaps’, de officiële Nederlandse vertaling in 1981 van de begrippenreeks voorgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie (1980), ons de gepaste benamingen in correct Algemeen Nederlands aanreikt: ziekte, aandoening, ongeval veroorzaken: medisch vaststelbare stoornissen, gebreken met als gevolg: een beperking of invaliditeit die kan uitmonden in een handicap.
Het hier gepresenteerde denkstramien is uiteraard in grote mate een vereenvoudiging van de werkelijkheid. Gewoonlijk is het proces niet zo lineair als hier wordt vastgesteld. Voor een diepgaande bespreking verwijzen wij naar ons artikel ‘
In naam van mensen met een handicap’ in Kultuurleven, maart 1989,
en ‘
Namens mensen met een handicap’ in Orthopedagogica, nr. 2/1989.
De hogervermelde woordkeuze wordt eveneens onderschreven in het naslagwerk van de Raad van Europa onder de titel: ‘Woordenlijst en lijst van de voornaamste op de revalidatie betrekking hebbende uitdrukkingen’ (Straatsburg 1985).
Sinds het einde van de jaren '70 wordt de hardnekkige term ‘minder-valide’ in officiële Nederlandse publikaties vervangen door de termen ‘gehandicapten, gehandicapte mensen of mensen met een handicap’. Wij verwijzen hiervoor o.a. naar de Werkgroep Gehandicapten Organisatie (1974), verslagen van de Tweede Kamer om de term ‘gehandicaptenbeleid’ officieel te gebruiken (1976/77), de Stichting Nederlandse Gehandicaptenraad (1977), enzovoort.
Jammer genoeg bleef de gemengde Nederlands-Belgische commissie in 1977 voor de derde uitgave van het Sociaalrechtelijk Woordenboek nog de voorkeur geven aan ‘minder-valide, invalide en verminkte’ boven ‘gebrekkige of gehandicapte’ (p. 112).
Wij verwerpen het begrip ‘minder-valide’ om een aantal duidelijke redenen.
Allereerst kleeft aan dit begrip teveel de gevoelswaarde van minderwaardigheid, wat bijvoorbeeld niet het geval is bij de neutralere, adequate begrippen: stoornis, beperking of invaliditeit, handicap. De benaming ‘minder-valide’ is vanuit psychologisch standpunt denigrerend, vanuit linguïstisch standpunt onduidelijk en vanuit wetenschappelijk standpunt te vaag.
In Nederland is de benaming sinds de jaren '70 in onbruik geraakt en in officiële publikaties geweerd. Uit ervaring en op basis van woordfrequentietellingen weten wij dat dit woord de laatste jaren weinig voorkomt in het dagelijks spraakgebruik van Vlamingen en Nederlanders. In Belgische publikaties duikt het echter nog op.
Als leden van één taalgemeenschap menen wij dat het noodzakelijk blijft om in Vlaanderen en in Nederland een zelfde beleid te voeren wat betreft gebruik, betekenis en spelling van termen ten behoeve van wetgeving en officiële publikaties. ‘Minder-valide’ hoort als term niet meer thuis in onze gezamenlijke standaardtaal. Wij kiezen evenmin voor verdoezelende, bijna neerbuigende neologismen zoals ‘andersvaliden’.
Mensen hebben recht op een accurate, eerlijke en niet-kwetsende benaming van hun situatie en hun zijns-wijze. ‘Gehandicapten, gehandicapte mensen of personen, mensen met een handicap’ zijn benamingen, die als overkoepelende begrippen hieraan tegemoetkomen.
Een naam is niet iets wat we alleen maar dragen, het is iets om mee te leven.
Ben WUYTS