de nederlanden in de wereld
Colloquium Neerlandicum
Driejaarlijkse samenkomst van de neerlandici buitengaats
Om de drie jaar komen de leden van de Internationale Vereniging voor de Neerlandistiek in telkens een andere stad samen, afwisselend in Nederland en in België. Ditmaal was Gent aan de beurt nadat in 1985 de samenkomst in Nijmegen plaats had gevonden. De programmatische opzet van toen, een groter aanbod in de behandelde onderwerpen met name, werd in Gent doorgezet en uitvergroot: naast een aantal toespraken en voordrachten voor het plenum was er een rijk aanbod aan specialistische uiteenzettingen en workshops. Dit was voor sommigen, die gretig al die didactische wijsheid en pedagogische ervaringen uit vele landen plukten, een voorwerp van onverholen tevredenheid. Voor anderen was deze overdaad moeilijk te verteren. Er bestond bij alle deelnemers een grote betrokkenheid bij het gebeuren.
De docenten ‘in den vreemde’ waren uit alle 's heren landen gekomen: het gros uit Europa (onder wie 8 Polen, 3 Tsjechen en 3 Hongaren), 5 uit de VS, 5 uit Indonesië en 1 uit Australië, ja zelfs - horresco referens - 2 uit Zuid-Afrika, om maar een paar saillante gevallen te noemen, circa 180 in totaal, met inbegrip van een aantal belangstellende neerlandici ‘intra muros’. Ook de Taalunie was als subsidiegever en beleidsverantwoordelijke voor de extramurale neerlandistiek uiteraard aanwezig.
De deelnemers maakten grotendeels gebruik van de infrastructuur van de Gentse universiteit: het Home Fabiola voor logies, het restaurant Overpoort, de auditoria en de faculteitsbibliotheken op de Blandijnberg en de Aula voor de plechtigheden.
In zijn openingswoord legde voorzitter prof. A. van Seggelen er de nadruk op dat de docenten en lectoren ‘extra muros’ één grote vriendenkring vormen. Na de stichters - Thys, Jalinck - en de daaropvolgende voorzitters even in dankbaarheid gememoreerd te hebben, bracht hij ook hulde aan de ministeriële medewerkers van oudsher, Mevrouw E. Talsma (Nederland) en de heer H. Kellens (Vlaanderen) alsook aan mevrouw H. Moolenburgh-Ekkel, voormalig administrateur van het IVN. Naast bezorgdheid over de overlevingskansen van de Nederlandse taal en cultuur, beleed hij toch zijn geloof in de toekomst van die cultuur in de wereld. Juist door het verschaffen van een betere kennis van het Nederlands en het uitdragen van de Nederlandse cultuur kan de druk van de grote talen gereduceerd worden. Daaraan werken de leden van de IVN, aldus suggereerde Van Seggelen, en hij citeerde tot slot ex-ambassadeur Maarten Mourik, waar die vaststelde ‘dat het Nederlands nu ook als cultuurtaal erkend is.’
In de daarop volgende openingslezing hekelde Jozef Deleu scherp de consumptiecultuur en viel diegenen aan die cultuur gebruiken om zich enig aanzien aan te meten, hetgeen hij als ‘cultuur als schoudervulling’ omschreef. Met enige treffende citaten van o.m. Huizinga en Denis de Rougemont hield hij een pleidooi voor een hogere intellectuele cultuur, die de verzelfstandiging van de mens wil bevorderen en voor de instandhouding van de Europese context van die cultuur. Hij vroeg om meer zelfverzekerdheid in het uitdragen ervan. De IVN gaf hij als overweging te streven naar meer zelfstandigheid als particuliere vereniging, met het vinden van de nodige sponsoring om die te realiseren. Voorts vond hij dat de IVN zich diende te verzetten tegen de verambtelijking (in Nederland) en de politisering (in Vlaanderen). In de Taalunie tenslotte zag hij een goed overheidsinstrument voor de uitstraling van de cultuur van Nederland en van Vlaanderen in het buitenland. De uitbouw van het onderwijs van het Nederlands aldaar is een speerpunt van onze cultuur en moet door de Taalunie met positieve vooringenomenheid benaderd worden. De docenten Nederlands zijn onze beste culturele vertegenwoordigers in het buitenland, aldus Deleu.
Omdat staatssecretaris L. van den Bossche niet tijdig was komen opdagen, werd het Colloquium geopend door de rector van de universiteit, Prof. L. de Meyer, waarna een receptie volgde in het ruime peristilium van de Aula. Willem I, stichter van de Gentse Alma Mater, zou hier waarschijnlijk niet onwelgevallig op neergezien hebben.