den, heeft de wisselwerking van den oerlandschen geest tusschen beide Nederlanden, tusschen de beide lage landen aan de zee, dat zelfs het “veel te diepe water” uit het symbolische lied niet meer van elkander houdt, nooit opgehouden’ (IV, p. 509). Van de Woestijne heeft echter ook oog voor de verschillen: ‘De Belgen zijn uitbundig en lichtzinnig, de Hollanders teruggetrokken en bezadigd. Uw streng calvinisme heeft al lang de praalzucht van onze Roomschheid - en ik spreek hier meer van volksgeaardheid dan van onmiddellijk geloof - voor goed afgezworen.
Gij bewondert onzen decoratieven zin; wij bewonderen uwe degelijkheid. Maar gij ziet wel eenigszins misprijzend neer op ons gebrek aan ernst, terwijl wij - neem me deze openhartigheid niet kwalijk - uwe stijfheid wel een beetje vervelend vinden. En zoo denken wij, dat de groote geestelijke omwenteling der zestiende eeuw onze gemeenschappelijke geaardheid definitief en tot in der eeuwen naar twee zeer verschillende modellen heeft gekneed en gebakken (...). Het staat dus vast: in den loop der tijden zijn we zeer verschillend geworden van elkander. Fransche invloeden bij ons, Germaansche bij u hebben niet weinig daartoe bijgedragen. En nochtans... Ik verkeer sedert een tiental jaar met Hollanders. Al die Hollanders zijn kunstenaars (...). Welnu: nooit heb ik éen dier menschen ontmoet, die ik dus hou voor de beste der Hollanders, of het is mij opgevallen hoe weinig hij in den grond verschilt van ons, Vlaamsche Belgen. De gekende stroefheid was afgesleten; de teruggehoudendheid bestond niet meer dan noodig is voor zelf-verweer. En dat is wel het schoonste bewijs, dat het bedaarde, het strenge van den Hollander alleen een vernis moet heeten. In den grond, als oorspronkelijk wezen, is hij een Vlaming, maar die niet wil laten blijken dat hij een Vlaming is. En als de natuur bij hem boven komt, dan is hij zoowaar meer uitgelaten, dan al de Vlamingen samen’ (IV, p. 513-515).
Volgens Karel van de Woestijne voelt elke ontwikkelde Vlaming en elke ontwikkelde Hollander zich als een zoon van ‘een vaderland van harten en geesten die samen leven en samen voelen (...) een vaderland, dat, binnen de perken van eene scheiding die als het ware door de zeden en het geloof wordt opgelegd, in zijne beide deelen aanrakingspunten vertoont, zoo talrijk en zoo echt, dat men zich afvraagt hoe ze ooit konden worden genegeerd’ (IV, p. 521). Een uitspraak helemaal in de lijn van Karel van de Woestijnes algemeen-Nederlandse gezindheid!
Met zijn meer dan 2000 NRC-artikelen heeft Karel van de Woestijne ongetwijfeld een stukje mentaliteitsgeschiedenis neergeschreven, een boeiend historisch tijdsdocument waar hij terecht trots op kon zijn. Zo schreef hij in 1918 aan Emmanuel de Bom: ‘Het is op mijn journalistenwerk dat ik misschien nog het fierst ben’ (I, p. XXXII). Voor zijn vriend Mane de Bom is het in ieder geval ‘een schat voor den Nederlandschen stam’ (I, p. XXXVII) en wordt zijn wens om ‘de pure schoonheid (...) uit het broze krantenpapier op te delven’ (I, p, XXXVI) dankzij deze publikatie uiteindelijk bewaarheid.
Boudewijn DE LEEUW
Medewerker Cultureel Documentatiecentrum, Rijksuniversiteit Gent
Het Verzameld Journalistiek Werk van Karel van de Woestijne is te verkrijgen bij het Cultureel Documentatiecentrum R.U.G., Rozier 44, 9000 Gent. Tel. (091)25.75.71 - toestel 4226. Prijs 1000 BF, of fl. 58 per deel. Vanaf deel 3, 1100 BF of fl. 61.