van het Algemeen Nederlands Verbond zou schetsen, als ik bij dat fenomeen ‘absolute eenheid’ lang zou stilstaan. De idee van een soort samengaan van Nederland en Vlaanderen wordt in ANV-kring toch ook nauwelijks meer beleden. Vierhonderd jaar ontwikkeling wel naast, maar niet met elkaar heeft geleid tot subtiele, maar fundamentele verschillen in wat ik zou willen noemen ‘de cultuur van alledag’: van het leven op straten en pleinen tot en met de structuren en werkwijzen van onze overheden. Dat betekent aan de éne, positieve kant, dat wij over en weer binnen ons overzienbare taalgebied een ‘echt buitenland’ hebben, maar aan de andere, minder positieve kant, bij de uitwerking van ons oprechte eenheidsstreven stuiten op tal van diepgewortelde misverstanden en, bij wijze van spreken, op verschillen als tussen wisselstroom en gelijkstroom. Of daarvoor ooit een ‘omvormer’ uitgevonden wordt èn, wat het belangrijkste is, ingang vindt bij Noord en Zuid?
Laten wij niet vergeten, dat de Noordelijke Nederlanden voor een aanzienlijk deel als denkende en doende natie zijn gevormd door uitwijkelingen die uit Vlaanderen niet alleen hun have en gaven meenamen, maar ook hun spijt om hun verloren posities en allicht ook wrok jegens hen die het bewind in Vlaanderen overnamen.
Zulke gevoelens worden gemakkelijk overgedragen op jongere generaties en uiten zich vaak in schampere taal. Die valt evenzeer te vernemen van de nazaten der achtergeblevenen in het Zuiden.
Toch hebben velen in Nederland het emancipatiestreven der Vlamingen niet alleen met sympathie gevolgd, maar ook daadwerkelijk gesteund. Het ANV is daarvan een van de krachtigste uitingen, evenals de Conferentie der Nederlandse Letteren die in de Nederlandse Taalunie haar voortzetting en uitbreiding vond. Deze heeft, blijkens haar verdrag van 1980, ‘tot doel de integratie van Nederland en de Nederlandse gemeenschap in België op het gebied van de Nederlandse taal en letteren in de ruimste zin’.
Mijnheer de Gemeenschapsminister, u als Voorzitter van het Comité van Ministers van deze Taalunie staat mij wel toe, hier te zeggen, dat ons comité nog geen twee weken geleden in een besloten overleg heeft besloten, het functioneren - let wel: niet het bestaan of de opzet, maar louter het functioneren - van de Taalunie aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Met andere woorden: van een leien dakje gaat het nog niet. Oorzaken als ik al genoemd heb spelen daarbij wellicht, met andere, een nader te onderzoeken rol.
Zo valt het al niet mee, binnen het taalgebied samen te werken op een déélgebied van onze cultuur. Hoeveel moeilijker om, zoals het ANV wil bevorderen, dat uit te breiden tot andere sectoren van Nederlandse cultuur en dat ook buiten het taalgebied. Bij dat laatste dient men nog te bedenken, dat de internationale culturele betrekkingen deel uitmaken van en verankerd zijn in het algemene regeringsbeleid dat, in weerwil van alle Europese eenwording, tussen Nederland en België, resp. Vlaanderen tal van verschillen vertoont, principiële èn praktische.
Wil ik hiermee nu zeggen ‘vergeet het maar’? Integendeel! Ik meen alleen, te hooggestemde verwachtingen van eenheid te moeten relativeren die wij zo nu en dan, óók, maar niet alléén uit ANV-kringen, vernemen.
Alleen indien wij ons ten volle rekenschap geven van de bezwaren die er liggen tussen droom en werkelijkheid, kan het ons gelukken, een stuk eenheid te verwerkelijken dat nodig zal zijn in het Europa van na 1992. Met u, mijnheer Waltmans, deel ik de zorg over de positie van kleine cultuurgebieden in een groot geheel, zorg over Nederland en het Nederlands, zoals u, mijnheer de Gemeenschapsminister dat zult hebben over Vlaanderen en het Nederlands. Vormen van samenwerking in b.v. economisch en infrastructureel opzicht zouden daaronder wellicht ook kunnen worden verstaan teneinde aansluiting te houden op meer en meer zuidwaarts gerichte ontwikkelingen in Europa.
Zo een werkelijkheid, tevens voorwaarde voor méér, zou kunnen zijn het overwinnen van schampere gevoelens en uitingen jegens elkaar en waardering van de verschillen als kruidige varianten van in wezen één en dezelfde Nederlandse taal en cultuur. Niet benadrukken wat ons scheidt maar zoeken naar wat ons bindt, vormt de basis voor de toekomst in wat met een deftig en lelijk woord het neerlandofone gebied heet.
Die toekomst verlangt een geest van tolerantie. In onze gezamenlijke geschiedenis bezitten wij één man die die geest van verdraagzaamheid bij uitstek belichaamd en bevochten heeft. Het is een goede gedachte van het Algemeen Nederlands Verbond, zijn nieuwe huis te sieren met de beeltenis van hem, van wiens dood de val van Antwerpen, het jaar daarop, en daarmee de feitelijke scheiding tussen Noord en Zuid niet los gezien kan worden.
Ik spreek de wens uit, dat het ANV van hieruit veel hoogstaande en toepasbare bijdragen mag blijven leveren aan het handhaven van een levende en in alle verscheidenheid verbonden Nederlandse cultuur temidden van de vele culturen om ons heen en met respect en tolerantie jegens de vele andere culturen in ons midden.
Mr. drs. L.C. BRINKMAN minister van WVC