Boeken en brieven
Sire, er zijn geen Belgen
Jeroen Brouwers, die te boek blijkt te staan als de ‘niet begrepen minnaar van Vlaanderen’, heeft ‘gesproken’. Iedere Nederlander (want voor hen heeft hij in de eerste plaats geschreven) zou vanaf nu moeten weten waar de schoen wringt als het gaat om de verhouding tussen Nederland en Vlaanderen. En daarmee heeft hij zich gekweten van de taak die hem door de ‘Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek’ was opgedragen. Die bestond erin een zodanige tekst te schrijven dat in Nederland meer begrip zou ontstaan voor zowel de taalsituatie als de taalgenoten aan de andere kant van de staatsgrens.
Het opschrift heeft Brouwers ontleend aan een brief die de Waalse politicus Jules Destrée in 1912 aan Koning Albert schreef. In grote lijnen schetst de schrijver de historische achtergrond van deze gevleugelde woorden. Jaartallen, die deze achtergrond markeren zijn o.a. 1585 (Val van Antwerpen) en 1648 (Vrede van Munster). Het was na die mijlpalen dat ‘het bezette Vlaanderen in verpaupering’ wegzakte; gedurende de daarop volgende twee eeuwen werd het ‘onder de voet gelopen, verschopt, verkwanseld en verraden’. Daartegen steekt scherp af de ontwikkeling zoals die zich in diezelfde tijd in het Noorden voltrekt; het tragische is dat tot de welvaart van deze gewesten in belangrijke mate is bijgedragen door de inwijkelingen uit Vlaanderen.
Uiteraard blijft ook het ‘Hollandse intermezzo’ (1815-1830) niet onbesproken. Duidelijk stelt Brouwers dat de taalpolitiek van Koning Willem I allesbehalve heeft gefunctioneerd als dam tegen de verfransing van Vlaanderen; het tegendeel was eerder het geval als gevolg van de afkondiging van de algehele ‘taalvrijheid’.
Deze politiek heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen dat België in 1830 een Franstalige staat wordt, ‘waarin de Vlamingen nu voor hun taal moeten vechten’. In die strijd zoeken ze steun bij het Noorden, maar ‘globaal genomen, hebben de Hollanders de Vlamingen volkomen laten barsten’. Dit heeft tot gevolg gehad dat er grote verschillen in taalgebruik bleven bestaan, verschillen die tot op vandaag sterk bepalend zijn voor het beeld dat Nederlanders over Vlamingen hebben.
Terecht stelt Brouwers dat men in Vlaanderen honderd jaar lang gestreden heeft voor de erkenning van de eigen taal; maar hij vergeet daarbij aan te tekenen dat deze ontvoogdingsstrijd niet alleen een taalstrijd was, maar tegelijkertijd ook een sociale. Men zou in Vlaanderen op het gebied van de taalbeheersing ongetwijfeld veel verder gestaan hebben als men ook niet onafgebroken op het sociale front de eigen rechten had moeten verdedigen. Dat desondanks het Nederlands vandaag in Vlaanderen de plaats inneemt die het inneemt, is een Vlaamse erezaak; op dit punt hoeft men Nederland zeker niet naar de ogen te kijken.
Het is in dit verband dan ook ronduit jammer dat Brouwers voorbijgaat aan het wonder dat in de Vlaamse gewesten het Nederlands toch de algemeen aanvaarde cultuurtaal is geworden.
Wanneer de schrijver van deze ‘cursus Vlaanderen’ ook bovenstaande aspecten in zijn vlot geschreven en tot lezen uitnodigend verhaal had betrokken, zou het waardeoordeel positiever hebben kunnen uitvallen. Nu klinkt in zijn tekst de stem van de tegenstelling luider dan die van de overeenkomst. En daardoor heeft hij het beeld versterkt dat veel Nederlanders toch al van Vlaanderen hebben: een in cultureel opzicht achtergebleven gebied. Dat is een vaststelling die niet in overeenstemming is met de huidige werkelijkheid.
Marten HEIDA
Jeroen Brouwers, ‘Sire, er zijn geen Belgen’, 58 pp., f 4,95. Uitgave van de ‘Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek’ t.g.v. de Boekenweek 1988, Amsterdam.