Neerlandia. Jaargang 92
(1988)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
ANC klaagt aan: grensoverschrijdende samenwerking lagere overheden door België tegengehoudenDe stichting Algemeen-Nederlands Congres vzw (ANC), contact-, studie- en documentatiecentrum voor de Nederlands-Vlaamse samenwerking, pleit er in een brief aan de Vlaamse partijvoorzitters en aan de ministers van Buitenlandse en Binnenlandse Zaken (d.d. 18 april 1988) voor dat België spoedig de Beneluxovereenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen samenwerkingsverbanden of autoriteiten zou bekrachtigen. Deze overeenkomst moet het mogelijk maken dat lagere overheden (provincies, gemeenten, waterschappen, OCMW's, intercommunales, e.d.) rechtstreeks, zonder tussenkomst van de hogere overheden, over de grens heen met soortgelijke overheidsinstellingen op publiekrechtelijke basis regelingen kunnen treffen (b.v. inzake huisvuilophaling, bibliotheekwerking, watervoorziening, ...). Ook zouden lokale overheden over de grenzen heen gemeenschappelijke organen kunnen oprichten, naar analogie van de Nederlandse Wet Gemeenschappelijke Regelingen en de Belgische intercommunales. Momenteel kan dit niet: enerzijds is wat Nederland en Vlaanderen/België betreft, de tussenkomst van de centrale overheden in Brussel en Den Haag nodig, en anderzijds dienen uitwegen gezocht op privaatrechtelijke grondslag (via oprichten van verenigingen en stichtingen). Na een lange voorbereidingsperiode kwam de Beneluxovereenkomst tot stand op 12 september 1986 te Brussel, maar België heeft de overeenkomst nog steeds niet bekrachtigd. Van officiële zijde wordt hiervoor als reden aangehaald dat de Raad van State bezwaren heeft geformuleerd inzake de ‘administratieve afspraken’ en de ‘openbare lichamen’ waar de overeenkomst in voorziet. Dit zou in strijd zijn met de artikelen 68, 25bis en - vooral - 108 van de Belgische Grondwet. Volgens de officiële versie moet er dus eerst een grondwetswijziging komen waarbij met name aan artikel 108 een zinsnede wordt toegevoegd die voorziet in de samenwerking met provincies en gemeenten in een buurland. Het dient in dit verband beklemtoond dat zowel art. 68 als art. 108 door het vorige parlement voor herziening vatbaar zijn verklaard en dus in de huidige legislatuur kunnen worden aangepast. Sommigen beweren echter dat de opmerkingen van de Raad van State als alibi worden aangewend om de zaak op de lange baan te schuiven. De Nederlandse Grondwet is op de betreffende punten immers gelijkluidend aan de Belgische, en toch heeft het Nederlandse parlement de Beneluxovereenkomst zonder aarzelen bekrachtigd. Een en ander was ook aan de orde op een studiedag van de Bestuursacademies van Noord-Brabant, Limburg en Zeeland, op 15 april te Tilburg. De aanwezige provinciale en gemeentelijke bestuurders vroegen daar aan de Nederlandse en de Belgische ministers alles te doen opdat de Overeenkomst spoedig in werking zou treden. Het Algemeen-Nederlands Congres stelt vast dat met de overeenkomst niet alle problemen zijn opgelost, en dat een op elkaar afstemmen van nationale regelingen en wetten onvermijdelijk zal zijn, maar met de overeenkomst wordt volgens het Congres alvast een zeer belangrijke stap gezet. Precies twee jaar geleden, op het 39ste Algemeen-Nederlands Congres te Amsterdam (19 april 1986), vroeg de werkgroep Grensverkeer van het ANC de spoedige ratificatie van de Beneluxovereenkomst. Vandaag is die ratificatie er nog steeds niet. F. Swaelen, voorzitter van de Christelijke Volkspartij, antwoordde het Congres: ‘Ik kan u verzekeren dat ik deze aangelegenheid onder de bijzondere aandacht van de betrokken ministers zal brengen’ (dd. 21-4-1988). K. van Miert, voorzitter van de Socialistische Partij, was uitvoeriger: ‘Ik meen te weten dat er naast de Beneluxovereenkomst van 12 september 1986, die is vermeld, eveneens een overeenkomst over grensoverschrijdende samenwerking in het raam van de Raad van Europa bestaat. Ons land is tot die overeenkomst eveneens toegetreden. Het probleem dat zich in dit verband stelt is niet zozeer de toetreding als dusdanig en evenmin het functioneren van dergelijke bepalingen onder normale omstandigheden, maar wel de wettelijke moeilijkheden in geval van betwisting. De vraag rijst of - in dat geval - gemeenten dienen beschouwd te worden als behorend tot het rijk of tot de gemeenschappen (voogdijregeling). Ik geloof dat dit ons een bijkomend argument biedt om een verdere stap te zetten in de communautarisering van ons land en dit in de grootst mogelijke duidelijkheid en doorzichtigheid’ (dd. 26-4-1988). J. Gabriëls tenslotte, voorzitter van de Volksunie, liet weten: ‘Wij kunnen u verzekeren dat de Volksunie zich, bij eventuele regeringsdeelname, terdege zal inspannen voor de bekrachtiging van deze overeenkomst. Mocht de Volksunie niet aan de regering deelnemen, zullen wij vanuit de oppositie de noodzaak van een spoedige ratificatie benadrukken’ (dd. 29-4-1988). De Partij voor Vrijheid en Vooruitgang en Agalev antwoordden niet. |
|