Hartstochtelijk verzet
Ondanks de grote voordelen voor België en de evenwichtige verplichtingen die wij aanvaard hadden, werd het verdrag door bepaalde kringen in België hartstochtelijk bekampt. Niemand minder dan een gewezen eerste-minister (J. Duvieusart) en een ere-secretaris-generaal van het ministerie van Openbare Werken (A. Delmer) leidden het verzet.
Een provinciegouverneur (die van Luik, R. Clerdent) ging zo ver dat hij vergat dat hij regeringscommissaris was en dus bezwaarlijk in het openbaar tot strijd kon aanzetten tegen het beleid van de regering die hij vertegenwoordigde.
Het verzet kwam zowel uit Vlaanderen, waar sommigen voor de belangen van de Gentse haven vreesden, als uit Wallonië, dat beweerde in zijn watervoorraad aangetast te zullen worden.
Tijdens de parlementaire debatten tot goedkeuring van het verdrag moesten de Gentenaars en de Luikenaars er herhaaldelijk op gewezen worden dat zij die vroeger resp. in 1960 met het verdrag tot verbreding
van het Kanaal van Terneuzen en in 1961 met het verdrag over de verbinding tussen het Albertkanaal en het Julianakanaal nabij Ternaaien voldoening bekomen hadden, nu billijkheidshalve een verdrag dat voor Antwerpen voordelig was, moesten ondersteunen.
De Luikse minister van Openbare Werken J.J. Merlot was met de gang der onderhandelingen evenmin ingenomen. Gelukkig voor het verder verloop daarvan nam hij op 5 november 1962 ontslag uit de regering wegens de eindstemming in de Kamer op 31 oktober 1962 - over het wetsontwerp tot vastlegging van de taalgrens - waardoor de Voer van de provincie Luik naar de provincie Limburg overging. J.J. Merlot werd als minister opgevolgd door G. Bohy, volksvertegenwoordiger voor Charleroi, die veel redelijker was.
In de Kamer werd het verdrag goedgekeurd met 139 stemmen voor, 6 tegen en 15 onthoudingen. De tegenstemmers en de onthoudingen waren, op één onthouding na, allen Walen.
In de Senaat waren er 106 stemmen voor, 18 tegen en 15 onthoudingen. De tegenstemmers op één na en de onthoudingen op 4 na, allen Walen.
Ik moet hulde brengen aan de nagedachtenis van de toenmalige eerste-minister Theo Lefèvre, die als Gentenaar de ware toedracht der zaken voor zijn geboortestad begreep en er moedig naar handelde en die wat betreft de waterleveringen duidelijk stelde dat het probleem van de watervoorziening in België op zichzelf stond en dat naarmate wij ons eigen probleem oplosten, er ook geen moeilijkheden voor ons uit het verdrag konden voortkomen.