ingsmogelijkheden van zijn literaire verschijningsvormen. De Nederlandse taal wordt gesproken door meer dan 20 miljoen mensen, maar vertalingen van onze literatuur staan in geen verhouding tot onze getalsmatige sterkte en ons politiek-economisch gewicht. Naast goed onderwijs is erkenning en waardering door het buitenland een noodzakelijke voorwaarde voor het voortbestaan en de ontwikkeling van de eigen taal en literatuur. De Europese integratie biedt ook op dit punt mogelijkheden. Het slechten van de grenzen voor de amusements- en cultuurindustrie geeft ons de mogelijkheid op markten te verschijnen waar we voorheen nauwelijks opvielen. Maar ook het omgekeerde is waarschijnlijk het geval. Er moet dus naar bondgenoten, naar medestanders worden gezocht.
Nederland en de Vlaamse gemeenschap in België hebben parallelle culturele belangen, zij zijn deelgenoten in het zelfde erfgoed: de Nederlandse taal. Acht jaar geleden hebben de Nederlandse en Belgische regering het Taalunieverdrag gesloten waarbij zij aan de Taalunie belangrijke beleidsbevoegdheden hebben overgedragen op het gebied van taal en letteren. Art. 2, lid 1 zegt dat het doel van het verdrag is ‘De integratie van Nederland en de Nederlandse gemeenschap in België op het gebied van de Nederlandse taal en letteren in de ruimste zin.’ Einde citaat.
Het belang van de Taalunie ligt echter niet slechts in het bilaterale vlak maar evenzeer daarbuiten. Zoals de heer Tindemans eens zei: ‘Het is slechts in een Europa van internationale dimensie dat de Taalunie haar rechte betekenis zal verwerven’. Men kan het ook anders zeggen, een volwaardige Europese unie kan slechts tot stand komen als een aantal geestelijke barrières verdwijnen en als culturen niet in een smeltkroes terecht komen maar ook naar buiten toe als culturele identiteiten herkenbaar blijven. Voor politici is het nuttig erbij stil te staan dat de culturele factor in de buitenlandse politiek geleidelijk aan sterker wordt naarmate de politieke factor op het hogere platform van de E.G. terecht komt. Als we niet zorgen dat de volkeren elkaar cultureel verstaan en respecteren, dan kunnen we de politieke éénwording wel vergeten. Met het Taalunieverdrag van 1980 hebben wij een goede uitgangspositie om de uitdaging van het Europa van ‘1992’ op dit punt aan te gaan.
De vraag, en die zal zeker in kringen van het ANV niet onbekend zijn, waarvoor wij ons in het toekomstige Europa zien geplaatst, is of er op basis van taal- en cultuurverwantschap op méér gebieden samenwerking kan worden gezocht. Vierhonderd jaar gescheiden ontwikkeling hebben onze beide landen mentaal niet dichter bij elkaar gebracht. Idealisme alleen zal niet voldoende zijn. Om prof. Kossman te citeren in ‘Ons Erfdeel’: ‘Eenheid groeit niet; eenheid wordt gemaakt’. Het gaat dus om een cultuurpolitieke keuze die ons allen raakt als burger, maar ook als natie; de bereidheid uit te gaan van één gemeenschappelijke cultuur. Maar naar analogie van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen, die zowel in België als in Nederland zoveel geïnstitutionaliseerde samenwerking tussen de lagere overheden mogelijk maakt, zou met het oog op de plaats van de Nederlanden in het Europa van na 1992 moeten worden nagegaan welke concrete samenwerkingsvormen tussen Nederland en België, respectievelijk tussen Nederland en Vlaanderen, mogelijk en wenselijk zijn. De Taalunie is een voorbeeld; gemeenschappelijke media zoals de tot nu toe weliswaar mislukte Radio Delta of een gemeenschappelijk cultureel Engelstalig tijdschrift zijn andere voorbeelden. Thans wacht op ratificatie het Benelux-verdrag grensoverschrijdende samenwerking, dat de publiekrechtelijke samenwerking, over de grens heen, tussen gemeenten en provincies van onze beide landen rechtstreeks mogelijk maakt (Tractatenblad 1986, nr. 160). Hiermede zullen de grensgebieden geleidelijk in elkaar overvloeien. Een belangrijke bijdrage aan een evenwichtiger Europa.
Ik had eigenlijk ook nog wat willen zeggen over ons begrip van Europa. Meer en meer wordt E.G. en Europa als synoniem gebruikt. Dat is mij goed, zolang wij ons er van bewust blijven dat in culturele zin Europa niet tot het grondgebied van de twaalf is beperkt.
P.R.H.M. VAN DER LINDEN
Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken