Voeren anders bekeken
Het is voor de Belgen zelf, Vlamingen én Walen, niet altijd duidelijk wat de inzet is van hun eigen Voerperikelen, laat staan voor de ‘buitenlandse’ Nederlanders. Een erg goede typering van de Voerense inzet verscheen in het februari-nummer van het tijdschrift ‘De Nieuwe Maand’. Zij is van de hand van de politicoloog Luc Huyse, en dermate verhelderend dat wij ze onze Neerlandia-lezers niet konden onthouden.
Dat Voeren al jaren vooraan op de Belgische politieke agenda staat, wekt bij velen ergernis of hilariteit. Het is toch godgeklaagd, zeggen ze, dat zo'n ordinair probleem zoveel politieke energie verbruikt. Ze hebben ongelijk. Het Voerdossier is immers een van de elementen in een politieke operatie van uitzonderlijk belang: de machtswisseling, in België, tussen Vlamingen en Franstaligen. Wat bij die transactie allemaal komt kijken, behoort niet tot de orde der kleinigheden. Het zou bijgevolg niemand mogen verbazen dat een regering over dat soort kwesties struikelt.
Het ‘trading places’ in de Belgische machtsruimte is al een hele tijd bezig. De verschuiving van het economische zwaartepunt van het zuiden naar het noorden is in de jaren vijftig begonnen. De Waalse industrie leed toen al aan een verouderd produktieapparaat en aan het betekenisverlies van steenkool en staal. Vlaanderen was nu voor het binnen- en buitenlands kapitaal een aantrekkelijker wingewest. De investeringsstromen werden omgebogen, in noordelijke richting. Macht reist, dat weet men, kapitaal achterna. In de economische sfeer is dat te zien in de versterkte aanwezigheid van de Vlamingen in de wereld van de grootindustrie, de banken en de holdings.
Weliswaar verloopt de ‘vervlaamsing’ van het industriële en financiële establishment vooralsnog in een traag tempo. Sommigen wijten dat aan het mentaal onvermogen van de Vlamingen om zich uit de rol van de underdog los te wrikken. Er zijn betere verklaringen. Zo had Vlaanderen tot ver in de jaren zestig een ondermaats aandeel in de rekrutering van universitair geschoolden. Nu die handicap is weggewerkt en er een grotere werfreserve aan Vlaamse academisch gevormden is aangelegd, zal de bezetting van sleutelposities wel vlotter gaan lopen.
De vraag of de machtswisseling ook op het politieke vlak aan de gang is, lokt zeer tegenstrijdige reacties uit. L'état Belgo-flamand is er al, hoor je in Wallonië zeggen. UCL- en ULB-vorsers leveren voor hun taalgenoten de wetenschappelijke ammunitie waarmee die stelling te bewapenen is. Michel Quiévit is er één van.
In zijn ‘Les causes du déclin Wallon’ (1978) en ‘La Wallonië: L'indispensable autonomie’ (1982, in Parijs uitgegeven in een reeks - Minorités - waarin eerder de Armeniërs, de Corsikanen, de Basken en de Marokkaanse joden ter sprake kwamen) beschrijft hij de opmars van de Vlamingen in de zenuwcentra van de staat: de economische departementen en de parastatalen. Andere auteurs lopen met een telraam rond in het leger (geen 20 procent Nederlandstalige officieren in 1952, bijna 60 procent dertig jaar later), in de diplomatie en in het maatschappelijke middenveld (vakbonden, Caritas...) en noteren een zelfde ontwikkeling. Aan Vlaamse zijde zijn heel andere klanken te horen: Vlaanderen krijgt niet waar het krachtens zijn groei recht op heeft, Vlaanderen abdiceert voortdurend, Vlaanderen zwicht en plooit voor de Franstalige minderheid. Men ziet het: voor de enen gaat de machtsverplaatsing heel ver, voor de anderen absoluut niet ver genoeg. Verschil van mening is er ook over het tempo van de operatie: de Franstaligen zien hun machtsposities erg snel afbrokkelen, de Vlamingen spreken van een tergend-trage ontwikkeling.
Er is in dit land een herverdeling van de macht bezig. Zoveel is zeker. Wie hieraan twijfelt kan, zo nodig, te rade gaan bij tal van Amerikaanse en Canadese, Britse en Nederlandse België-watchers, die met een wetenschappelijk-geijkte meetapparatuur de aanwas van Vlaanderens machtsaandeel in cijfers hebben vastgelegd. Die buitenlandse waarnemers wijzen ons ook op wat in hun ogen daarbij wel het meest moet opvallen: dat zo'n fundamentele ingreep in de binnenlandse machtsverhoudingen een geweldloos verloop kent.
Zonder geweld, maar niet zonder problemen. De machtswisseling is voor vele Franstaligen een schokkend gebeuren. Bijna anderhalve eeuw hegemonie in het Belgisch huishouden heeft bij hen diepe sporen nagelaten. Natuurlijk verzetten zij zich tegen de gedwongen verhuis naar de benedenverdieping. De hevige spanningen tussen Vlamingen en Franstaligen, die hiermee gepaard gaan, zijn daarom noch onverwacht noch uitzonderlijk te noemen. Zo bekeken is de politieke energie die naar het temmen van de communautaire conflicten gaat, niet per se als verspilling te beschouwen. Zeker als de kanteling van de machtsverhoudingen verder een vreedzame evolutie kan hebben, is het verslijten van een generatie van politici en van enkele regeringen een betaalbaar prijskaartje.