Neerlandia. Jaargang 92
(1988)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |||||||||
Noord- en Zuidnederlandse identiteit als varianten van de algemeen-Nederlandse cultuur‘The nation is a community of people who feel that they belong together in the double sense that they share deeply significant elements of a common heritage and that they have a common destiny for the future’. | |||||||||
Etniciteit een gepasseerd stationHet denken en spreken in categorieën van nationale identiteit en cultuur is geruime tijd min of meer in diskrediet geraakt, evenals het beschrijven van volkskarakters. Etniciteit als basis van groepsvorming was, zo dacht men, tot afsterven gedoemd. Zij paste niet meer in een moderne, sterk internationaal georiënteerde industriële cultuur. In een Encyclopedie van de Sociologie van 1977 (red. J.M.M. de Valk) zoekt men vergeefs naar begrippen volk en natie. Aan de bestaansreden van nationale culturen werd in progressief gezinde kringen ernstig getwijfeld. Het streven naar behoud van eigen culturele identiteit gold in veler ogen dan ook als een gepasseerd station. Die opvatting vond steun in sociaal-wetenschappelijke literatuur en in neo-marxistische tendenties die in de jaren zestig grote invloed kregen en die klasse en klasse-solidariteit als basis van groepsvorming op de voorgrond stelden. Er gingen stemmen opGa naar eind1, die een tijd in het verschiet zagen, waarin men in dit land zal leven zonder zich Nederlander te voelen en waarin, op wat verbeten traditionalisten na, het verlies van eigen identiteit niet meer zal worden betreurd. De Nederlandse taal zal dan nog slechts als dialect voortbestaan. Er zijn redenen te over, zo meende de historicus J.C. BoogmanGa naar eind2, om te twijfelen aan het voortbestaan van het Nederlands als cultuurtaal in een verenigd Europa.
Toen ik in het begin der jaren tachtig in het tijdschrift Civis Mundi de vraag aan de orde stelde hoe de eigen nationale identiteit zich verhoudt tot de groeiende multi-etnische dimensie van onze samenleving, werd die vraagstelling door velen geduid als uiting van een racistische gezindheid, evenals mijn stelling dat ieder volk krachtens internationaal recht het recht heeft de eigen cultuur te ontwikkelen en te beschermen. Men zag hierin de opkomst van een nieuw racisme. De nieuwe racisten, zo stelde men, vervangen het begrip ras door dat van natie en nationale identiteit en dat begrip is even onzinnig en gevaarlijk als het begrip rasGa naar eind3. Een redelijke discussie hierover bleek volstrekt onmogelijk te zijn. | |||||||||
Nationale identiteit opnieuw bespreekbaarIn de loop van de jaren tachtig is er echter op dit punt vrij onverwachts een opmerkelijke kentering gekomen. Nationale identiteit is niet langer taboe. Men heeft ontdekt dat etniciteit als basis van groepsvorming allerminst een gepasseerd station is. Klasseverschillen vervagen steeds meer, terwijl etnische verschillen daarentegen als sociaal fenomeen juist meer gewicht en betekenis krijgen. In meer dan 50 landen vormen zij een bron van spanningen en onrust. In Nederland is de eigen nationale identiteit opnieuw bespreekbaar geworden, zoals blijkt uit tal van publikaties en de reacties hierop. Veel publiciteit kregen b.v. de boeken van twee buitenlanders over de Nederlandse identiteit, t.w. De naakte Nederlander, van Derek Phillips en Das unbekannte Holland van Ernest Zahn. Het oudste algemeen-culturele tijdschrift De Gids wijdde vorig jaar n.a.v. zijn 150-jarig bestaan een jubileumnummer aan de Nederlandse identiteitGa naar eind4. En prof. G. Hofstede aanvaardde zijn ambt als hoogleraar in de Economische Faculteit der Rijksuniversiteit Limburg met een oratie over de aard en gevolgen van het Nederlanderschap. De keus van dit onderwerp, zo deelt hij mee, is mede bepaald door zijn leeropdracht inzake Internationaal Management. Effectief internationaal functioneren wordt bevorderd door nationale zelfkennis. Waar je ook bent ter wereld, je Nederlanderschap neem je overal mee en het bepaalt zowel hoe je op anderen reageert, als hoe anderen op jou reageren. Aan het slot constateert hij dat de nationale cultuur op tal van terreinen een relevant gegeven isGa naar eind5.
Opmerkelijk was onlangs ook een reactie van prof. S. Rozemond in ‘Socialisme en Democratie’ op het streven naar een verdere integratie van Europa, zoals bepleit in het recente P.v.d.A-rapport Schuivende panelen. Hij formuleerde daarin enkele toetsstenen voor de mate waarin die integratie aanvaardbaar is en één van die criteria is dat er iets moet overblijven van de eigen Nederlandse signatuur. Hoe ver zijn we bereid grote delen van onze politieke en sociale cultuur te laten europeaniseren in een Europese Gemeenschap die zelf bezig is steeds meer te japaniseren?Ga naar eind6.
Over de eigen culturele identiteit werd ook heel onbekommerd gesproken op een conferentie van het Instituut Clingendael over het WRR-rapport Cultuur | |||||||||
[pagina 46]
| |||||||||
zonder grenzen. Zij werd daar als een relevante beleidscategorie aangemerkt. Een van de inleiders predikte zelfs een geloof in eigen cultuur dat bergen zou kunnen verzetten en riep op tot het beteugelen van de vloedgolf van buitenlandse culturele produkten die het eigen produkt steeds meer verdringenGa naar eind7. Een andere inleider drong aan op een duidelijke markering van de eigen identiteit in de Europese GemeenschapGa naar voetnoot8.
In al die publikaties en stellingnamen gaat het uitsluitend om de kwestie van de identiteit van Nederland als staatsnatie. Maar er is ook nog altijd het concept van een algemeen-Nederlandse cultuur. Die bestaat uit duidelijk onderscheiden componenten, t.w. de culturele identiteit der noordelijke Nederlanden en die der zuidelijke Nederlanden, terwijl er ook nog ver weg een Afrikaner component is, maar die is zo in opspraak geraakt, dat men die liever zoveel mogelijk verdringt. Het onderscheiden van culturele identiteiten is alleen houdbaar als men met sociologen als Durkheim, Gurvitch e.a. uitgaat van de realiteit van een collectief bewustzijn, die identiteiten in ideaaltypische zin opvat en ze relativeert door ze te concipiëren als varianten binnen een bredere cultuurkring. Zo is de Nederlandse identiteit een variant van de Europese of ruimer, westerse cultuur. Zij is echter tevens een variant van een algemeen-Nederlandse cultuur die haar identiteit ontleent aan een gemeenschappelijke taal en sinds lang een - vooralsnog bescheiden - spreekbuis vindt in culturele instellingen en organisaties als Taalunie, het Algemeen Nederlands Verbond, het Algemeen Nederlands Congres, de Vlaams-Nederlandse Stichting Ons Erfdeel, de Stichting Zuidnederlandse Ontmoetingen en het Noord-Zuid Contact Centrum Volksontwikkeling. Nederland is Holland, en Holland is: klompen, molens, tulpen...; een misschien wel bekoorlijk maar toch erg vernauwd en achterhaald beeld van de Nederlandse identiteit.
Wat is nu typisch voor de identiteit der noordelijke Nederlanden en waarin verschilt die van de Zuidnederlandse variant? In aansluiting op wat daarover eerder is gezegd zou ik daar enkele opmerkingen over willen maken ter bevordering van een beter inzicht in de problematiek en het perspectief van het concept van een algemeen-Nederlandse cultuur.
Als ik hier spreek over de Noordnederlandse identiteit, bedoel ik de Hollandse identiteit en mentaliteit die daarop een beslissend stempel heeft gedrukt. De zuidelijke provincies - Noord-Brabant en Limburg - vormen wat de mentaliteit betreft, een tussengebied waarin Noord- en Zuidnederlandse invloeden op elkaar inwerken, maar de Zuidnederlandse nog de overhand blijken te hebben. | |||||||||
Karakteristiek Noordnederlandse identiteitTaaiheid nationale burgerlijke levensstijlBrede overeenstemming is er over het feit dat de Noordnederlandse levensstijl van ouds gekenmerkt wordt door een sterk burgerlijk karakter en hand in hand daarmee de afwezigheid van een authentieke en langdurige aristocratisch-monarchale traditie. Die burgerlijke mentaliteit uit zich in een reeks bekende burgerlijke deugden (vrijheidszin, soberheid en spaarzaamheid, ingetogenheid, plichtsbesef, ordelijkheid, levensernst, vlijt, efficiëncy, e.d.) en de afwezigheid van grote machtsverschillen. Wel is er een subtiel gevoel voor standsverschil, dat ook nog onder Nederlandse emigranten wordt aangetroffenGa naar eind9. Maar dit neemt niet weg dat men niet teveel boven het maaiveld mag uitsteken. De wijze waarop men met elkaar omgaat is in het algemeen minder formeel dan elders. Hoffelijkheid in de omgang is geen Hollandse karaktertrek. Men is wars van uiterlijk vertoon en is geneigd ronduit te zeggen waar het op staat.
Wel had Nederland vanouds een regententraditie, maar Hollandse regenten hebben er in de regel voor opgepast te hoog van de toren te blazen, al is een zekere gewichtigdoenerij hun vaak niet vreemd. Maar zij zoeken hun kracht voornamelijk in kennis van zaken en een onbesproken levenswandel. Heroïsme en krachtig leiderschap passen niet in de Nederlandse regentenstijl. Staatsrechtelijk komt dit tot uiting in de betrekkelijk zwakke positie van de minister-president vergeleken met die van tal van andere EG-landen. Pleidooien voor versterking van die positieGa naar eind10. vinden geen weerklank. Samenhangend met de afkeer van | |||||||||
[pagina 47]
| |||||||||
grote verschillen in stijl en macht is een zekere kneuterigheid in denken en doen. Grote visies en ideeën wekken gemeenlijk argwaan. Men twist graag over details en bijzaken.
De burgerlijke levensstijl is herhaaldelijk door anti-burgerlijke stromingen en krachten geattaqueerd, nog vrij recent in en door de zogenaamde culturele revolutie der jaren zestig en zeventig. Velen zagen daarin een afscheid van het burgerlijke waardenpatroon, maar uit een nationaal onderzoek naar waardenoriëntaties op de drempel van de jaren tachtigGa naar eind11 blijkt, dat dit geenszins het geval is. Dit afscheid blijft beperkt tot een kleine minderheid (vooral te vinden onder de aanhangers van klein links). Hedonisme in emancipatoire zin, d.w.z. het streven naar bevrijding uit de oer-Nederlandse calvinistisch getinte burgerlijke waarden van orde en plichtsbetrachting (onderscheiden van consumptief hedonisme: plezier maken puur voor de lol) is blijkens dit onderzoek de sterkste anti-burgerlijke factor, veel sterker dan de linkse maatschappijkritiek in de zin van politisering en radicale nivellering die het laagst scoort in de waardenhiërarchie. Opmerkelijk is ook dat het waardenpatroon van de jongeren nauwelijks verschilt van dat der ouderen. Uit dit onderzoek blijkt opnieuw hoe taai nationale, i.c. burgerlijke karaktertrekken en tradities in feite zijn. In de loop van de jaren tachtig is die taaiheid nog meer bevestigd door een krachtig reveil van burgerlijke waarden, culminerend in een nieuwe cultus van marktgericht denken en individualisme. | |||||||||
Dominees- en koopmanstraditieBrede overeenstemming is er voorts over het feit dat de Hollandse burgerlijke levensstijl zich in het bijzonder onderscheidt door twee diepgewortelde tradities, t.w. een calvinistische dominees- en een pragmatische koopmanstraditie. Het zijn twee tradities die op gespannen voet met elkaar staan: de eerste legt de nadruk op het primaat van religieuze (ideologische) en morele waarden, de tweede op dat van economische factoren en waarden. In de praktijk heeft de domineestraditie grote invloed op de manier van denken en presenteren, terwijl de koopmanstraditie op het feitelijke gedrag een duidelijke stempel drukt.
De eerste traditie komt tot uiting in een reeks gedragsneigingen die men in de zuidelijke Nederlanden veel minder aantreft. Het meest opvallend is de neiging tot moraliseren: het bekende opgeheven vingertje. Praten gaat makkelijk over in preken. Het beleren van andere landen gaat ons beter af dan het bestuderen ervan, aldus een bekende Nederlandse politicoloogGa naar eind12. ‘Talking to someone like a Dutch uncle’ is sinds lang een bekende Engelse uitdrukking en betekent ‘lecturing him paternally’Ga naar eind13.
Die neiging tot moraliseren komt men overal tegen: in de belijdende en getuigende aard van de Nederlandse politiek, in de brede, op wereldverbetering gerichte doelstelling van de vakbeweging, in de belerende toon die doorklinkt in vele rubrieken van de media (zelfs in de amusementsprogramma's, zoals praatshows, valt het belerende en zedenprekerige toontje te beluisteren), enz. Had het Hollandse moralisme vroeger een uitgesproken godsdienstige achtergrond en uitte het zich vaak in godsdienstig-zedelijke fatsoensrakkerij tegen al degenen die van de heersende normen afweken, in onze tijd is het sterk geseculariseerd geraakt en manifesteert het zich als zodanig vooral aan de linkerzijde van het politieke spectrum. Onder invloed van die moralistische trek is er vaak een neiging complexe problemen te reduceren tot een simpel zwart-wit schema en relatieve politieke standpunten te verheffen tot onbespreekbare geloofsartikelen. Men raakt zo gefixeerd op het hooghouden van bepaalde morele waarden, dat men weinig of geen oog heeft voor de praktische problemen en consequenties van datgene wat men belijdt en bepleitGa naar eind14. Het Hollandse moralisme gaat tevens gepaard met een zekere morele arrogantie, intolerantie en zendingsdrang (‘gidsland-complex’). ‘The Dutch see themselves as the only sane people in an insane world: they defend all moral causes’, aldus een Italiaanse waarnemerGa naar eind15. En E. Zahn noemt Hollanders in zijn | |||||||||
[pagina 48]
| |||||||||
eerdergenoemde boek het meest bemoeizuchtige volk ter wereld. Eenmaal ingenomen morele posities worden met een beginselvaste rechtlijnigheid verdedigd, die anderen als koppigheid ervaren. Opmerkelijk is daarbij dat, als men onder druk van bepaalde invloeden tot een ander standpunt bekeerd is, dat weer even beginselvast en rigide vertolkt wordt als het eerdere, afgezworen standpunt. De geschiedenis biedt hiervan vele voorbeelden. In de Indonesische en Nieuw-Guinea kwestie b.v. verdedigde Nederland zijn koloniale gelijk op hardnekkige wijze tegen de hele wereld in. Nadien staat het even rechtlijnig vooraan in de strijd tegen kolonialisme en apartheid en dringt het eerst Suriname en daarna ook de Nederlandse Antillen tegen hun zin de nationale onafhankelijkheid op.
De calvinistische invloed is ook bespeurbaar in een koppig individualisme: het opblazen van allerlei religieuze, regionale, politieke en andere verschillen en het cultiveren van pluriformiteit als centrale waarde. Kerkelijk sektarisme, politieke en maatschappelijke verzuiling zijn bekende vruchten van die tendens die ook nog onverminderd doorwerkt onder Nederlandse emigrantenGa naar eind16. Men voelt er niets voor onder één Nederlandse noemer gebracht te worden. De Nederlandse eenheid, aldus een treffende formuleringGa naar eind17, bestaat in de erkenning van elkaar, ieder in zijn bijzondere eigen aard, die alle ruimte laat aan die verscheidenheid en afziet van iedere poging haar onder één noemer te brengen. Toen ik in de jaren zestig voorstelde in een preambule van de beoogde nieuwe grondwet de gemeenschappelijke beginselen te formuleren die aan ons staatsbestel ten grondslag liggen, wilde men daar niets van weten.
Dat individualisme wordt tevens gevoed door een pragmatische koopmanstraditie. Die traditie, die in de Hollandse regenten haar maatschappelijk draagvlak vond, vormt een belangrijk tegenwicht tegen de rigiditeit van het calvinistisch moralisme en superioriteitsbesef. Zij komt op voor een rekkelijke en soepele denken handelwijze en maakt zo compromissen mogelijk tussen vaak op absolutistische wijze beleden overtuigingen. Zij heeft daarmee de voedigsbodem bereid voor een tolerante levenssfeer. Die tolerantie is echter meer van tactische dan van principiële aardGa naar eind18. Zij geldt als voorwaarde voor een vreedzaam samenleven ondanks religieuze, politieke en andere tegenstellingen, maar als die tegenstellingen hoog oplopen en emoties al te zeer gaan overheersen, zoals we b.v. gezien hebben bij de na-oorlogse afwikkeling van de koloniale erfenis en de laatste tijd bij een emotioneel geladen kwestie als de strijd tegen de apartheid in Zuid-Afrika, krijgt intolerantie toch weer de overhand en zien we in geseculariseerde vorm een nieuwe fatsoensrakkerij de kop opsteken. Op grond van de dominees- en koopmanstraditie leeft in Nederland vanouds een diepgewortelde afkeer van machtspolitiek en militarisme en had ons land lange tijd een principiële voorkeur voor een neutraliteitspolitiek, die tot 1940 ook angstvallig in acht werd genomen tegenover nazi-Duitsland, waarover geen kwaad woord mocht worden gezegd. Wel heeft het een koloniaal rijk opgebouwd, maar dat gebeurde niet zozeer uit machtspolitieke, maar uit commerciële overwegingen en vond een religieuze rechtvaardiging in en door de christelijke zending die daardoor mogelijk werd en na 1900 in de vervulling van een christelijke beschavingsmissie, de z.g. ethische politiek. | |||||||||
Feminiene instellingGa naar eind19In samenhang met de dominees- en koopmanstraditie kenmerkt de Hollands/Noordnederlandse identiteit zich voorts door een opvallende feminiene instelling: een sterk accent op verzorging, op het helpen van zwakkeren en op gezelligheid als toetssteen van samenzijn en woninginrichting. In dit opzicht verschilt zij bijvoorbeeld duidelijk van de Amerikaanse, die met de Hollandse een sterke calvinistisch geïnspireerde moraliserende trek gemeen heeft, evenals een zekere morele arrogantie en zendingsdrang, maar daarnaast een veel masculiener inslag heeft. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een veel sterker accent op prestatie en wedijver in de VS en een grotere geneigdheid de sterken en succesvollen te bewonderen en een geringere neiging de zwakkeren te steunen. In de VS heeft de krijgsmacht ook een veel hogere status dan in Nederland.
De Hollandse feminiene instelling heeft een duidelijk stempel gedrukt op de economische bedrijvigheid. Allerlei vormen van dienstverlening, zoals handel, bankwezen, advisering e.d., geven daarin vanouds de toon aan. Zij komt in onze tijd ook tot uiting in het wijdvertakte net van actiegroepen die als zaakwaarnemerGa naar eind20 voor bepaalde zwakkere of verdrukte groepen opkomen en in de bijzondere nadruk die zorgvuldig handelen als rechtsnorm in de Hollandse rechtscultuur heeft gekregen.
In het licht van die instelling is voorts de omslag verklaarbaar die zich sinds het begin der jaren zestig voltrokken heeft in de Nederlandse houding inzake Zuid-Afrika: een omslag van krachtige adhesie aan de strijd der Boeren tegen het Britse imperialisme in groeiende wederzijdse aversie vanwege de apart- | |||||||||
[pagina 49]
| |||||||||
heidspolitiekGa naar eind21. Zowel de steun aan de Boeren omstreeks de eeuwwende als de radicale anti-apartheidsactie van de laatste decennia, worden gekenmerkt door de neiging tot absolute, ongenuanceerde identificatie met de underdog, hand in hand met een even ongenuanceerde moraliserende benadering van het conflict in kwestie. De vroeger beleden stamverwantschap tussen Hollanders en Afrikaners is ten offer gevallen aan de morele behoefte op te komen voor de rechten van onderdrukte zwarten.
Het traditionele, betrekkelijk zachte, in sommiger ogen halfzachte optreden van de overheid tegen ordeverstoringen, criminaliteit, drugsverslaving en vandalisme en het krachtige en vaak emotionele verzet dat direct de kop opsteekt als er een aandrang of neiging is tot harder optreden, het is evenzeer 'n typische uiting van die feminiene instelling. Die verklaart tevens waarom de verzorgingsstaat hier perfecter is gerealiseerd dan bijna overal elders, waarom Nederland recordhouder is in ontwikkelingshulp en desondanks de bewustwording van de noodzaak hiervan sinds jaren subsidieertGa naar eind22; en waarom het vanouds uitmunt in liefdadige activiteiten ter bestrijding van allerlei noden in eigen land en ver daarbuiten. | |||||||||
Internationale oriëntatieEen uitvloeisel van dominees- en koopmanstraditie is een sterke internationale oriëntatie en als pendant hiervan een weinig ontwikkeld nationaal besef. In tegenstelling tot vele andere Europese naties heeft nationalisme hier nimmer wortel kunnen schieten als politieke of culturele stroming. De politieke mislukking van wat zich in de jaren tachtig presenteerde als Centrumpartij, is hiervan een nieuwe illustratie. Nationalistische leuzen en xenofobie roepen diepgewortelde weerstanden op. Alles wat maar zweemt naar discriminatie van etnische minderheden roept verontwaardiging op. Er wordt te dien aanzien zelfs een zekere verkramptheid gesignaleerdGa naar eind23.
Die internationale oriëntatie manifesteert zich vanouds in het zakenleven, met name in de grote multinationale ondernemingen, en in wetenschappelijke en artistieke kringen. Zij weerspiegelt zich ook duidelijk in de media. In politicis uit zij zich in een sterke internationaal-idealistische traditie, die in het Hollandse moralisme haar inspiratiebron vindtGa naar eind24, en een accentuering van universele normen en waarden in internationaal verband, welke vreemd afsteekt tegen het krachtig beleden pluralisme en particularisme in nationaal verband. | |||||||||
Culturele zelfonderschattingVanwege die internationale openheid spreekt men wel van een ekstercultuur: van alles en nog wat importeert men uit andere landen en mengt het tot iets specifiek NederlandsGa naar eind25. Dat vermengen van en bemiddelen tussen verschillende culturen past helemaal in de koopmanstraditie. Doordat men direct kennis neemt van de hoogtepunten op artistiek gebied van andere landen, is er minder waardering voor de eigen kunst, in het bijzonder de eigen literatuur. We zijn zoals W.F. Hermans eens terecht opmerkte, in cultureel opzicht een land van importeurs: wat je van ver haalt is lekker. We zien dat ook in de sociale, politieke en rechtswetenschappen. Men leunt daar bij voorkeur sterk aan tegen uit het buitenland geïmporteerde theorieën.
Eigen volkscultuur, zoals men die in andere landen aantreft, zoekt men hier tevergeefs. We zien hier voornamelijk een reeks van los van elkaar staande religieuze en regionale subculturen. Het sterk ontwikkelde morele zelfbewustzijn, dat, zoals gezegd, nog al eens omslaat in zelfverheffing, gaat gepaard met een opmerkelijk gebrek aan cultureel zelfbewustzijn, ja met een minderwaardigheidscomplex als het om het uitdragen van eigen taal en cultuur gaat. Een auteur als E.R. van Altena spreekt zelfs van een mateloze drang tot zelfvernietiging. Nederland annexeert zichzelfGa naar eind26, zo riep hij vertwijfeld uit, op eerdergenoemde Clingendael-conferentie, niet beseffend dat Bismarck dat ook al eens had opgemerkt. Hoe dit zij, dat we inderdaad neigen tot culturele zelfonderschatting, valt ook buitenlanders opGa naar eind27.
Van Vlaamse zijde is ons al veelvuldig en terecht een gebrek aan taalfierheid verwetenGa naar eind28. Ik noem hier slechts een recent voorbeeld, dat ook Van Altena ter sprake bracht: het nieuwe muziektheater in Amsterdam werd geopend met een oratorium-opera van een Nederlands componist, die zich hierbij bediende van een Engelstalig libretto, omdat de Nederlandse taal zich niet zou lenen voor zingen; een standpunt dat velen met hem delen.
Terwijl Nederlanders, zoals gezegd, een intense neiging hebben zich met alle noden en problemen van de wereld te bemoeien, hebben ze zich verre gehouden van de Vlaamse strijd voor handhaving van het Nederlands als cultuurtaal in België vanwege het principe van niet-inmenging in binnenlandse aangelegenheden, dat in dit geval een hoge prioriteit had. Dat is wel het meest extreme voorbeeld van de Hollandse gêne om voor eigen taal en cultuur op te komen; een | |||||||||
[pagina 50]
| |||||||||
gêne die niet normaal is en voor Vlamingen hoogst verbazingwekkend en irritant moet zijn. ‘Typisch Hollands’ geldt niet als een aanprijzing, evenmin als men iets ‘typisch burgerlijk’ noemt. De in moreel opzicht zo zelfbewuste Hollander geneert zich voor zijn meest specifieke karaktertrekken en voor de taal die hij spreekt. Een curieus fenomeen in de volkerenfamilie! | |||||||||
Verschillen met Zuidnederlandse mentaliteitIn De Standaard van 30 juni 1987 signaleerde Manu Ruys de geringe belangstelling die Nederland sinds lang voor de Vlaamse zaak toont. ‘Men heeft bij ons lang gemeend dat de taal het hele volk is. Men heeft zich blind gestaard op het spreken van dezelfde taal in Nederland en Vlaanderen. Maar cultuur is meer dan taal. De Hollandse maatschappij die de toon aangeeft in Nederland, verschilt in vele aspecten van de Vlaamse. Noord en Zuid gedragen zich niet meer als twee takken van eenzelfde stam’. Aldus Ruys. Uitgaande van voorgaande schets van de Hollandse mentaliteit en daarmee de Vlaamse vergelijkende, vallen duidelijk verschillen op. Die hebben een religieus-culturele en historische achtergrond. Noord en Zuid hebben met elkaar gemeen dat de godsdienst een sterke stempel heeft gedrukt op volksaard en levensstijl, maar in Noord was dat het calvinisme, in Zuid het katholicisme. En die verschillende godsdienstige Het zal nog wel wat tijd en moeite vergen vooraleer de Vlamingen de hen zo gaarne toegemeten bier- en friethypotheek hebben gelicht.
achtergrond heeft grote invloed gehad op het uit elkaar groeien van Noord en Zuid. Juist vanwege dit verschil in religie had het calvinistische Noorden na de Belgische opstand in 1830 weinig moeite het katholieke Zuiden los te latenGa naar voetnoot29.
De Noordnederlandse natie is al vroegtijdig als zelfstandige natie ontstaan uit verzet tegen vreemde monarchale machtsaspiraties; de zuidelijke Nederlanden zijn daarentegen nog lange tijd door vreemde machten geregeerd en gekolonialiseerd en ook dat verschil heeft diepe sporen achtergelaten. Door de loop der historie is Vlaanderen veel meer onder invloed geraakt van de Romaanse cultuurwereld en dat is in de mentaliteit zeer goed te merken.
De autoritair-hiërarchische oriëntatie en invloed van het katholicisme en de veel langere doorwerking van feodaal-monarchale invloeden hebben ertoe geleid dat autoriteit en hiërarchie in Vlaanderen een grotere rol spelen. Macht imponeert hier meer en wordt meer als iets onaantastbaars ervaren, ook al raken degenen die haar uitoefenen ermee besmeurd en besmet.
Tegen die religieuze en historische achtergrond valt een aantal verschillen te verklaren, zoals de grote invloed van autoriteit en traditie in zaken van geloof en zeden - vandaar het verschil in karakter tussen het Nederlandse en het Vlaamse katholicisme -; de geringere zelfverzekerdheid van Vlamingen en hun vaak gesignaleerde minderwaardigheidscomplex; hun veel geringere neiging tot moraliseren, tot morele zelfverheffing en beginselvaste rechtlijnigheid en hun grotere gave om te relativeren en pragmatisch te manoeuvreren: ‘tegenover de verregaande arrogantie en zelfgenoegzaamheid van de Hollander en zijn schoolmeesterachtige rechtschapenheid voel ik mij heel Vlaams worden’, aldus Hugo Claus in een interview. Voorts is de Vlaamse mentaliteit minder individualistisch en ‘outspoken’ en meer conformistisch - men neigt minder tot dwarsliggerij en openlijk protest -; zij is ook minder internationaal georiënteerd en meer provincialistisch.
De overheersing door vreemde machten heeft anderzijds tot gevolg gehad dat Vlamingen in tegenstelling tot hun Noorderburen, een sterker cultureel zelfbesef koesteren en een veel grotere taalfierheid aan de dag leggen. Die overheersing bereidde tevens de voedingsbodem waarin een Vlaams cultureel en politiek nationalisme kon wortel schieten, dat in Nederland nooit van de grond is gekomen. Evenals de Afrikaner cultuur heeft de Vlaamse zich ontwikkeld onder een constante bedreiging en is zij daardoor veel strijdbaar- | |||||||||
[pagina 51]
| |||||||||
der. Daardoor bestaat in Vlaanderen ook meer begrip voor het Afrikaner verlangen naar handhaving van de eigen identiteit in een nieuw Zuid-Afrika dan in Nederland, en staat men minder vijandig tegenover het Afrikaner nationalisme. | |||||||||
Relatie tussen noord en zuidHoe verhouden Nederlanders en Vlamingen zich nu tot elkaar? Hoe bekijken zij elkaar?
Noordnederlanders hebben vaak nog last van een zekere - misplaatste - hooghartigheid ten opzichte van Vlamingen, maar zij krijgen om zakelijke redenen wel meer interesse voor dit lang veronachtzaamde deel van het Nederlandse taalgebied.
Van Vlaamse zijde toont de journalist M. Ruys zich nogal pessimistisch. Hollanders en Vlamingen waarderen elkaar niet. Zij hebben geen familiegevoel, zo meent hijGa naar eind30. Naar de indruk van de Vlaamse actrice Viviane de Muynck bezien zij elkaar met welwillend wantrouwenGa naar eind31. De Vlaamse historicus Y. van den Berghe komt tot een meer genuanceerde benadering. De houding van de niet geëngageerde doorsnee Vlamingen wordt z.i. gekenmerkt door een haat-liefde verhouding. Nederlanders zijn voor hen geen normale vreemdelingen. Onder degenen die een actieve rol spelen in het openbare leven, met andere woorden de spraakmakende gemeente, onderscheidt hij tussen enerzijds de conservatieven - veelal ouderen - die de verschillen tussen Noord en Zuid accentueren en een culturele integratie tegenwerken om de besmetting van de bevolking door het Hollandse ‘progressieve’ - vroeger protestantse - ‘virus’ te verhinderen, anderzijds de meer progressieve Vlamingen - vooral jongeren - die juist open staan voor allerlei nieuwe tendenties en daarin steun vinden voor hun vernieuwingsstreven. Zij voelen zich reeds deel van de Nederlandse beschavingGa naar eind32. Een andere mening is de Gentse historicus prof. L. Milis toegedaan. Ondanks Vlaamse ontvoogding is er zijns inziens geen intelligentsia ontstaan die zich deel voelt van de Nederlandse cultuursfeerGa naar eind33.
Weinig bemoedigend voor de integratiegedachte was de uitslag van een onderzoek naar de Nederlands-Vlaamse relaties in het Europees parlement sinds 1979. Daaruit bleek namelijk dat er tussen Nederlands sprekenden onderling geen nauwere banden bestaan dan met andere fractieleden. De Noord-Zuid samenwerking komt in dit Europese forum niet aan bod. | |||||||||
Perspectief voor het concept van een algemeen-Nederlandse cultuurGegeven de juist gesignaleerde mentaliteitsverschillen is het niet zo vreemd dat Noord en Zuid elkaar niet zo goed begrijpen en niet zo waarderen, ondanks een gemeenschappelijke taal. Wat is in het licht hiervan het perspectief van het concept van een algemeen-Nederlandse cultuur, zoals dat door enkele algemeen-Nederlandse organisaties en instellingen wordt uitgedragen? Zijn er ondanks die verschillen in mentaliteit en historisch-gegroeide vervreemding toch bepaalde positieve aanknopingspunten voor dat concept? Ik geloof het wel. De religieuze tegenstelling tussen Rome en Reformatie, die zo'n grote rol gespeeld heeft in het uit elkaar groeien van Noord en Zuid, is geheel op de achtergrond geraakt. Bij een verdere Europese integratie, zoals beoogd door de | |||||||||
[pagina 52]
| |||||||||
Europese Akte, verliezen de staatsgrenzen steeds meer hun beslissende betekenis, zodat de staatkundige afzondering minder relevant wordt. En dat de televisie een culturele integratiefactor is van snel toenemende betekenis, behoeft nauwelijks nog betoog.
Zowel Nederland als Vlaanderen hebben bijzonder duidelijk belang bij een versterking van het besef dat zij deel uitmaken van een algemeen-Nederlandse cultuur, die in een gemeenschappelijke taal haar expressie vindt. Wel is het noodzakelijk dat men in Nederland eindelijk eens meer oog krijgt voor de essentiële betekenis van de taal als culturele en nationale integratiefactor. Voor de ontplooiing van Vlaanderen als cultuurgemeenschap is een verder ingroeien in een algemeen-Nederlandse cultuur een levensvoorwaarde.
Tegenover de pressie van de grote omringende culturen is een bredere culturele basis nodig dan men in Vlaanderen zelf vindt. L. Milis waarschuwt in dit verband tegen dreigend isolement en zelfvoldaanheidGa naar eind34.
Voor Nederland is een versterking van de algemeen-Nederlandse cultuur eveneens van groot belang, omdat hierdoor een grotere culturele uitstraling en ontplooiing mogelijk worden. Als Vlaanderen en Nederland in het toekomstige Europa uitgroeien tot één geschakeerde culturele regio, krijgen zij beide meer gewicht tegenover de omringende culturen. Bepaalde mentaliteitsverschillen zullen daardoor vanzelf in betekenis afnemen. De Hollandse en de Vlaamse cultuurvariant vertonen, naast positieve, ook negatieve kanten, die door een intensievere culturele uitwisselig gecorrigeerd kunnen worden.
Om het concept van een algemeen-Nederlandse cultuur in het nationale en internationale cultuurbeleid in Nederland en Vlaanderen tot gelding te brengen en gestalte te geven, is wel veel meer politieke pressie nodig dan tot nu toe is uitgeoefend. Dit concept zou veel meer tot een politiek strijdpunt gemaakt moeten worden en uitgewerkt in een samenhangend en inspirerend beleidsprogramma, dat tijdens de verkiezingsstrijd en bij kabinetsformaties met het nodige élan aan de beleidsmakers aangeboden zou moeten worden. Alleen zo kan de heersende apathie doorbroken worden. De culturele integratie tussen Noord en Zuid is tot dusverre veel te veel in een gouvernementeel-bureaucratische sfeer blijven hangen en staat veel te ver af van de bevolking. In concrete gemeenschappelijke activiteiten zal iets moeten groeien van een gemeenschappelijke culturele lotsbestemming voor de toekomst in de zin van Emersons opvatting van de natie zoals eerder geciteerd. Een klein lichtpuntje is het initiatief van het Algemeen-Nederlands Congres tot oprichting van een politiek contactorgaan waarin tussen leden van de parlementen in Nederland en Vlaanderen en van het Europees parlement overleg zal worden gepleegd over alle mogelijke aspecten van de Noord-Zuid samenwerking en dus ook over samenwerking op het terrein van internationaal cultuurbeleid.
Het concept van een algemeen-Nederlandse cultuur zou in dat beleid uiteraard gestalte moeten krijgen. Voor de noodzaak van dat beleid krijgt men in Nederland eindelijk meer oog en belangstelling. Op de eerdergenoemde Clingendael-conferentie werd van enkele zijden min of meer positief gereageerd op dit concept, dat daar door ANV-voorzitter Waltmans aan de orde werd gesteld. Prof. Baehr, mede-opsteller van het WRR-rapport Cultuur zonder grenzen had te dien aanzien nog zekere aarzelingen. Hij vroeg zich af of het culturele gebeuren - met name onderwijs, wetenschap en kunst - in Noord en Zuid wel voldoende samenhang vertoontGa naar eind35. Dit is zeker niet het geval.
Daarom dient coördinatie van internationaal cultuurbeleid gepaard te gaan met coördinatie van het nationale cultuurbeleid. Er zal ten aanzien van beide aspecten van cultuurbeleid veel meer bereidheid tot samenwerking moeten komen, wil het concept van een algemeen-Nederlandse cultuur in het beleid reële inhoud krijgen. Het Tweede Kamerlid Nuis waarschuwde op de Clingendael-conferentie voor het mijnenveld dat men hiermee betreedt. Die waarschuwing zal men zeker in acht moeten nemen, maar dat mag geen reden zijn om te versagen.
Tenslotte verdient mijns inziens de gedachte overweging om zowel in Nederland als in Vlaanderen een bijzondere leerstoel aan een universiteit te creëren met als leeropdracht het geven van onderwijs en het plegen van onderzoek inzake:
Een dergelijke tweevoudige leerstoel kan het concept van een algemeen-Nederlandse cultuur, dat voorheen steun vond in de geschiedschrijving van de Neder- | |||||||||
[pagina 53]
| |||||||||
landse historicus P. Geyl, een nieuwe wetenschappelijke ondersteuning bieden en via het onderwijs een uitstraling naar jongere generaties. Dat is dringend nodig. Zonder systematische wetenschappelijke begeleiding en een verankering van dit concept in nieuw aantredende intellectuele elites in Noord en Zuid, heeft het onvoldoende toekomstperspectief.
Prof. dr. S.W. COUWENBERG Erasmusuniversiteit Rotterdam |
|