Neerlandia. Jaargang 91
(1987)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermdNederlanders in de Perzische GolfDe politieke ontwikkelingen in het Perzische Golf-gebied vervullen iedereen met zorg, zeker ook Nederlanders en Belgen, door het vertrek van marineschepen naar deze regio. Nederlanders zijn in de geschiedenis van het Perzische rijk geen onbekenden. Reeds in de zeventiende eeuw vertoonde de Hollandse driekleur zich veelvuldig in de Perzische wateren. De handel in Perzische zijde was voor de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) bijzonder lucratief. De Perzische Sjah Abbas de Grote (1587-1629) nam tegenover de kooplieden van de VOC een welwillende houding aan. Voor hem vormde de Hollandse vloot een tegenwicht tegen de toenmaals machtige zeemogendheid Portugal. Een dreigender gevaar nog vormde het Turks-Ottomaanse rijk, de erfvijand van Perzië. Daarom knoopte Abbas diplomatieke betrekkingen aan met Europese landen en zond (o.m. in 1599) gezantschappen naar Europa. Voor de VOC was vooral de handel in zijde van belang. De Portugezen bezaten het monopolie van de handel overzee, terwijl de landroute werd beheerst door de Turken, die een hoge tol hieven op de zijdehandel. Reeds toen speelde het eiland Ormoez (of Hormoez) door zijn ligging bij de toegang tot de Perzische Golf een belangrijke rol. Nadat Sjah Abbas in 1616 in contact was getreden met de Engelsen slaagde hij er in 1622 in met Engelse hulp de eilandhaven Ormoez op de Portugezen, die dit gebied reeds sedert 1515 beheersten, te veroveren. De penetratie van de Engelsen in het Perzische Golfgebied veroorzaakte grote opschudding in Europa. In ruil voor hun steun aan de Sjah bedongen de Engelsen privileges op het terrein van handel en scheepvaart. Hierdoor verloren de Portugezen bovendien hun greep op de handel met India. Ook de Nederlanders verkregen in 1623 privileges voor de zijdehandelGa naar eind1.. In 1625 poogden de Portugezen Ormoez te heroveren maar zij werden door de Engelsen en Nederlanders gezamenlijk verdreven. Langzamerhand wist de VOC zijn positie in het gebied van de Perzische Golf te versterken. In Gamron (Engels Gombroon, later Bandar Abbas geheten naar de Sjah, bandar = haven) verrees een VOC-factorij. Een belangrijke rol in deze beginperiode speelde Huybert Visnich. Visnich was een uiterst bekwame onderhandelaar. Hij kende Italiaans, Arabisch en Turks en genoot de gunst van de Sjah, die hem zelfs toestond deel te nemen aan banketten aan het hof en daar het woord te voeren. Wel had hij te lijden van de afgunst van landgenoten zoals Jan van Hasselt, een kunstenaar, die hofschilder van Sjah Abbas is geworden. Visnich koos een vrouw uit de Armeense kolonie in Isfahan en huwde volgens de Armeense ritus. De VOC toonde, zoals gezegd, vooral belangstelling voor de handel in zijde, een buitengewoon winstgevend produkt. De Nederlandse convooien werden te land door troepen van de Sjah beschermd. Een ernstig euvel was de particuliere handel van VOC-dienaren, waaraan Visnich zich zelf ook schuldig maakte. Door allerlei oorzaken geraakte de energieke en vindingrijke Visnich bij de Heren Zeventien in ongenade. Het noodlot sloeg toe toen zijn beide beschermheren Sjah Abbas en Jan Pietersz. Coen beiden in 1629 overleden. Hij vluchtte naar Turkije, waar zijn bezit werd geconfisceerd, terwijl hij zelf ter dood werd gebracht. Bij de pogingen van de VOC om vaste voet te krijgen in Perzië heeft ook de Vlaming Van den Broecke een rol gespeeld. Zoals bekend hebben verschillende Vlamingen functies vervuld in de VOC en de West-indische Compagnie: Isaäc le Maire, Willem Usselincx, Balthasar de Moucheron en Johan van der Veken. Pieter van den Broecke werd in 1585 in Antwerpen geboren en trad in 1613 als opperkoopman in dienst van de VOC. Hij stichtte een factorij in Surate ten noorden van Bombay. In de periode 1619 tot 1629 was deze initiatiefrijke ‘Spaanse Brabander’ directeur van de VOC-handel in Perzië en HindostanGa naar eind2.. De VOC-handel met Perzië ontwikkelde | |
[pagina 226]
| |
zich gunstig. Behalve in Bandar Abbas en Isfahan bezat de VOC nog een depot in Lar op de karavaanroute tussen Isfahan en Bandar Abbas. Ook op Kareek, het huidige veel in het nieuws genoemde Kharg was een handelsdepot. De winst van de factorij in Bandar Abbas was uitzonderlijk hoog. Tussen 1626 en 1636 werd gemiddeld 35% winst gemaakt en dit percentage steeg in 1682 zelfs tot 211%. Vooral de specerijen uit Oost-Indië waren in Perzië bijzonder geliefd. Naast zijde, waarvan de Sjah het handelsmonopolie bezat, kocht de VOC in Perzië rozenolie, tapijten en parels en leverde aan de Perzen kruidnagel, nootmuskaat, foelie, suiker, peper, gember, koffie, thee, tabak, kamfer, indigo, tamarinde, sandelhout, cochenille, tin, koper, zilver, goud, laken, wapens, porselein en Japans lakwerk. Vele van deze produkten vonden via Perzië hun weg naar Arabië, Turkije en Centraal-Azië. Toen de omzet na 1722 terugliep, concentreerde de handel zich in Basra, de haven van Bagdad aan de monding van de Eufraat, die onder Turks gezag stond. Om zich aan de tolheffing van de Turkse gouverneur te onttrekken besloot de VOC-resident Tido Frederik von Kniphausen de compagnieszetel weer te verplaatsen naar het eilandje Kharg. Het eens zo lucratieve kantoor te Gamron (Bandar Abbas) werd in 1758 opgeheven. Het nieuwe handelscentrum op Kharg moest in 1765 eveneens worden verlaten omdat de VOC zich niet kon handhaven temidden van de elkaar bestrijdende Turkse en Perzische machthebbers. De VOC kon in de achttiende eeuw nog wel standhouden aan de kusten van Voor-Indië. De bloeitijd van de Hollandse navigatie en negotie was evenwel voorbij en niet alleen aan de Perzische Golf. P. KRUG |
|