(zie bespreking elders in dit nummer).
In de voormiddag kwamen vertalers van Italiaanse literatuur naar het Nederlands toe vertellen over hun ervaringen: Frans van Dooren over zijn nieuwe Divina Commedia-vertaling en Jenny Tuin over het probleem van het herzien van vertalingen en andere vertaalperikelen. 's Middags kwam het luik aan bod dat ons vooral nauw aan het hart ligt: het verspreiden in Italië van onze eigen literatuur. Om hierover te berichten was Gianfranco Groppo, docent Nederlands in Padua en zelf vertaler en promotor van Nederlands literair werk (met ‘De aanslag’ van Mulisch als zijn eerste grote prestatie) een uitgelezen getuige. Hij wees eerst en vooral op een grote discrepantie: ruim 450 werken van het Italiaans naar het Nederlands en alleen maar een kleine honderd in Italiaanse richting. Het resultaat is nog verrassender als men de ‘top tien’ bekijkt, die in dit kleine aantal zitten: een heel pak De Hartoghs, vijf Van Schendels en vier Timmermansen, afgetekend tegen slechts twee Vestdijken, één Maarten 't Hart en de reeds vermelde éne Mulisch.
Groppo deed een poging om een aantal oorzaken hiervan te omschrijven en noemde hierbij de totaal andere leefwereld in de Lage Landen, waardoor bepaalde toestanden en begrippen moeilijk over te brengen zijn. Het uitzoeken van voor vertaling geschikte werken dient dus met de grootste zorgvuldigheid te geschieden. Er is ook het gegeven dat de uitgevers onder zware economische druk staan en hun risico's krap berekenen, waardoor ‘neerlandica’ gemakkelijk uit de boot vallen. Dat dit niet tegen het Nederlands als dusdanig is, bewijst het feit dat werken over theologie en - onder meer - tuinieren, om maar te zwijgen van kinderboeken, wél degelijk vertaald en... verkocht worden. Spreker vermeldde ook het feit dat er nog altijd geen Nederlands-Italiaans woordenboek is van (op z'n minst) middelgrote omvang. Dit verplicht de vertaler tot allerlei omwegen.
Frans Denissen, een Vlaming die onder meer een Decamerone-vertaling op zijn actief heeft, wees op de intense uitwisselingen tussen de Nederlanden en Italië en pleitte ervoor dat die het onderwerp van meer studies zouden uitmaken. Hij onderscheidde een aantal golfbewegingen hierin en analyseerde de huidige Italiaanse hausse in Nederland en Vlaanderen.
Guy Vandeputte, medewerker bij de Stichting voor Vertalingen, somde een aantal problemen op die komen kijken bij onze relatie met de Italiaanstalige wereld. Zo vergt de presentatie van de Nederlandse literatuur aldaar een vrij intense aanwezigheidspolitiek in de geïnteresseerde milieus en daar heeft de Stichting te weinig middelen voor. Zo kwam spreker, die verantwoordelijk is voor de hele Romaanstalige regio (en ook nog Oost-Europa), er slechts tweemaal in vier jaar tijd toe naar Italië te gaan om er met uitgevers en vertalers te gaan spreken. De Stichting kan met de huidige ploeg van in totaal vijf mensen en een te krap budget onmogelijk deze markt op een intense wijze bewerken. Vandeputte woog het voor- en nadeel van kleine contra grote uitgeverijen af en prees de grotere vasthoudendheid aan het produkt van de bescheiden uitgever. We kunnen inderdaad vaststellen dat b.v. Elsschot en Walschap (uitgeverij Maia te Siena) in het normale boekhandelscircuit langer ter beschikking bleven dan produkties bij één van de groten die sneller tot verramsjen overgaan. De spreker vestigde zijn hoop op de komende boekenbeurs van Turijn, in de loop van 1988, om daar punten te winnen voor een Nederlandse inbreng. Hij pleitte er ook voor dat de docentschappen Nederlands in Italië méér vertalers zouden opleiden.
Deze studiedag, waar uiteraard het Italiaanse aandeel sterk doorwoog, heeft voor het eerst de problemen en ook de mogelijkheden van deze vertaalrichting(en) goed in het licht gebracht. Het ware wenselijk dat binnen een drietal jaar (om maar iets te noemen) een nieuwe evaluatie komt, waarbij alsnog de hoop bestaat dat het evenwicht aan Nederlandse zijde ietwat hersteld wordt. Een aantal factoren hiervoor zijn al aanwezig en dit kan gestimuleerd worden. Op het werklijstje van Gianfranco Groppo staan alvast een tiental namen, onder wie Van Ostaijen en Bordewijk...
Frits PITTERY
‘100 jaar Italiaanse en Nederlandse literatuur in vertaling (1887-1987) / 100 anni di letteratura Italiana e Olandese in traduzione (1887-1987)’
Naar aanleiding van het tienjarig bestaan van de Italiaanse Libreria Bonardi te Amsterdam werd in de nieuwe vestiging van deze boekhandel een tentoonstelling georganiseerd die werk in vertaling in beide richtingen, Nederlands én Italiaans, aanschouwelijk maakt.
Voor de gelegenheid werd onder de leiding van drs. Maria Warners, één van de twee bedrijfsleidsters van de boekhandel, een catalogus uitgegeven die een uitermate waardevol document is voor wie dit aspect van de culturele uitwisseling tussen Italië en de Nederlanden wil bestuderen en dat derhalve het gebeuren van de tentoonstelling zelf overstijgt.
In haar inleiding omschrijft Warners de opzet van haar studie: die beperkt zich uitdrukkelijk tot Italiaans proza en poëzie in Nederlandse vertaling en tot Nederlands proza en poëzie in Italiaanse vertaling, met 1887 als begindatum en voor zover die in boekvorm is verschenen. Ze vermeldt uitdrukkelijk dat Vlaamse auteurs opgenomen zijn, want dit is niet het geval met b.v. de Zwitsers-Italiaanse schrijvers. Er zijn niet minder dan 421 vermeldingen van werken uit het Italiaans - plus 9 verzamelbundels - en slechts 81 - plus 11 verzamelbundels - uit het Nederlands. Over deze wanverhouding schrijft Gianfranco Groppo een korte, gedegen toelichting.
Het hier besproken werk geeft verder een lijst van uitgevers en een van vertalers, telkens in tweevoud. Wat bescheiden aangebrachte illustraties suggereren uitstekend de zeer diverse stijlen waarin deze 100 voorbije jaren de boeken uitgebracht werden: de kaft van een Couperus die in 1903 in Milaan verscheen kan b.v. een hint zijn