Nederlands in de Europese Gemeenschap
Bij uitgeverij Grammens verscheen onlangs het Jaarboek Vlaamse Beweging, dat op verschillende plaatsen aandacht besteedt aan de Nederlands-Vlaamse samenwerking. Bijvoorbeeld in het artikel van Europarlementslid Jaak Vandemeulebroucke en Frank Ingelaere, assistent aan de Universitaire Instelling Antwerpen, over het Nederlands in de EG.
Zij tonen daarin aan dat de positie van het Nederlands in de Europese Gemeenschap niet alleen bepaald wordt door het talenregiem van de EG dat het gebruik van het Nederlands in de gemeenschapsinstellingen regelt, maar dat het communautaire beleid steeds meer de randvoorwaarden vastlegt voor het cultuurbeleid van de lid-staten. Het statuut van de kunstenaar, de regeling van de auteursrechten, het subsidiëren van literaire vertalingen, toneelvoorstellingen en (co-)produkties in de audiovisuele sector, het taalonderwijs, het prijsbindingssysteem in de boekensector, de positie van het Nederlands in het zich snel wijzigende Europese medialandschap, enz. worden alle medebepaald door het beleid van de Europese Gemeenschap.
Zij stellen dan ook dat een actief cultureel beleid van Nederland en Vlaanderen een absolute voorwaarde is om in een geïntegreerd Europa als Nederlandstalige cultuurgemeenschap te overleven. De juridische instrumenten voor samenwerking en beleidsafstemming zijn voorhanden. Volgens artikel 4 sub f en g van het Taalunieverdrag hebben Nederland en de Vlaamse Gemeenschap besloten om een gemeenschappelijk beleid te voeren met betrekking tot de Nederlandse taal in internationaal verband, in het bijzonder in de Europese Gemeenschappen, en om overleg te plegen wanneer in hun betrekkingen tot derde landen of tot internationale instellingen of bijeenkomsten de belangen van de Nederlandse taal of de doelstellingen van het Taalunieverdrag in het geding zijn. Zij dringen er dan ook op aan dat de Taalunie veel meer dan nu het geval is het geëigende kader zou vormen voor de cultuurministers van Nederland en de Vlaamse Gemeenschap om hun gemeenschappelijk optreden in de EG-Raad van ministers van Cultuur te regelen. Ook in de Europese Stichting voor Cultuur dienen de vertegenwoordigers van Nederland en van de Vlaamse Gemeenschap een gemeenschappelijke beleidslijn uit te werken. Verder zou men de belangstellende Nederlandstalige Europese parlementsleden naar analogie van het reglement van orde van bepaalde nationale parlementen van EG-lidstaten het recht tot consultatieve deelname aan de Interparlementaire Commissie van de Taalunie kunnen toekennen om hen aldus in staat te stellen met kennis van zaken de doelstellingen van het Taalunieverdrag in het Europees Parlement te verdedigen.