België
Het Westeuropese staatsmodel laboreert momenteel aan een opzienbarend mutatieproces. De toenemende machtsverschuiving van de wetgevende naar de uitvoerende functie toe, zet het traditionele driemachtenstelsel op de helling. Een overtuigende illustratie hiervan is de steeds frequentere toepassing van het bijzondere machtenbeleid in België, dat weliswaar door de wetgever wordt toegestaan, maar dat meteen de wetgevende functie dienovereenkomstig bevriest. Tal van deskundige waarnemers van het publiekrechterlijke bedrijf ontwaren een causaal verband tussen de ontwikkeling en de stijgende behoefte aan rechterlijk correctief vanwege de rechtzoekenden.
In het licht van een dergelijk fenomeen, dat naar het woord van Alain Peyrefitte wordt aangemerkt als de ‘vergerechtelijking’ van de samenleving, rijst de vraag naar de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in de Westerse Rechtsstaat anno 1987.
De huidige trend is gekenmerkt door een scherper besef bij een aantal rechtsgeleerden om, bij terugtreden van de wetgever, de rechter ertoe aan te zetten zich zelfstandiger op te stellen tegenover het steeds zwaarder doorwegende overheidsbeleid.
Dezelfde zorg komt tot uitdrukking in een meer doelmatige rechtsbescherming van de burger tegen alle vormen van administratieve machtsaanmatiging.
Vandaar dat in dit voorlaatste decennium van de twintigste eeuw alom de behoefte groeit om de onafhankelijkheid van de rechtsprekende functie in alle facetten te beklemtonen. Het gaat erom die onafhankelijkheid te vrijwaren tegen de voortschrijdende bemoeiing van de openbare machten tegen de strekking tot verpolitisering van het rechtersambt.
Die reactie is heilzaam en in eenklank met het in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden neergelegde algemeen rechtsbeginsel van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter.
Onder de talrijke invalshoeken van waaruit het probleem kan worden benaderd, moest in het bestek van het geplande colloquium onvermijdelijk een schifting gebeuren. Zo werd hier de aandacht hoofdzakelijk toegespitst op enkele aspecten van de rechterlijke onafhankelijkheid, te beginnen met die welke inzonderheid betrekking hebben op de toegang tot het ambt (eerste benoeming) en op de bevordering in het ambt (carrièrelijn), twee aspecten die verband houden met de ‘benoemingspolitiek’. Voorts is belangstelling opgebracht voor de onafhankelijkheid van de rechter ten aanzien van het overheidsbeleid betreffende de materiële omlijsting van de ambtsuitoefening. Ten slotte worden een aantal beschouwingen gewijd aan sommige raakvlakken tussen de Uitvoerende en de Rechterlijke Macht, waar risico voor aantasting van de rechterlijke functie aanwijsbaar of althans in petto aanwezig is.
Bepaalde factoren van externe druk die kunnen doorwegen op de besluitvorming (publieke opinie, media, drukkingsgroepen, persoonlijke gevoelsmatige gebondenheid e.d.m.) verdienen eveneens de aandacht.
Gelet op de historische achtergrond van het gegeven kan men evenmin voorbij aan de vermelding, zij het dan terloops, van de problematiek betreffende de onafhankelijkheid van de rechter in de ambtsuitoefening. Een terugblik in het verleden leert immers dat de onafhankelijkheid van de justitiële rechter in de aanvangsperiode van het Belgisch staatsbestel een kwalijke beurt maakte, in de tegenwind van de toenmalige cultus van de openbare macht.
De aanvankelijke huiver van de Belgische rechter om de imperatieven van de eigen onafhankelijkheid in volle onbevangenheid te hanteren, verklaart de overheidsdrang om zijde te spinnen bij dat minderwaardigheidscomplex.
Het is voldoende bekend hoe, onder invloed van de rechtsleer, op de voet gevolgd door de Cassatierechter met het Flandria-arrest, aan die schroomvalligheid in 1920 een einde kwam. De verdere ontwikkeling was gekenmerkt door de groeiende bewustwording bij de feitenrechter van de eigen verantwoordelijkheid en diens tendens tot grensverleggende verkenning van zijn bevoegdheid om op te tornen tegen alle vormen van foutief of onbehoorlijk overheidsoptreden.
Het was wel de bedoeling de bespreking van het onderwerp overwegend af te stemmen op het specifieke rechtersambt, waaraan de beslissingsmacht van het rechtspreken is opgedragen.