Belgisch-Nederlandse mijnenbestrijdingsschool
Dat er op het vlak van de vredesbeweging en de polemologie verschillende overleg- en samenwerkingsvormen bestaan, werd ter gelegenheid van het jongste Algemeen-Nederlands Congres beklemtoond door de werkgroep Vredesproblematiek van het A.N.C. Ook op het militaire terrein bestaan echter tal van structurele Belgisch-Nederlandse samenwerkingsverbanden, vanzelfsprekend ingepast in het ruimere kader van de NAVO. Voorbeelden hiervan zijn de gezamenlijke pilotenopleiding en de militaire scheepvaart. Bij dat laatste staan wij even stil, met name bij de Belgisch-Nederlandse Mijnenbestrijdingsschool te Oostende.
Op 17 mei 1965 ondertekenden Nederland en België een bilateraal akkoord waarin werd bepaald dat de opleiding inzake de mijnenbestrijding voortaan zou gebeuren in de daarin gespecialiseerde school te Oostende. Die school bestond al een achttal jaar en moest dus activiteiten van de Nederlandse mijnenbestrijdingsschool in Den Helder overnemen. In augustus 1975 kreeg de ‘Belgisch-Nederlandse Mijnenbestrijdingsschool (Eguermin)’ een geïntegreerd binationaal statuut. Dit betekent ondermeer dat beide landen elk de helft van de kosten op zich nemen en dat pariteit heerst inzake personeelsbezetting. Wat dit laatste betreft is er niettemin een licht Belgisch overwicht omdat men b.v. voor onderhoudswerken mensen uit de streek aanwerft. Momenteel zijn er 11 Nederlanders in Oostende gestationeerd, onder wie de directeur van de school, Kapitein-ter-zee C.C.M. de Nooijer. De directeursfunctie valt afwisselend te beurt aan een Nederlander en een Belg. Hetzelfde geldt voor de functie ‘Hoofd Opleidingen’. De activiteiten van de mijnenbestrijdingsschool worden gevolgd door een Commissie van Toezicht, bestaande uit de stafchefs van de Nederlandse en de Belgische marine. De commissie wordt ondersteund door een Raad van Advies.
Op de eerste plaats is het de taak van de school het personeel op te leiden van de Belgische en de Nederlandse zeestrijdkrachten die moeten instaan voor de bestrijding van mijnen. Daarnaast worden ook cursussen gegeven aan ingezetenen van andere NAVO-landen, en uitzonderlijk ook van niet-lidstaten. De opleiding kan een onderdeel vormen van leveringscontracten van militair materieel. Anderzijds doet de school ook onderzoek inzake mijnenbestrijdingstactieken, en geeft ze advies aan de overheden en bij militaire operaties ‘te velde’.
Te Oostende worden een groot aantal tactische en technische cursussen gedoceerd. De belangrijkste is de Mine Warfare Staff Officers Course (MSOC), die in het Engels wordt gegeven en achttien weken duurt. Dit lessenpakket wordt niet alleen gevolgd door Belgen en Nederlanders, maar ook door Turken, Italianen, Denen, Westduitsers, Noren, Spanjaarden, Grieken, ... Belangrijk is dat de school onderricht geeft aan personeel van alle rangen. Vaak komt een volledige bemanning naar Oostende om er een leergang af te werken. Bij de lessen die jaarlijks door een duizendtal leerlingen worden gevolgd, kan men gebruik maken van gesofisticeerde electronische simulatiesystemen (‘CAIPE’, ‘MCMTT’, ...).
De Belgische Zeemacht en de Koninklijke Nederlandse Marine slaan de handen niet enkel in elkaar voor opleiding en training inzake mijnenbestrijding. Waar mogelijk gebruiken ze ook hetzelfde materieel, b.v. de jongste generatie mijnenjagers, de CMT Tripartite. Voor het onderhoud van de wapensystemen van de fregatten doet België een beroep op Nederland. Omgekeerd worden de Nederlandse oefenmijnen en ‘PAP's’ (Poisson Auto Propulsé, draadgeleide onderwatervaartuigen) in Belgische werkplaatsen onderhouden. Op het operationele vlak is er een intense samenwerking in het kader van het Permanent Eskader van de NAVO in de Atlantische Oceaan (‘Stanavforchan = Standing Naval Force Channel’). Tevens wordt elk jaar één Belgisch fregat voor 3 tot 4 maanden in een Nederlands eskader ingedeeld. Ten slotte vermelden we nog een aantal juridische akkoorden die de samenwerking betreffende bevoorrading en onderhoud regelen.
W.J.C. van WARVING