[Nummer 3]
‘Cultuur zonder grenzen’
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in Nederland heeft over het buitenlands cultuurbeleid een adviesrapport uitgebracht onder de titel ‘Cultuur zonder grenzen’. Onder cultuur verstaat de Raad in dit verband: de kunsten, het onderwijs, de wetenschapsbeoefening, de taal en de verstrekking van informatie van overheidswege. Bij de voorbereiding en de uitvoering van het buitenlands cultuurbeleid zijn nu 3 departementen betrokken: Buitenlandse Zaken; Onderwijs en Wetenschappen; Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Coordineren is in dit geval niet gemakkelijk. Dat komt, zo meent de Raad, omdat in het beleid twee zaken door elkaar lopen: de buitenlandse culturele betrekkingen als onderdeel van het buitenlands beleid enerzijds en als onderdeel van het cultureel beleid anderzijds. Die twee uit elkaar te halen beschouwt de Raad als zijn voornaamste advies.
De Raad is tot de conclusie gekomen, dat de kunsten, de wetenschapsbeoefening en het onderwijs te veel in een nationaal isolement zijn geraakt. De oriëntatie op internationaal terrein laat te wensen over. Met cijfermateriaal over de situatie in omringende landen, wordt deze ervaring ondersteund. Daarin verbetering te brengen is het eerste doel voor het buitenlands cultuurbeleid, als onderdeel van het algemeen cultuurbeleid. Daarnaast kan het buitenlands cultuurbeleid ook een specifieke functie vervullen ten behoeve van het buitenlands beleid. Het buitenlands cultuurbeleid dient, volgens het rapport, ruimer te worden opgevat dan wat thans door de 3 departementen wordt gedaan. Alle grensoverschrijdende contacten op het terrein van het onderwijs, de kunst en de wetenschappen en de voorlichting behoren daartoe.
De buitenlandse culturele betrekkingen in Nederland krijgen niet de verdiende aandacht. Het gesignaleerde isolement is een uitvloeisel daarvan. De Raad adviseert splitsing van de doelstellingen en ‘verzelfstandiging van beleidsuitvoeringen’, in de vorm van een aantal institutionele voorzieningen. Men heeft zich gespiegeld aan voorbeelden in Engeland, West-Duitsland en Zweden.
Het rapport noemt: voor de internationale facetten van de wetenschapsbeoefening het bestaande instituut ZWO (Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek); als model voor het onderwijs de ‘Deutscher Akademischer Austauschdienst’; voor het kunstbeleid een Nederlands Cultureel Instituut (NCI), zoals het Duitse Goethe Institut. De ‘Nederlandse Huizen’, zoals in Parijs, Rome en bijvoorbeeld het Erasmushuis in Djakarta zouden dan onder het nieuwe NCI ressorteren. Taal en Neerlandistiek worden in het advies aan de Nederlandse Taalunie toebedeeld. De informatieverstrekking blijft de taak van de Wereldomroep. De WRR noemt als voordelen van deze voorstellen: vereenvoudiging van de ambtelijke coördinatie, inschakelen van deskundigen buiten de ambtelijke regionen en kansen voor medefinanciering en sponsoring van andere instellingen voor bepaalde activiteiten. Een vreemdtalig tijdschrift met een onafhankelijke redactie, als uitgave van het NCI mag niet ontbreken. Het kan verschijnen naast, of in de plaats van ‘Dutch Heights’. Het zou nuttig zijn contact op te nemen met ‘Ons Erfdeel’. Men kan met een Engelstalige publikatie beginnen. De 34 culturele verdragen zijn, volgens het rapport, belangrijke steunpilaren voor het beleid. Het advies besluit met de opmerking dat de voorstellen geen extra druk op de schatkist mogen uitoefenen.
Tot zover in grove trekken het stramien van ‘Cultuur zonder grenzen’.
De voorstellen zijn over het algemeen niet origineel. Het is allemaal al een keer gezegd: in parlementaire stukken, in artikelen in dag en weekbladen, in culturele tijdschriften, in resoluties, op colloquia en congressen. Weliswaar niet altijd met dezelfde visie als van de Raad. Maar dan toch met bezorgdheid over de achterstelling en de weinige interesse voor de buitenlandse culturele betrekkingen. Het behoeft op deze plaats nauwelijks toelichting. Toch is het goed, dat het kabinet dit advies onder ogen krijgt, al is het dan 15 jaar na de oprichting van de WRR.
Een kort commentaar! Waarom schenkt de WRR alleen aandacht aan de bilaterale betrekkingen en niet, - men denke aan de Europese samenwerking - aan de multilaterale bindingen? Die behoren toch ook tot buitenlands cultuurbeleid?
Deze vraag brengt ons vanzelf op de volgende. Waarom gaat de WRR volkomen voorbij aan de mogelijkheden voor een Nederlands-Vlaamse samenwerking? inderdaad, de Taalunie wordt geroemd, als een institutionele voorziening voor het beleid. Maar begrijpelijk beperkt tot de taal en de Neerlandistiek. Toch staat in een officiële toelichting op het ontwerp-Taalunieverdrag: ‘De culturele verbondenheid van Nederland en Nederlandstalig België manifesteert zich bovenal in de gemeenschappelijke taal’. Derhalve ook op andere terreinen van de cultuur is er verbondenheid, hetgeen ook moeilijk anders kan, omdat de Nederlandse cultuurgemeenschap, of zo men wil het Nederlands cultureel erfgoed, over de grenzen reikt. Het buitenlands cultuurbeleid van Nederland is een zaak van de Nederlandse regering, onder toezicht van het Nederlands parlement. Daar behoort ieder ander buiten te blijven. Maar het houdt geen verbod tot samenwerking in, wanneer dat zinnig en verantwoord is. En... van belang, zoals in Europees verband en elders in de wereld om de eenheid van de Nederlandse taal- en cultuurgemeenschap, met 20 miljoen Nederlandssprekenden, te benadrukken. Immers, dat is geen luxe in een tijd, waarin de grote cultuurgemeenschappen opdringen.
Het is teleurstellend, dat het rapport daar geen aandacht aan besteedt.
GEERT GROOTHOFF