titeit, die al naar gelang de Europese integratie voortschrijdt, in toenemende mate bepalend zal zijn voor de nationale identiteit’.
‘In de EG wordt daarbij gestreefd naar bevordering van de cohesie tussen de lidstaten, met behoud echter van de eigen culturele identiteit en met erkenning van het specifieke karakter van culturele goederen en diensten’.
‘Van groot belang is de culturele samenwerking met België. Dit jaar zal op passende wijze het veertigjarig bestaan van het Nederlands-Belgische culturele verdrag worden gevierd. Gestreefd wordt naar een versterking van de rol van de Nederlandse Taalunie, ook ten opzichte van derde landen, als instrument voor de integratie van Nederland en de Vlaamse gemeenschap op het gebied van de Nederlandse taal en letteren’.
Ook in de Nota Multilaterale Culturele Betrekkingen wijzen de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en de ministers van WVC en O & W op het belang van het onderhouden van culturele betrekkingen: ‘Zij zijn in het bijzonder van belang in het huidige tijdsgewricht, waarin in toenemende mate sprake is van een zekere kwetsbaarheid van kleine culturele eenheden, waartoe ook een land als Nederland gerekend dient te worden. Het proces van schaalvergroting zoals zich dat bij voorbeeld in de internationale communicatieverhoudingen voltrekt, maakt het steeds moeilijker de eigen culturele identiteit te bewaren, respectievelijk zelfstandig te ontwikkelen’.
Door middel van de heroprichting van afdelingen (Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Arnhem-Nijmegen), de verjonging van de afdelingen en het intensiveren van het werk van de werkgroepen, zal het ANV proberen zoveel mogelijk burgers in Nederland en Vlaanderen te overtuigen van het nut en de noodzaak een zeker bewustzijn te ontwikkelen met betrekking tot de Nederlandse identiteit in Europees verband. In deze betekenis draagt het verbond bij tot het vormen van een in een democratie onontbeerlijk maatschappelijk draagvlak voor zowel het beleid van de Nederlandse en Vlaamse overheid, als ook voor het bestaan van de Taalunie en het door haar gevoerde beleid.
Waar de publiciteit in Nederland zich vooral richtte op de dreigende subsidie-intrekking, besteedden de media in Vlaanderen vooral aandacht aan het in de publiciteit geraakte zgn. plan-Gysels over de situatie rondom Brussel en in de Voerstreek. De voorzitter Vlaanderen, prof. dr. H. Gysels, ontwikkelde enkele (te) originele gedachten om ontstane impasses in de Belgische politiek te doorbreken. Hiertegen rees dermate veel verzet, dat het plan, na overleg met de algemeen secretaris, door de auteur werd ingetrokken en de voorziene bestuursvergadering werd afgelast. Hiermede heeft het plan nooit enige ANV-status verkregen. Niettemin bereikte het plan-Gysels wel als zodanig de openbaarheid, waar het eveneens een storm aan kritiek oogstte. In een verklaring van 19 januari 1987 nam het Dagelijks Bestuur van het Algemeen-Nederlands Verbond volledig afstand van het plan-Gysels over Voeren en Brussel.
Ter hoofdbestuursvergadering van 21 februari 1987 besloot prof. Gysels vervolgens zijn werkzaamheden als voorzitter Vlaanderen op te schorten tot de Algemene Verbondsvergadering op 20 juni 1987.
Nu de aandacht na bovenstaande gebeurtenissen weer geheel gericht kan worden op de eigenlijke taak van het ANV, neemt het bestuur zich voor ledenwerving en verjonging krachtig te bevorderen, het werk van de werkgroepen te intensiveren, enkele nieuwe werkgroepen, zoals Nederlandse Antillen en immigranten, op te richten en jaarlijks een zgn. Verbondsconferentie te houden, waarop alle besturen van afdelingen en werkgroepen samen met het hoofdbestuur het door het ANV te voeren beleid zullen behandelen. Deze conferentie zal worden gehouden op zaterdag 23 mei 1987. Het bestuur zal intussen gesprekken voeren met interne geledingen, zoals werkgroepbesturen, de redactie van Neerlandia en de Visser-Neerlandia-commissies. Ook zal het een inventarisatie opstellen van geheel of gedeeltelijk gelijkgerichte verenigingen en organisaties buiten het ANV, waarmee mogelijkerwijs vormen van samenwerking te bespreken zijn, zodat ook langs deze weg een bijdrage kan worden geleverd aan de groeiende overtuiging dat samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen in het zich ontwikkelende Europa noodzakelijk en ook onvermijdelijk is. Het bestuur verwelkomt dan ook de ‘Kamerbreed’ ingediende motie van de leden Nuis (D'66), Beinema (CDA), Van Es (PSP), Pronk (PvdA) en Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD) bij de behandeling van de Nota Multilaterale Culturele Betrekkingen op 9 februari jl., waarin de regering wordt gevraagd die samenwerking als vast bestanddeel in het internationale culturele beleid op te nemen.
De tekst van de motie luidt:
‘De Kamer, gehoord de beraadslaging: overwegende, dat samenwerking met de Vlaamse cultuurgemeenschap vanwege het gemeenschappelijk taal- en cultuurbeleid van grote betekenis is;
verzoekt de regering, deze overweging tot gelding te brengen in haar internationaal cultureel beleid, zowel bilateraal als multilateraal, en gaat over tot de orde van de dag’.
drs. J.L.M. KITS NIEUWENKAMP
algemeen secretaris A.N.V.