hartiging van ons gezamenlijk cultureel en maatschappelijk erfgoed daarbuiten. De daartoe aangewende strategie was duidelijk en eenvoudig: het accent werd gelegd op de middelpuntzoekende, niet op de middelpuntvliedende krachten’. Die opdracht is echter nog niet af.
Het streven naar culturele eenheid van Noord en Zuid is een constante geweest, dat is juist. Culturele integratie van Vlaanderen en Nederland is ook nu geen anachronisme: het behoort tot de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het ongedeelde cultuurpatrimonium. Het mag natuurlijk niet als een particularisme worden opgevat. Voorwaarde is dat onze cultuur ingebed is in de Europese en in de wereldcultuur en meer wordt begrepen als een specificum van de cultuur van de hele mensheid. Vandaar onze taak, onze gemeenschappelijke taak van handhaving van de Nederlandse cultuur, met name in de Europese Gemeenschap en de versterking van de inbreng vanuit de Nederlandse cultuurgemeenschap in de wereld. Van de andere kant benaderd kunnen we zeggen, dat de universeel menselijke cultuur een specifieke historische uitdrukking kreeg in de Nederlandse cultuur. De relatie tussen cultuur, taal en volk behoeft dan ook niet ingewikkeld te worden voorgesteld: de taal is een volksvormende factor, die verwijst naar een zeer intensieve leefgemeenschap. Voor mij is ze het hoofdkenmerk waardoor het ene volk zich van het andere onderscheidt. In die zin is de taal gans een volk. Ze is niet de enige factor, maar wel de belangrijkste. In de Europese integratie wordt ze beslist de hoeksteen van ons volksbestaan.
Ik zie geen tegenstelling tussen de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen en de Europese integratie. Het is zelfs zo, dat de doelstellingen van de integratie tussen Nederland en Vlaanderen op zich gemakkelijk gerealiseerd kunnen worden waar de staatsgrenzen in West-Europa aan betekenis inboeten. Als ik de laatste twintig jaar overzie, moet ik erkennen dat de ontwikkelingen positief zijn.
De allerbelangrijkste ontwikkeling is de totstandkoming van het Nederlandse Taalunieverdrag van 9 september 1980. Het begrip taalgemeenschap werd voor het eerst in een internationaal verdrag vastgelegd. Aan een wens die vanaf het begin in 1895 door het Algemeen Nederlands Verbond werd gekoesterd, werd uiteindelijk tegemoetgekomen.
Het verdrag gaat over meer dan alleen over de taal in enge zin: artikel 5 h spreekt van aanmoediging van particuliere initiatieven die tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Taalunie kunnen bijdragen. Die doelstellingen zijn ruim geformuleerd: ‘de integratie van Nederland en de Nederlandse Gemeenschap in België op het gebied van de Nederlandse taal en letteren in de ruimste zin, zoals de taal en letteren als onderwerp van wetenschap, de letteren als vorm van kunst, de taal als kommunikatiemiddel van de wetenschappen, de taal als medium van de letteren, het onderwijs van taal en letteren en, meer in het algemeen, de taal als instrument van maatschappelijk verkeer’ (art. 2).
Een tweede belangrijke ontwikkeling is de geleidelijke hervorming, federalisering van de Belgische staat en de erkenning van de Vlaamse identiteit, van de Vlaamse gemeenschap. Het is verleidelijk hier te filosoferen over de toekomstige staatkundige structuur van België, over de toekomstige staatkundige structuur van de Vlaamse gemeenschap, de bevoegdheden ener Vlaamse regering, of van een Vlaams parlement. Ik zal dat hier niet doen. Het ligt wel voor de hand dat ik die toekomst alleen maar kan zien als een gemeenschappelijke toekomst van de Noordnederlandse gemeenschap, voorzover het de persoonlijke, de maatschappelijke en met name de culturele sfeer betreft.
Een derde belangrijke ontwikkeling acht ik de erkenning, ook in het officiële Nederlandse beleid door regering en parlement, van de noodzaak en wenselijkheid van de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen. Dat beleid zou schade worden toegebracht wat zijn geloofwaardigheid betreft als de Nederlandse overheid de subsidie wil schrappen van de organisatie die sinds 1895 de vlam van de integratiegedachte brandend heeft gehouden, het Algemeen Nederlands Verbond.
Immers, wie wil onze Vlaamse vrienden dan nog uitleggen dat de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door haar minister van Cultuur mr. drs. Eelco Brinkman, nog staat achter de integratie van Nederland en Vlaanderen?
Gelukkig hebben alle fracties in de Tweede Kamer dat begrepen. Wij hopen dat ze tot een eensluidend voor het ANV gunstig besluit komen. Waardering heb ik voor de Vlaamse regering en haar verantwoordelijke minister van Cultuur Patrick Dewael dat zij haar aandeel in de subsidie van het ANV niet ter discussie stelde.
Ze begrijpt dat wanneer de subsidies behouden blijven, het nieuwe ANV-bestuur met nieuwe energie en overtuiging gaat werken aan de uitbouw der vereniging, zowel naar leden in afdelingen en naar werkgroepen als naar activiteiten.
Hierbij dienen we niet te vergeten de mede door het ANV opgezette en bijzonder gewaardeerde Algemeen - Nederlandse Congressen.
Me dunkt, dat op het gebied van de integratie van de Nederlanden nog heel wat te doen is, maar dat wij juist uit het verleden, uit de strevingen, de idealen en de inzetten van toen, voor het heden en de toekomst de nodige hoop kunnen putten. Hoop mag er zijn, omdat wat er gebeurt met de Nederlandse taal- en cultuurgemeenschap uiteindelijk niet wordt bepaald, niet wordt beslist door anderen, maar in eerste en laatste instantie door ons zelf, de Nederlandssprekenden bezuiden en benoorden de Nederlands-Belgische grens.
Dr. H.J.C. WALTMANS
Toespraak ter gelegenheid van de uitreiking van de Visser-Neerlandiaprijzen voor televisiespelen.