al veel is bereikt, de continuïteit van injecties, de politieke wil en de zorg van de centrale overheid zouden gaan ontbreken, dan zal onvermijdelijk een grote kapitaalsvernietiging het gevolg zijn.
En dat niet alléén. Het nationaal beleid, gericht op investeringsbevordering, technologische vernieuwing en scholing, moet een regionaal beleid voeren, dat erop is gericht te voorkomen dat bij de snelle technologische ontwikkelingen nieuwe regionale achterstanden ontstaan.
Vanuit het industriebeleid en de regionaal-economische politiek zullen derhalve initiatieven dienen te worden ontwikkeld ter verdere versterking van de industriële potenties van de betreffende regio's.
Juist door een samenhangende aanpak in het kader van het industrieel en het regionaal beleid is het mogelijk deze potenties verder te ontwikkelen en te benutten ter verbetering van de economische structuur en de werkgelegenheid van deze regio's.
Wat kan de provincie in dat verband doen? De bevoegdheden en mogelijkheden van de provinciebesturen in beide Limburgen vertonen markante verschillen. Het is dus niet adequaat om Hasselt en Maastricht op één noemer te brengen.
In het algemeen kan men stellen dat de inspanningen van de provinciale overheid om de regionale economie te stimuleren, worden gekenmerkt door véél initiatieven, beperkte middelen en nauwelijks bevoegdheden. Ik zeg ‘in het algemeen’, want er is toch, de laatste jaren, in Nederland wel wat veranderd. Tot voor kort konden we alléén spreken van een Rijksbeleid. In het licht van de decentralisatie van Rijkstaken hebben de provincies wat meer ruimte gekregen voor het voeren van een eigen beleid.
Het decentralisatiebeleid, ook op sociaal-economisch terrein, komt helaas nog onvoldoende uit de verf. En dat is buitengewoon te betreuren, want méér provinciale bevoegdheden zouden een efficiënt en effectief beleid ten goede komen. Het zou van zeer verstandig beleid getuigen, als de bevoegdheden inzake produktiemilieu én produktiestructuur in sterke mate bij de provinciale overheid zouden gaan berusten.
De provinciale overheid kan zich immers veel beter dan het Rijk een beeld vormen van de regionale en lokale kenmerken en ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijfsleven. Ik pleit voor belangrijke veranderingen op dit punt.
Wat kan de provincie ondertussen wél? Op deze weg is het pad niet bezaaid met rozen, maar het is - ondanks alle voetangels en klemmen - wel een perspectiefrijke laan.
Op de eerste plaats kan de provincie zorgen voor een gezond, vruchtbaar klimaat voor ondernemers. Een goed produktiemilieu: de fysieke infrastructuur, bedrijfsterreinen, goede onderwijsvoorzieningen, woningmarkt en bestuurlijke voorschriften en procedures. Kortom: voorwaarden die op de vestiging en het functioneren van bedrijven van reële invloed zijn. Op dit vlak kan de provincie veel doen, ondermeer middels de ruimtelijke planning in het streekplan. De relatie ruimtelijke ordening/economische ontwikkeling dient hier en daar te worden herzien: globaal is een ontwikkeling nodig van afremmend en selecterend naar stimulerend en voorwaardenscheppend. Zo zal bijvoorbeeld de planning van bedrijfsterreinen en kantoorlocaties flexibel van aard dienen te zijn. Niet alleen worden de overheden nog met veel leegstand en dus met rentelasten geconfronteerd, maar daarnaastmoet worden ingespeeld op de vraag van het bedrijfsleven naar meer differentiatie en maatwerk in het aanbod.
Wat de provincie nog meer kan doen, is ervoor te zorgen dat de ondernemers geen onnodige procedurele belemmeringen en bureaucratische vertragingen ervaren. Voor een ondernemer is een snel, een efficiënt en vooral een slagvaardig werkende overheid, voor wie een woord een woord is, van niet te onderschatten betekenis.
Niet het bedrijf moet op dit stuk coördineren, maar de provincie. Zo simpel is dat.
De provincie kan ook instaan voor een toekomstgericht, educatief kader, waardoor de regio ook in dat essentiële opzicht aantrekkelijk blijft. Veel bedrijven vinden nog steeds onvoldoende adequaat geschoolde medewerkers, en dat ondanks de hoge werkloosheid. De stimulansen die de provincie, tesamen met de regionale ontwikkelingsmaatschappijen, kan geven aan de versterking van de regionale produktiestructuur, zullen vooral ook gericht moeten zijn op kansrijke sectoren in de regio. Aansluitend op het beleid van de rijksoverheid en in samenwerking met het betrokken bedrijfsleven kan de provincie daarbij bevorderen, dat door dit bedrijfsleven initiatieven worden ontwikkeld, die leiden tot een versterking van het regionale industriële potentieel.
Van wezenlijk belang is ook dat de provincie haar schaarse financiële middelen doelgericht inzet en wel op een zodanige wijze, dat daarmee zoveel mogelijk structurele zaken van de grond komen en een zo groot mogelijk multiplier-effect wordt bereikt. Dit beleid, gericht op versterking van de regionale produktie- en distributie-structuur zal, gelet op de beperktheid van de middelen, vooral gericht moeten zijn op potentieel sterke sectoren in de regio.
Wanneer de internationale economische verhoudin-