Honger naar heelheid
Dat het bovenstaande geen grauwe theorie is maar gemakkelijk (harde) werkelijkheid kan worden, moet voor ieder die niet horende doof en ziende blind is, duidelijk zijn. Peter Gays' hoofdstuk over de ‘honger naar heelheid’ in diens ‘Weimar Culture’ (1968) zou ook voor onze tijd maar dan niet alleen voor Duitsland geschreven kunnen zijn. Hoewel de huidige situatie zeker minder explosief is dan in de jaren '20 in Duitsland, bestaat er nu evenals toen een geestelijk klimaat van onzekerheid en ontworteling waarin racisme en andere totalitaire ideeën (annex politiek geweld) gemakkelijk tot wasdom kunnen komen. De verrechtsing bij een deel van de jeugd waarover o.a. door J. Janssen in zijn artikel ‘Een wissel op rechts’ (in ‘Jeugd en samenleving’, sept. 1982) is gerapporteerd, alsmede het straatgeweld van sommige, ook zg. linkse jongerengroepen, zijn hier duidelijke tekenen aan de wand.
Tenslotte mag worden aangenomen dat het gebrek aan toekomstperspectief ook zijn weerslag heeft op de internationale politieke verhoudingen. Interne en externe spanningen beïnvloeden elkaar wederkerig, het gebrek aan vertrouwen in eigen waarden bepaalt in aanzienlijke mate het denken en gedrag van de politici. Gevoelens van onmacht en frustratie worden in de richting van een mogelijke ‘vijand’ afgeleid. O.a. door de voormalige Amerikaanse ambassadeur van de Ver. Staten in de Sovjet Unie, George F. Kennan, is er op gewezen dat dit zowel in Oost als in West het geval is. Ook de Sovjet Unie kampt momenteel met een groot aantal ‘interne’ problemen zoals toenemend alcoholisme, werkschuwheid, criminaliteit, geringe politieke betrokkenheid en dgl.; evenals elders ontbreekt het hier blijkbaar aan een visie die de mensen kan inspireren.
Het gevaar bestaat dat de interne en externe spanningen zo hoog oplopen dat de tot dusverre in acht genomen veiligheidsmarges worden overschreden en de zaak uit de hand gaat lopen. Zelfs mag hier de mogelijkheid van een oorlog als een collectieve zelfmoordpoging, dus als ‘escape’ uit acute psychische spanningen en moeilijkheden niet helemaal worden uitgesloten. De Cuba-kwestie leert dat deze spanningen zo ondragelijk kunnen worden dat men een ‘oplossing’, zelfs als deze de mogelijkheid van een totale vernietiging impliceert, prefereert boven het voortduren van de onhoudbaar geworden psychische druk (uit onderzoek is gebleken dat tijdens de Cubacrisis de wens om los te branden bij veel Amerikaanse piloten zeer sterk was. De gedachte dat het uitbreken van een oorlog tussen de V.S. en de Sovjet-Unie wel eens het einde van alles zou kunnen betekenen, bleek bij velen minder te werken dan de crisissituatie die door het voortduren van de spanning bij hen was opgeroepen).
Dat men ook in de Sovjet-Unie niet onkundig is van dit gevaar bleek me op een internationale conferentie waar een van de Sovjet-vertegenwoordigers n.a.v. een desbetreffende discussie opmerkte: ‘Als de mensen niets meer hebben om voor te leven, zijn ze tot alles in staat’. Een opmerking waar ik, gezien het voorgaande weinig aan toe te voegen heb. Alleen de zinsnede, dat ze niet alleen voor de doorsnee burger maar ook voor regeringsleiders geldt.