Neerlandia. Jaargang 91
(1987)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Taal en zakelijke communicatieWie in het middelmanagement zit, besteedt ongeveer 75% van zijn tijd aan luisteren, lezen, spreken en schrijven. Voor activiteiten waarin de taal geen primaire rol speelt, blijft er dus ¼ van de tijd over. Elk jaar worden er, alleen al in Vlaanderen, door grote en kleine bedrijven honderdduizenden brieven verstuurd. Die hele correspondentie kost astronomische bedragen. Men zou dus verwachten dat het opstellen en presenteren van die teksten zeer bewust en met de grootste zorg gebeurt en dat in opleiding en onderzoek veel aandacht wordt besteed aan de verbale communicatie van toekomstige personeelsleden in ondernemingen en commerciële organisaties. De werkelijkheid is echter minder vleiend. Het bedrijfsleven klaagt zeer terecht over de gebrekkige taalbeheersing van sollicitanten. De cursussen in handelscorrespondentie worden helaas vaak op een amateuristische manier gegeven en onderzoek op het gebied van de zakelijke communicatie is zogoed als onbestaand, de inspanningen van een witte raaf zoals prof. dr. Stijn Verrept uitgezonderd. Het resultaat is logisch: vele bedrijven versturen slechte, foute en vaak stereotiepe brieven. Alleen maar aan de klaagmuur staan, helpt hier uiteraard niet. Er moet iets gebeuren. We kunnen alleszins vertrekken met de vaststelling dat sommige firma's wel degelijk ernstige inspanningen leveren om te sleutelen aan de kwaliteit van hun zakelijke communicatie en dat initiatieven worden genomen die wijzen op een toenemende gevoeligheid voor de problematiek. Het onderwijs draagt een evidente verantwoordelijkheid in het verwerven van taalvaardigheid. Taalonderricht mag zich niet beperken tot het aanleren van juiste woorden en correcte zinsconstructies. Dit zijn zeker noodzakelijke bouwstenen, maar daarmee kan het onderwijs niet volstaan. Wij verwachten immers dat de inspanningen die geleverd werden, ook een praktisch rendement opleveren, dat ze bruikbaar zijn in het beroepsleven. Het nastreven van ‘rendement’ is geen oneerbare activiteit. Wat de gemeenschap in haar jonge mensen investeert, wat een bedrijf investeert in zijn personeel, moet renderen, dit betekent etymologisch ‘iets teruggeven’. De studenten moeten taalvaardigheid en -deskundigheid verwerven op zo'n manier dat zij niet alleen maximale kansen krijgen voor hun eigen ontplooiing en hun persoonlijke ontwikkeling, maar dat zij er tevens in slagen zich een plaats in de samenleving te verwerven, waar ze zich nuttig kunnen maken en zich goed kunnen voelen. De inzet en de middelen die door de maatschappij en door de ondernemingen worden geïnvesteerd in het bevorderen van de taalbeheersing, moeten resulteren in efficiëntere communicatie. De verbale boodschappen zouden over het algemeen veel duidelijker en korter moeten geformuleerd worden en zeker beter aangepast aan de situatie. Maar niet alleen dat: ze zouden ook een menselijker, meer persoonlijk karakter moeten krijgen, ze zouden meer begrip en verstandhouding moeten bewerken en de ‘ontvanger’ van de mededeling benaderen in zijn hele persoonlijkheid. In Vlaanderen kunnen wij in dit verband niet ontkennen dat beheersing van de standaardtaal nog steeds problematisch is voor wie niet tot een sociale groep behoort, waarin de standaardtaal soms al verschillende generaties de dagelijkse omgangstaal is. Wie de huidige situatie bij ons kent, ziet dan ook het gevaar in van een al te grote taalonzekerheid. Al te veel communiceren wij met onze taal in een sfeer van twijfel. Nog steeds lees je bij ons dagelijks, naast woorden als ‘opruiming’ en ‘seizoenopruiming’ ook het beruchte solden en zelfs soldes. Artikelen worden aan een prijs verkocht en sollicitaties worden weerhouden als ze aanvaard zijn. In het sollicitatieformulier van een groot bedrijf wordt zelfs naar de kennissen van de sollicitant gevraagd, terwijl eigenlijk zijn intellectuele bagage of zijn kennis wordt bedoeld. Zelfs al hebben de leerling en de student in hun opleiding de juiste woorden aangeleerd, toch blijft het een feit dat ze zich in concrete taalsituaties onbeholpen en stuntelig voelen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt overigens niet alleen bij het onderwijs, maar bij de hele gemeenschap, ook bij de bedrijven en bij de overheid.
Goed taalgebruik is een must voor goede en vlotte communicatie. Hoe kunnen jongeren zich volwaardig lid van hun cultuurgemeenschap voelen, als zij voortdurend twijfelen over het idioom dat zij gebruiken en als zij die onzekerheid overal bestendigd zien? Taalbeheersing moet gericht zijn op taalverrijking, op het vergroten van keuzemogelijkheden, op het uitsluiten van verkrampte conversaties en stuntelige teksten. Hiertoe volstaat de kennis van wat goed en fout is, uiteraard niet. De taalbeheersing in de engere zin van het woord, dient te worden aangevuld met taalbeheersing in de ruimere zin. De taalgebruiker moet weten wat in een bepaald geval wel en niet past. Hij moet zich realiseren dat er verschillende registers bestaan, dat de connotatie van woorden soms belangrijker is dan de denotatie, de pure lexicale betekenis. Daarom is niet alleen kennis van de taalmiddelen, -technieken en -conventies noodzakelijk, maar ook | |
[pagina 18]
| |
algemene vorming en literaire belezenheid. Naast het beheersen van specifieke strategieën die de communicatie kunnen bevorderen, moeten onze studenten en jonge kaderleden dan ook leren omgaan met waardevolle auteurs, die bij uitstek taal en communicatie op een virtuoze manier hanteren. Laat daarom ook de docent in het Hoger Onderwijs in de eerste plaats een deskundige zijn, iemand die zich niet tevreden stelt met ‘ongeveer’-formuleringen of een vaag tussentaaltje, maar een echte taalgids die zelf veel leest en aanzet tot lezen.
Waarom is de ontmoediging in het onderwijs en zeker bij vele taaldocenten zo groot, waarom geloven zovelen niet echt meer in hun werk? Het is toch een schitterende opdracht: zij hebben zoveel te bieden aan de maatschappij, aan de jonge mens die gewapend en weerbaar moet worden om zijn eigen identiteit zo gaaf mogelijk uit te drukken. Eén van de oorzaken van die ontmoediging is ongetwijfeld het onbegrip en het gebrek aan sociale waardering waarmee zij vaak worden geconfronteerd. Bij de ouders en de scholen begint gelukkig weer het inzicht door te dringen dat er in het onderwijs hogere eisen mogen en moeten worden gesteld. Laat dat niet alleen het geval zijn voor wiskunde en fysica, voor economie of Latijn, maar ook voor de moderne talen en vooral voor de moedertaal.
* * *
Een rapport over ‘de positie van het onderwijs in het Nederlands’, dat door de Nederlandse Taalunie in dit verband werd bekendgemaakt, roept zonder meer beangstigende vragen op. Uit de studie blijkt dat het voorgeschreven aantal uren moedertaal in het lager onderwijs 21,5 tot 25% bedraagt van het curriculum, terwijl die percentages in het secundair onderwijs teruggedrongen worden tot een niveau tussen 6,25 en 12,5%. De kwaliteit van het onderricht in het vak Nederlands zou, volgens het rapport, dalen wegens een foutgeoriënteerde lerarenopleiding, gebrek aan inhoudelijke vernieuwing en onvoldoende ondersteuning vanwege de inspecties. Het zou m.i. echter al te gemakkelijk zijn het onderwijs op te zadelen met de totale verantwoordelijkheid voor de zwakke taalbeheersing van onze schoolverlaters. Ook vele ondernemingen hebben al te lang een correcte taalhantering als een overbodige luxe beschouwd, zodat de pleitbezorgers van een grotere taalbeheersing vaak maatschappelijk geïsoleerd worden. In de Verenigde Staten bestaat al decennia lang de ABCA, de American Business Communication Association, een belangrijke wetenschappelijke vereniging. Zij telt leden zowel in het bedrijfsleven als in het hoger onderwijs en stimuleert hen tot onderzoek en beter gebruik van de handelscommunicatie. In Europa bestaat vooralsnog weinig interesse voor een dergelijke benadering. Er is wel ‘Sprache und Wirtschaft’ in de Bondsrepubliek, maar die vereniging blijkt zo goed als uitsluitend op het onderwijs van vreemde talen gericht. In de Verenigde Staten wordt aan de universiteiten en in de bedrijfshoofdkwartieren veel belang gehecht aan de taalhantering van de toekomstige kaderleden. In Vlaanderen is dit nog te weinig het geval, al is de recente oprichting van de ‘Vlaamse Vereniging voor Zakelijke Communicatie’ ongetwijfeld een stap in de goede richting. In tal van Europese landen zijn gespecialiseerde firma's actief, die vaak tegen bijzonder hoge prijzen voor andere bedrijven rapporten, jaarverslagen en zelfs brieven schrijven. Enerzijds blijkt daar wel uit dat men meer en meer het belang van goede taalhantering in het handelsmilieu inziet. Anderzijds wijst het ook op een ernstige lacune en is het een signaal voor een diepgaande crisis in het taalgebruik.
‘De Gouden Veer’Ga naar voetnoot* is daarom een belangrijk initiatief, dat het bedrijfsleven en de onderwijswereld wil sensibiliseren voor een zeer acute en belangrijke problematiek. Daarom zal de Vlaamse Regering zelf, in het kader van Flanders Technology International, een wedstrijd organiseren voor commerciële communicatie, die de beste bedrijfsfolder en de beste bedrijfsvideo zal bekronen die in Vlaanderen zal gerealiseerd worden tussen 1 februari 1986 en 1 februari 1987. De overheid, de bedrijfswereld, het onderwijs en de jeugd werken best sámen aan het verbeteren van de zakelijke communicatie. Alle impulsen die op dit vlak gegeven worden zijn uiterst welkom.
Gaston GEENS Toespraak gehouden door Minister Gaston GEENS, Voorzitter van de Vlaamse Regering, ter gelegenheid van de uitreiking van de ‘Gouden Veer 1986’, Antwerpen, 13 november 1986. |
|